Beste Tomás,
De meeste dromen zijn bedrog. Wij
weten het al een tijdje. Een Nederlands
zanger lichtte ons hierover in. In zijn
debuutsingle had hij die waarschuwing verwerkt.
Sindsdien denken wij twee maal na als wij aan het dromen slaan. Daarin verschillen wij met het hoofdpersonage
uit uw boek. Hij had die waarschuwing
niet gehoord. Hij heeft dat deuntje
nooit meegezongen. Hij heeft nooit
uitbundig gedanst op die muziek. Uw
hoofdpersonage dacht nog dat alle dromen kunnen geleefd worden. Kunnen beleefd worden. Ongeremd dacht hij dat alle dromen ook kunnen
gerealiseerd worden.
Uw hoofdpersonage J. ontvlucht de stad. Trekt naar een eiland. Om daar zijn droom te verwezenlijken. Leven met en van de dieren. Leven van de opbrengsten van het land. J. wordt boer. Of wil dat worden. U schetst het proces. U verhaalt hoe een droom zachtjes verwordt
tot nachtmerrie. De lezer kan al vrij
snel in het verhaal oppikken dat het geen happy end zal worden. Dat doet u via allerhande toespelingen. Via kleine opmerkingen. Die voorkennis heeft J. niet. Hij leeft elke dag zijn droom. Maar elke dag drijft hij iets verder weg van
die droom. Elke dag komt hij een stapje
dichter bij die nachtmerrie. J.
ontkent. Vecht. Tracht de ondergang af te wenden. Koppig en halsstarrig. Met liters alcohol drinkt hij zijn naderende
ondergang weg.
U schrijft in een sobere stijl.
Dat is een bewuste keuze.
Althans, dat vermoed ik.
Ondergang vraagt geen literaire opsmuk.
Geen literaire hoogdravendheid.
Ondergang vraagt soberheid. Dat
weet u. Dat beseft u. Heel nuchter brengt u het verhaal. In eenvoudige bewoordingen. In korte zinnen. Alsof u een verslaggever bent van iemands
ondergang. Alsof u wil vermijden een
roman te schrijven. Een getuigenis, dat
is wat u schrijft. Een getuigenis van
iemand, die tevergeefs een droom najaagt.
Die een droom najaagt maar jammerlijk mislukt.
Ik durf ook wel eens te dromen.
Dat is nodig. Dromen kruiden het
leven. Verjagen de eentonigheid van dat
gewone soms saaie leven. In uw verhaal
lees ik een waarschuwing. Dat dromen
niet verward mogen worden met vluchten.
Want dat is wat J. uiteindelijk doet.
Hij droomt niet. Hij vlucht. Dat merken wij al vrij snel in het boek. Zoals ik al zei, u smukt niet op. U kijkt niet door een roze bril, die al te
vaak gedragen wordt door dagdromers. Realistisch
kijkt u tegen de zaken aan. U ziet de
dingen zoals ze werkelijk zijn. Niet
zoals ze zouden kunnen zijn. U ziet de
dingen, waarvan een dromer wegkijkt. U
ziet de signalen, die een dromer niet durft te zien. Niet durft te lezen.
U verhaalt van de aankomst in de haven. Van de eerste ontmoetingen met de lokale bevolking. Van de afvaart naar het eiland. Van de eerste dagen in de finca, de
boerderij. Nergens spat het plezier van
af. Nergens schuilt vrolijkheid in. Neen, een plezierreisje wordt het niet. De hel, dat wordt het. Een hel in plaats van een hemel. Een hemel, die J. verwacht had.
De meeste dromen zijn bedrog. U
schreef geen liedje. U schreef een
roman. Sober en toch mooi. Hard en toch prachtig. Samen met J. nemen wij de boot. Naar dat eiland. J. gaat ten onder. Wij blijven verweesd achter. Met die ene vraag. Waarom keert J. niet op zijn stappen terug?
Waarom gaat hij telkens verder de dieperik in? Te koppig? Te fier? Heel
misschien ervaart J. de dingen op een andere manier. Heel misschien lijkt J. toch te voelen zijn
dromen te kunnen realiseren. Heel misschien lijken wij, al te nuchtere realisten, niet te begrijpen wat dromen eigenlijk is. Ik weet het
niet. Nog altijd niet.
Beste Tomás, u schonk mij een boek.
Een klein boek. Een fijn
boek. Een ontnuchterend boek. Dromen zal ik nog doen. Maar ik zal uw boek in mijn achterhoofd
houden. Als een licht knipperend
alarm. Ik zal nog dromen. Om vrij snel te landen. Met mijn beide voetjes op de grond. Want per slot van rekening is een verwittigd
man er twee waard. Die verwittiging gaf
J. mij. Die verwittiging zal ik niet
licht vergeten.
Met vriendelijke groeten.
Ik heb uw brief doorgestuurd naar Tomás González. Ik denk dat hij er blij mee zal zijn.
BeantwoordenVerwijderen