Ik heb een e-bike. Nog maar
net. Ik hang niet meer over mijn stuur. Ik zweet niet meer. Ik zwoeg niet meer. Ik beuk niet meer tegen de wind in. Ik vervloek bruggen of heuveltjes niet
langer. Sinds kort ben ik een rouleur de
charme. Rechtop zit ik. Ik trap.
Want dat moet ik nog doen. Ik
trap zachtjes. Toch gaat het
vooruit. Vijfentwintig kilometer per
uur. Aan die snelheid rij ik doorheen
Gent. Met een grote lach op het
gezicht. Fietsen is niet langer meer
hard labeur. Fietsen is opnieuw een
feest geworden.
Ik heb niet enkel een e-bike.
Dat ding, dat ik jarenlang verketterde, heb ik nu ook. Ik heb een fietshelm. Een e-bike en een fietshelm, het gaat
samen. Mijn hele fietscarrière heb ik een
helm afgezworen. Een helmplicht zou het
einde van mijn fietscarrière betekenen.
Dat had ik altijd gezegd. Luidop
en ontelbare keren. Tegen iedereen. Zelfs tegen hen, die mij er niet om
vroegen. Als fietser zou mijn hoofd
helmvrij blijven.
Ik wist echt wel hoe rechtop te blijven op de fiets. Ik kon rijden. Mij zou niks overkomen. Ik kon alles zien aankomen. Ik fietste anticiperend. Tijdig kon ik uitwijken. Tijdig kon ik ontwijken. Remmen deed ik op het juiste moment. Overal sloeg ik mij doorheen. Vallen zou ik nooit doen. Niet door eigen toedoen. Niet door toedoen van anderen. Ik zal als gegoten op mijn fiets. Mijn fiets en ik waren één en
ondeelbaar. Een fietshelm? Daar had deze
macho fietser geen nood aan. Rechtop zou
ik blijven. Vandaag. Morgen.
Alle volgende dagen.
Alle suggesties om toch maar een fietshelm te overwegen lachte ik
weg. Die goedbedoelde raadgevingen
verwees ik vol overmoed naar de prullenbak.
Nooit. Nooit. Nooit.
Nooit zou ik het overwegen. In
die helm zag ik een beknotting van mijn vrijheid. Mijn persoonlijke vrijheid. Niemand mag aan die vrijheid raken. Een inhoudsloze argumentatie, ik besef
het.
Maar dan komt dat moment. Dat
ene moment. Dat kantelmoment. Ik kocht een e-bike. Voortaan zou alles sneller gaan. De vraag naar mijn veiligheid werd opnieuw
een hot topic. Ik trachtte alles te
kunnen afhouden. Met dat ene
argument. Mijn persoonlijke
vrijheid. Ik meende dat het debat
hiermee zou gesloten worden. Dat de
vraag naar een fietshelm niet meer zou opgeworpen worden.
Wat ik verwachtte, gebeurde niet.
De vraag bleef maar terugkomen.
Met daaraan gekoppeld een argumentatie, die ik niet kon
ontkrachten. Liefde deed zijn
intrede. Degene, waarvan ik ’s morgens elke
werkdag vertrok, wou mij ’s avonds ook terugzien. Gezond en wel. Ongehavend.
Zonder enige kwetsuur. Degene,
waarvan ik ’s morgens elke werkdag vertrok, was bezorgd om mij. Jawel, zij wist het. Zij weet het.
Zij weet dat ik een behendige fietser ben. Zij weet dat ik alles goed kan
inschatten. Aan mij twijfelt zij
niet. Wel aan de anderen. Vandaar haar vraag. Die stelde zij uit pure liefde. Omdat zij mij wil terugzien. Elke avond.
Persoonlijke vrijheid tegenover liefde. Ik verloor het debat. Voor liefde moet alles wijken. Zelfs mijn voorbehoud tegenover een
fietshelm. Ik fiets. Ik blijf fietsen. Met een helm.
Slechts een kleine toegeving voor een grote liefde. Zo ervaar ik het.
Een fietshelm. Geen
verplichting. Wel een liefdesverklaring.
De liefde spat er af! :)
BeantwoordenVerwijderenOk, wij hebben onze Belgische context, maar zijn Nederlanders dan zo onbevreesd of roekeloos? :) https://youtu.be/n-AbPav5E5M
BeantwoordenVerwijderen