Beste Lidar,
Ik kende u niet. Uw bestaan was
mij onbekend. Al de media-aandacht, die
uw intrede in Gent met zich meebracht, was aan mij voorbijgegaan. Ik meen van mijzelf dat ik in de dagelijkse
stroom van nieuwsberichten het belangrijke van het minder belangrijke,
onbelangrijke kan onderscheiden. Dat mag
u doen besluiten dat ik uw bestaan tot het minder belangrijke rekende. Want ik had het niet gelezen. Ik wist het niet.
Lidar? Had u het mij moeten vragen, ik zou bij uw naam denken aan een
personage uit Star Wars. U zou een verre
neef kunnen zijn van Darth Vader. Het
zou kunnen. U zou een roboticaal
vriendje kunnen zijn van C-3PO. Het zou
kunnen. U zou een het mooiere broertje
kunnen zijn van Jabba de Hutt. Zelfs dat
zou kunnen. Maar neen, u was niks van
dat alles. U was een flitspaal. Een superflitspaal, waarvan ik het bestaan
niet vermoedde.
Uw bestaan zou aan mij voorbijgegaan zijn indien die ene dag, dat ene
uur en die ene plaats niet op een voor mij fatale wijze waren
samengekomen. Want op die ene dag was ik
op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.
Ik had u niet gezien. Dat zal u
misschien verbazen. U bent niet van de
fijnste. Eerder bent u aan de zware
kant. Interpreteer dat niet als een
verwijt. Dat is een vaststelling. Indien u over enige zelfkennis beschikt, zal
u het moeten beamen. Desondanks had ik u
niet gezien. U stond alleen. Niemand bij u in de buurt. Dat is het lot van een onbemande
flitspaal. Een eenzaam bestaan, dat
dacht ik later. Veel later.
Een felle flits. U
knipoogde. U knipoogde naar mij. Dat is wat ik aanvankelijk dacht. U trachtte mij op uw bestaan attent te
maken. U trok de aandacht. Om uw tot dan eenzame bestaan te milderen. U zocht contact. Met mij.
Dat is wat ik dacht. Ik dacht
verkeerd. U zocht geen contact. U wees terecht. Terechtwijzen kan u enkel als u niet wordt
afgeleid. Dat kan u enkel als u kan
focussen. Vandaar uw
kluizenaarsbestaan. Vandaar uw
eenzaamheid. U kiest zelf voor die
afzondering. Om uw opgedragen taak naar
behoren te kunnen vervullen. Om uw opdrachtgevers
te behagen.
U wees mij terecht. Via die
flits liet u mij weten dat mijn voet te hard op het gaspedaal drukte. Ik had uw boodschap meteen begrepen. Ondanks het vroege uur was ik wakker. Was ik alert.
Ik begreep uw boodschap. Te laat,
dat wel. Te laat besefte ik dat ik mij
verplaatste in de nieuw ingestelde zone 30.
Ik kom niet vaak in de binnenstad.
Toch niet met de wagen. Eerder
geef ik de voorkeur aan de fiets.
Slechts heel uitzonderlijk neem ik de wagen. Ik moest dus nog wennen aan die zone 30. Die gewenning gebeurde bruusk. Onverwachts.
Daar had u de hand in.
Achteraf zond u mij nog een kaartje.
Heel attent van u. U vroeg mij
boete te doen. Ik erkende mijn
fout. Ik deed boete. Ik had naar redenen kunnen zoeken waarom ik
toch niet zou moeten betalen. Die vond
ik niet. Ik had mij in mijn protest
kunnen verlagen tot scheldproza. Ik kon
gaan schelden op uw opdrachtgever. Ik
zou kunnen schrijven dat ik niet begreep waarom de overheid zich tot dergelijke
praktijken durfde te verlagen. Dat ik
mij afvroeg of diezelfde overheid geen andere, meer belangrijke taken diende te
vervullen. Het bestrijden van
terrorisme, bijvoorbeeld. Ik zou kunnen
schrijven dat het altijd maar weer de kleine man is, die gepakt wordt. Dat de mannen van het grootkapitaal toch
altijd maar weer de dans ontspringen. Ik
zou kunnen schrijven dat dertig kilometer per uur echt niet hoort voor een
wagen. Dat wagens daarvoor niet gemaakt
zijn. Dat die snelheid een slakkengangetje
is. Dat alles had ik kunnen
schrijven. Ik deed het niet. Ik betaalde.
Met tegenzin, uiteraard.
Ik heb betaald. Daarmee lijkt
de kous af te zijn. Toch is dat niet
zo. Ik voel de noodzaak u een brief te
schrijven. Om u te bedanken. Jawel, u leest het goed. Om u te bedanken. Heel waarschijnlijk denkt u nu dat ik een wat
rare jongen ben. Dat zou kunnen. Ik zelf vind van niet. U zal misschien anders oordelen.
Onlangs was ik opnieuw in de binnenstad. Met de wagen.
Ik was beducht op een nieuwe kennismaking met u. Ik wou geen knipoog. Ik wou geen flits. Ik hield mij aan de snelheid. Ik reed dertig. Slechts dertig. Bij die snelheid sloop een zekere rust in
mij. Ik voelde mij zen. Zen in het verkeer? Het kan. Ik heb het ervaren. Ik keek anders tegen de dingen aan. Ik had de tijd. De gekke, soms onverwachte capriolen van de
zwakke weggebruiker konden mij niet uit mijn lood slaan. Integendeel.
Plots vond ik die capriolen charmant.
Grappig. Ik lachte. Ik gaf collega-weggebruikers voorrang. Zelfs als het niet echt moest. Ik liet anderen inschuiven. Invoegen.
Zeeën van tijd, dat is wat ik had.
Dat is wat ik gaf.
U liet mij begrijpen dat dertig niet kan in de stad. U liet mij inzien dat dertig moet in de
stad. Omdat het alles rustiger
maakt. Aangenamer. Ik rij anders. Niet dat ik anders een verkeersagressieveling
was. Dat was ik geenszins. Maar ik durfde wel eens te zondigen. Als u niet keek. Als u heel even wegkeek. Dat doe ik niet meer. Nooit meer.
Ik ben tot inkeer gekomen.
Omwille van de rust, die ik in ruil gevonden heb. Vanaf nu weet ik het. Dertig per uur, een heerlijke, zalige state
of mind.
Beste Lidar, ik dank u. Als ik
u de volgende keer zie, zal ik knipogen.
Met een grote glimlach.
Met vriendelijke groeten.
"zachte" weggebruiker klinkt zoveel positiever (en correcter), want leveren fietsers en voetgangers immer niet zelf de energie voor hun verplaatsing? Zijn ze mentaal niet sterk? De vraag stellen is ze beantwoorden!
BeantwoordenVerwijderenMay the force be with you Wim ! ;-) You met a traffic Jeddhi !
BeantwoordenVerwijderenHeerlijke post.
BeantwoordenVerwijderenYeah, no.
BeantwoordenVerwijderen