dinsdag 20 november 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 12: Isfahan.

De laatste dag in Isfahan.  We trekken de rivier over.  Aan de andere kant van de Zayandeh Rud ligt de Armeense wijk.  Daar gaan we heen.  Dat doen we niet te voet.  We nemen de taxi.  Er zijn twee opties.  Wij kunnen kiezen voor de officiële of de collectieve taxi.  Het belangrijkste verschil tussen beide is dat men de collectieve taxi met meerdere personen deelt.  Mannen en vrouwen mogen naast elkaar zitten.  Er zal niet vreemd opgekeken worden.  In tegenstelling tot de officiële taxi.  Daarin kan men als man enkel alleen reizen of in het gezelschap van de vrouw.  Man en vrouw als een getrouwd koppel dan welteverstaan.  In een officiële taxi zijn andere opties niet mogelijk.  Hierover wordt niet onderhandeld.  Een taxi nemen in Iran? Het is geen evidentie.  Regeltjes moeten gevolgd worden.  Die regeltjes hoeft men dan ook te kennen.  Op voorhand.  Want dat zal onze keuze bepalen.
 
We beginnen bij de Kelisa-ye Vank.  Bij het binnengaan van de Vank- of Heilandkathedraal springt één ding meteen in het oog.  De Armeense kwestie is prominent aanwezig.  Wij kunnen er niet om heen kijken.  Die kwestie slaat u meteen in het gezicht.  De Armeense kwestie is een diplomatisch eufemisme.  Hiermee wordt eigenlijk de Armeense genocide bedoeld.  Maar die woordkeuze blijkt gevoelig te liggen.  Vraag dat maar aan president Erdogan van Turkije.  De Turkse overheid erkent dat er misdrijven zijn gepleegd, ook door militairen, maar dat van een vooropgezet plan tot uitroeiing geen sprake was.  Hierover valt niet te discussiëren.  Dat is het officiële beleid.  Het aan de kaak stellen van de Armeense genocide is zelfs strafbaar.  Op grond van één welbepaald artikel uit de Turkse strafwet, dat belediging van het Turks zijn strafbaar stelt.  Maar Iran is geen Turkije.  Hier kan vrijuit gesproken worden.  Toch over de Armeense kwestie.  Hier, bij deze kathedraal, wordt aangeklaagd.  Wordt herinnerd.  Hier, bij deze kathedraal, geen omzwachteld taalgebruik.  Hier wordt gezegd waar het op staat.  Duidelijkheid.  Geen verhullend diplomatiek woordgebruik.
 


 


Zelfs de kinderen lijken een mening te hebben.  Op het binnenplein van de kathedraal hangen tegen een gevel kindertekeningen.  Tekeningen, die hun versie van de feiten moeten weergeven.  De interpretaties zijn velerlei.  Zoals ook het artistieke talent sterk varieert.  Sommige kinderen mogen zich beroepen op enig artistiek talent.  Anderen dan weer niet.  Toch is er één constante.  Zowel in de interpretatie als in de aanwezigheid van kunstzinnigheid.  In al die tekeningen merk ik dat mensjes door kinderen steeds weer op dezelfde manier worden getekend.  Overal ter wereld op dezelfde manier.  Alsof er een internationale kindercode lijkt te bestaan.  Alsof ooit ergens op een wereldconferentie eenduidig werd beslist hoe mensjes dienen getekend te worden.  Eén ronde en vele streepjes.  De simpelste manier.  Door iedereen begrepen.
 
De Vankkathedraal lijkt de meest populaire.  Toeristen stromen hier toe.  Op het binnenplein.  In de kathedraal.  In het museum.  Overal is het druk.  Dit moet gezien worden.  Te oordelen aan de massa bezoekers kan dit de enige conclusie zijn.  Nochtans bestaat er een alternatief voor deze topper.  Een alternatief waar men in alle rust kan rondkijken.  Wij gingen naar de Bethlehemkerk.  In de buurt van de kathedraal.  Echt ver hoeven we niet te lopen.  In onze reisgids lezen we dat de kerk slechts sporadisch open is.  Wij hebben echter geluk.  Wij kunnen zomaar binnenstappen.  Na het kopen van een ticketje weliswaar.  Het verschil met de kathedraal is bijna onbestaande.  Beide kerken lijken bijna identiek.  Toch is er dat ene, aangename verschil.  Hier loopt minder volk.  Heel wat minder.  Wij zijn helemaal alleen.  In alle stilte kunnen wij de prachtige muurschilderingen en de schitterende koepel bekijken.  We nemen onze tijd.  We hoeven niet onmiddellijk weg.  Rustig nemen wij de stilte in ons op.  In de hectiek van het dagelijkse leven kan een mens zich al eens afvragen wat genieten eigenlijk betekent.  Wat genieten eigenlijk is.  Op dit binnenplein kan ik mij daaromtrent een goed idee vormen.  Ik lijk het te begrijpen.
 

 
We lopen doorheen de Armeense wijk Jolfa.  De sfeer is anders.  Meer Westers.  Dat merken wij aan de winkels.  Aan de bars.  Alles lijkt hier peis en vree.  Toch kende deze wijk ook zijn donkere tijden.  In de zeventiende eeuw werden vele Armeniërs naar Isfahan gehaald.  Om de handel nieuw leven in te blazen.  Aanvankelijk had sjah Abbas I met dit initiatief veel succes.  Zijn plannen leken te werken.  De intense commerciële activiteit zorgde voor weelde en voorspoed.  Zowel de Iraniërs als de Armenen leken te profiteren van deze kans.  Blijkbaar leek toen niemand van Bredero gehoord te hebben.  Was dat wel zo geweest, hadden ze geweten dat het kan verkeren.  Dat gebeurde ook.  De opvolgers van Abbas I maakten het leven van de Armenen wat moeilijker.  De Armenen werden vervolgd.  Goederen werden verbeurd verklaard.  Hoge belastingen werden geheven.  Het lijkt wel alsof elke geschiedenis toch zijn zwarte bladzijde moet hebben.  Maar bladzijden kunnen omgeslagen worden.  Zelfs zwarte.  De hemel klaarde opnieuw op.  Vandaag is Jolfa opnieuw een levendige wijk.  De wijk bruist.  De wijk leeft.
 
Toch keren we terug.  We gaan opnieuw het water over.  Daarvoor kunnen we over meerdere bruggen.  De keuze is ruim.  Het verschil is groot.  Als wij dan toch over een brug moeten, kiezen we voor de schoonste.  Of toch één van de schoonste.  We gaan over de Si-o-Se Pol, ontworpen door een legergeneraal ten tijde van sjah Abbas I.  De brug is 147 meter lang en telt 33 bogen.  Deze brug kan men niet zomaar overwandelen.  Dat zou niet juist zijn.  Men zou uit de toon vallen.  Want hier wordt niet gewandeld.  Hier wordt geslenterd.  Geflaneerd.  Gekuierd.  Dit is de place m’as-tu vu.  Hier wordt gekeken.  Hier wordt bekeken.  Vrienden spreken hier af met elkaar.  Families treffen hier elkaar.  Deze brug is een sociale ontmoetingsplaats.  Net op die plaats komen wij ons melden.  Dan gebeurt wat al zo vele keren is gebeurd.  Wij worden aangesproken.  Mensen willen met ons op de foto.  Willen ons op Instagram.  Nooit verveelt het.  Integendeel.  Deze vluchtige contacten vind ik best wel grappig.  Die speelse interesse doet ons welkom voelen.  Stelt ons gerust.  Stelt ons open.  Wij blijven hangen.  Zoals alle Iraniërs.  Gaan even aan de kant.  Om te zien hoe het leven loopt.  Het dagelijkse leven.
 
Het lijkt heel misschien vreemd een hotel op de lijst van toeristische bezienswaardigheden te weten maar dat is wat gebeurde met het Abassi Hotel.  Dit hotel is gevestigd in een oude karavanserai.  Deze karavanserai werd ooit gebouwd om de nabijgelegen theologische school te financieren.  In reisboeken lees ik dat hotelgasten worden ondergedompeld in de sfeer van die vroegere tijden.  Die sfeer willen wij opsnuiven.  Willen wij ervaren.  Daarom een klein ommetje langs het hotel.  In ons nog ‘jeugdige’ bestaan hebben wij al heel wat gezien.  Toch zijn wij onder de indruk van de grandeur van deze plek.  De overdadige luxe springt meteen in het oog.  Die luxe van de huidige tijden verdringt de sfeer van weleer.  Die proef ik niet.  Die vind ik niet.  Die sfeer lijkt wel vervlogen.  Binnen het hotel lijkt of is alles nog adembenemend mooi maar buiten verwatert die schoonheid.  Verdampt die schoonheid.  Het lijkt wel een themapark.  
 
 
Die sfeer van weleer vinden wij dan wel terug in de Madresse-ye Chahar Bagh.  Deze ‘Koranschool van de moeder van de sjah’ voelt authentiek.  Afwezigheid van luxe doet de architecturale pracht volledig tot zijn recht komen.  Vandaag blijken wij het geluk aan onze kant te hebben.  Als niet-moslim is het niet altijd mogelijk dit gebouw te betreden.  Een glimp vanuit het voorportaal is vaak het enige wat aan niet-moslims wordt gegund.  Vandaag is het anders.  Wij mogen binnen.  Geen enkel probleem.  We gaan binnen.  Het lijkt alsof wij de stad buitensluiten.  Het wordt stil.  Het wordt rustig.  Een ideale omgeving voor studenten.  Studie vraagt aandacht.  Aandacht vraagt stilte.  Dat wordt hier ruimschoots geboden.  Wij passeren langs de studentenkamers.  Verspreid over twee verdiepingen.  Bijna geluidloos schrijden wij doorheen de open binnenplaats.  Stilletjes passeren wij langs het waterbekken.  Langs eeuwenoude bomen.  Wij willen niet storen.  Studeren, dat is wat hier moet gebeuren.  Wij zoeken geen contact.  Zelfs niet als wij één student op zijn terrasje voor zijn kamer zien zitten.  Hij heeft geen studieboeken bij zich.  Toch durven we hem niet aan te spreken.  Het gebeurt ons niet vaak maar hier voelen we schroom.  Alsof wij indringers zijn.  Alsof we hier niet horen te zijn.  
 


 


 
Wij wandelen nog even langs de Zayandeh Rud.  Dit is Perzisch voor ‘Rivier die leven geeft’.  Over die poëtische naam kan vandaag wel wat gezegd wordt.  Veel leven zal deze rivier niet meer schenken.  De rivier staat droog.  Wij wandelen enkel langs de herinnering aan een waterloop.  Vele oorzaken kunnen aangewezen worden voor het droogstaan.  De bevolkingsgroei.  De industrialisering.  De uitbreiding van de landbouwgebieden.  Het ontbreken van een doordacht waterbeleid.  Ondanks die vele oorzaken lijkt de Iraniër toch nog te hopen op betere tijden.  Aan de oever staan sierlijke peddelbootjes waterloos te wachten.  Ooit zal het beteren.  Dat lijken die bootjes te willen zeggen.  Een verloren strijd, denk ik.  Maar ik zeg het niet luidop.  Ik wil hen de hoop niet ontnemen.  Hoop doet immers leven.  Dat wist Will Tura al.
 

 
 
 
We worden moe.  Heel moe.  Toch willen wij nog naar de Masjed-e Jame.  De indrukwekkende grote Vrijdagmoskee.  Een samensmelting van verschillende islamitische bouwstijlen.  Dit moet gezien worden.  Daar moeten wij heen.  Voor deze laatste krachtinspanning spreken wij ons nog even moed in.  Wij laden onze batterijen vol.  Doorheen de Qaysariye-bazaar strompelen wij naar die ene moskee.  Wij zijn moe.  Onze focus staat echt niet scherp.  De concentratie zijn wij kwijt.  We lopen maar wat.  Dat betalen wij meteen.  Wij zijn de weg kwijt.  De moskee lijkt ons te ontglippen.  Maar dan gebeurt het wonder.  Allah lijkt ons genadig.  Vele vriendelijke zielen hebben ons de weg getoond.  Soms zijn zij met ons meegegaan.  Om zeker te zijn dat wij toch juist zouden wandelen.  Het heeft geholpen.  Uiteindelijk stappen we door de poorten van de Vrijdagmoskee.  Wat een schitterend einde van onze laatste dag in Isfahan had moeten worden, wordt een tegenvaller.  Nauwelijks zien wij de schoonheid van deze plek.  Die schoonheid ontglipt ons.  Wij zijn niet langer in staat die waar te nemen.  U zou ons het verwijt kunnen maken gevoelloze cultuurbarbaren te zijn.  Dat zouden wij kunnen begrijpen.  Toch menen wij dat wij een aantal factoren naar voor kunnen schuiven, die in ons voordeel pleiten.  Het regent.  Wij hebben het koud.  We zijn moe.  Onze benen voelen we bijna niet meer.  Tot slot zijn er die verwachtingen.  Die waren te hoog.  De grootste.  De mooiste.  De oudste.  In ons hoofd had zich een beeld genesteld.  Een ideaalbeeld.  Dat bestaat niet.  Dat hadden we moeten weten.  Helaas.  De confrontatie werkt enige teleurstelling in de hand.  Een ander moment, een ander oordeel.  Andere omstandigheden, een ander oordeel.  Dat beseffen wij maar al te goed.
 
 
Wij nemen de taxi terug.  Naar het hotel.  Naar ons bed.  Wij zijn op.  Rust, dat is het enige dat wij willen.  Rust en slaap.  Afscheid nemen van het Meidan-e Emam zal niet meer lukken.  Dat zal voor een ander leven zijn.  Nu enkel slaap.  Slaap.  Slaap.  En nog eens slaap.  Isfahan is mooi.  Heel mooi.  Maar vermoeiend.  Verdomd vermoeiend.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 13: Isfahan – Teheran.  Te lezen op dinsdag 27/11/2018.

donderdag 15 november 2018

Uitgelezen: Beleid op speed - hoe de drugsoorlog alle zin voor rede versmoort. Brief aan Peter Muyshondt.

Beste Peter,
 
U bent hoofdcommissaris van politie.  Uw broer stierf aan de gevolgen van een overdosis heroïne, cocaïne, medicatie en alcohol.  In die dubbele hoedanigheid schrijft u een boek over het drugsbeleid.  Een al te snelle conclusie zou kunnen zijn dat u voorstander bent van een streng drugsbeleid.  Dat u een pleitbezorger zou zijn van de war on drugs.  Nultolerantie, dat zou u bepleiten.  Ik las uw boek.  Het draaide anders uit.  Ik hoorde een ander geluid.  Een ander geluid, waaraan het huidige debat misschien nood heeft.  Een ander geluid, dat ver weg staat van het huidige drugsbeleid.  Een oorlog wenst u niet.  Pacificatie, dat bepleit u.  
 
Een drugsbeleid kan heel wat schakeringen hebben.  Het scala waarbinnen overheden beleid zouden moeten voeren, situeert zich tussen complete prohibitie en de volledige commercialisering van drugs.  Hierbij stipt u aan dat beide uitersten het schadelijkst zijn voor de maatschappij.  In dat uitgebreide scala situeert zich ook de war on drugs.  Die beleidskeuze vindt in diverse landen vele voorstanders.  Zelfs in Antwerpen hebben we een vurig pleitbezorger van een dergelijk beleid.  De redenering achter een dergelijk beleid is dat een repressieve handhaving aan de aanbodzijde de productie en distributie moet elimineren of verminderen zodat de prijs stijgt en het gebruik ontraden wordt.  Aan de vraagzijde moet een strafgerichte handhaving het gebruik ontmoedigen en de preventieve boodschap uitsturen dat drugsgebruik risicovol en onacceptabel is.
 
Met dat uitgangspunt gaat u niet akkoord.  Integendeel zelfs.  U trekt die uitgangspunten in twijfel.  Arrestaties en inbeslagnames zouden bewijs moeten leveren voor het succes.  Toch zegt dit enkel iets over de activiteiten van de ordehandhavers en niets over de effecten van het beleid.  Voorstanders van een repressief beleid houden angstvallig vast aan het gekozen beleid en vrezen dat een wijziging in het gekozen beleid zal leiden tot een toename van het gebruik.  Volgens de voorstanders zou repressie moeten leiden tot minder gebruik.  Tot minder aanvoer.  De praktijk en cijfers bewijzen evenwel het tegendeel.  U schrijft dat drugsgebruik niet correleert met de gestrengheid van het beleid.  Bovendien stipt u aan dat de gevolgen van het drugsbeleid voor gemarginaliseerde groepen veel erger zijn.  Een grote selectiviteit dringt binnen in het beleid.  U verwijst hiervoor naar de Verenigde Staten.  U schrijft hoe mensen met een kleur meer risico lopen op controle dan anderen.  Hoe groter de kans op controle, hoe groter het risico dat bepaalde bevolkingsgroepen meer vertegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken.
 
U pleit voor een ander beleid.  U stelt dat drugsmisbruik een gezondheidsprobleem is.  Dat het beleid zich moet focussen op de schadelijke gevolgen van het gebruik en niet op het gebruik tout court.  Die wijziging in het beleid vraagt een herschikking van de budgetten.  U verwijst naar het Verenigd Koninkrijk, waar anderhalf miljard pond wordt gereserveerd voor het opsporen en bestraffen van drugsgebruikers en dealers terwijl slechts zeven miljoen pond wordt besteed aan preventie en informatie over drugs.
 
U schrijft dat legalisering een noodzakelijk proces is om het einddoel, de wettelijke regeling van alle producten, te bereiken.  U pleit voor een gereguleerde markt, waarbij de producten worden gekeurd en de verkoop wordt geregeld.  Het spreekt voor zich dat niet alle drugs op één hoop worden gegooid.  Dit vraagt om een gedifferentieerde aanpak.  Voor elke drug afzonderlijk moet nagegaan worden welke markt wij willen.
 
Ik kan mij voorstellen dat heel wat personen zullen steigeren bij het horen van een dergelijk pleidooi.  U lijkt dat te beseffen.  Daarom verwijst u naar voorbeelden van ‘good practice’.  U verwijst naar Portugal.  Naar Zwitserland.  U verwijst naar Uruguay.  Naar Tsjechië.  U verwijst naar Liverpool.  Naar Kopenhagen.  U verwijst naar voorbeelden van een alternatief beleid, die echt wel werken.  Die echt aantonen dat een ander beleid kan.  Mits politieke wil.  Mits politieke moed.  
 
In uw boek blijft u niet enkel stilstaan bij het beleid.  U hebt het in uw boek over de redenen van verslaving.  U stelt dat drugs nooit alleen verantwoordelijk is voor verslaving.  In de zoektocht naar redenen moeten wij ook durven het maatschappijmodel in vraag te stellen.  Wij moeten niet enkel met een beschuldigend vingertje naar de gebruiker wijzen.  Wij moeten ook onszelf in de ogen durven kijken.  Individualisering en isolement spelen een rol.  Net als kwetsbaarheid en de interactie tussen kwetsbaarheid en persoonlijkheid.  Als wij het grotere plaatje bekijken, moeten we ook met een kritisch oog kijken naar de vrijemarkteconomie.  Want ook die werking slaat wonden.  Creëert achterblijvers.  Dat te erkennen kan behoorlijk confronterend werken.  Dat te erkennen, doet beseffen dat war on drugs een te eenzijdige benadering is.
 
Een gemeenschapsgerichte politiezorg tracht de criminaliteit te beheersen en het onveiligheidsgevoel te temperen.  Toch stelt u dat veiligheid niet enkel mag verbonden worden met criminaliteit.  Veiligheid kan ook verbonden worden met gezondheid.  Met huisvesting.  In die benadering dienen we vast te stellen dat een agent niet enkel een soldaat moet zijn.  In die benadering moet een agent tevens een sociaal werker zijn.  Drugsbeleid draait niet om uitsluiten.  Wel om insluiten.
 
In het begin van uw boek schrijft u dat zo goed als alles wat de lezer(es) denkt te weten over drugs fout is.  Ik durf eerlijk te zijn.  Ik wist niks over drugs.  Jawel, ik wist dat het bestaat.  Dat is alles.  Tot een onderbouwde mening kwam ik niet.  Zoals ik al zei, daarvoor ontbrak de nodige kennis.  Met het lezen van uw boek kwam daarin verandering.  Ik heb niet de pretentie mij voortaan een autoriteit in dit vakgebied te noemen.  Daar hou ik mij ver weg van.  Maar ik verwierf inzicht.  Ik kwam tot begrip.  Begrip dat mij open stelde voor uw pleidooi.  Want ik besef dat enkel in dat pleidooi de oplossing ligt.  Enkel dat pleidooi kan verandering teweegbrengen terwijl de war on drugs enkel zichzelf in stand houdt.  
 
Beste Peter.  Ik wil u danken voor dit boek.  Ik las een overtuigend pleidooi.  U argumenteert.  U haalt voorbeelden aan.  U laat getuigen aan het woord.  Dat alles brengt u samen in en vlot en leesbaar verhaal.  In uw boek schrijft u hoe u zelf twijfelde.  Hoe u zelf vraagtekens plaatste.  Maar u had de moed om voorbij die twijfel te zien.  Ontmoetingen met voorvechters en activisten namen uw aanvankelijke twijfel weg.  Moedigden u aan om uw eigen weg te gaan.  Uw weg, die u noodzakelijk achtte.  Ik heb uw verhaal gelezen.  Ik ben u gevolgd op uw weg.  Uw boek bracht mij tot nieuwe inzichten.  Tot juiste inzichten.  Voor die verhelderende openbaring wil ik u danken.  Ik kan enkel hopen dat velen het boek lezen en tot dezelfde slotsom komen.  Dat het anders moet.  Dat het dringend anders moet.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 13 november 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 11: Isfahan.

Wij worden wakker in de stad van poëzie en rozen.  Zo wordt Isfahan ook genoemd.  Gisteren hadden wij heel kort kennisgemaakt met de stad.  Korte kennismakingen vragen gevolgd te worden door een grondigere studie.  Dat zullen wij vandaag doen.  
 
We keren terug naar het Meidan-e Emam.  Van hieruit starten wij onze expeditie.  Toch nog snel even twee dingen over dit grote plein.  Twee dingen, die gisteren over het hoofd werden gezien.  Korte kennismakingen blijken dan toch telkens weer onvolledig.  Aan die onvolledigheid hopen wij vandaag wat te doen.  
 
Op het plein staat een bijna onopvallende herinnering aan polo, een van oorsprong Iraanse sport.  De originele doelpalen staan nog altijd rechtop.  Aan de ingang van de bazaar en aan de ingang van Masjed- Emam.  Aan die moskee staan we te gapen naar die doelpalen.  Polo was niet bij oorsprong de rijkeluisport, zoals wij die nu kennen.  Tot die rijkeluisport is polo verworden in de loop van de geschiedenis.  Aanvankelijk was het bedoeld ter vervolmaking van de soldaten.  Van de ruiters.  In dat streven naar vervolmaking bleek polo nuttig te zijn.  Er is niet enkel dat sportieve feit, waar wij gisteren overheen keken.  Er is ook dat architectonische gegeven.  Dat ene gegeven houdt verband met de oriëntatie van het plein.  Het plein zou niet in lijn staan met Mekka.  Dat wisten wij niet.  Dat voelden wij niet.  Maar dat ene gegeven heeft zo zijn implicaties op de bouw van de Imammoskee, de Masjed-e Emam.  De zuid-iwan met mihrab (gebedsnis) werd daarom 45° meer naar rechts gekeerd.  Zo ligt deze niet op de as van het toegangsportaal maar ligt deze wel overeenkomstig de richting van Mekka.  Het kan een detail lijken.  Toch is het dat niet.  Details bestaan niet in religies.  Alles is van een onmetelijke belangrijkheid en diepzinnigheid.  Om tot die immense diepzinnigheid te komen, is vaak een architecturale ingreep nodig.  Zoals hier.
 

 
Binnen de Imammoskee wordt een misverstand rechtgezet.  Dat is wat moet gebeuren met misverstanden.  Die moeten rechtgezet worden.  Steeds heb ik gedacht dat minaretten bedoeld waren om de gelovigen op te roepen tot het gebed.  De muezzin beklimt de minaret om van daaruit de gelovigen uit te nodigen.  Dat is het beeld dat ik altijd in mijn hoofd had.  Dat is hoe ik meende dat alles gebeurde.  Vandaag wordt dat beeld bijgesteld.  Onze gids vertelt het andere verhaal.  Minaretten zouden enkel bedoeld zijn om het gebedshuis te lokaliseren.  Zodat elke gelovige gemakkelijk zijn weg zou vinden.  Van ver wijzen de minaretten de weg.  Wat dan met de muezzin? Hoe past deze nog in het verhaal? De gids stelt ons gerust.  De muezzin wordt in dit verhaal niet plots werkloos.  Nog steeds roept hij op tot het gebed.  Maar hij doet dat vanuit de gebedsruimte.  Het klinkt ongeloofwaardig.  Om dat ongeloof te counteren levert hij ons bewijs.  Zoals bij de Ongelovige Thomas.  Wij moeten onze vingers in de wonde kunnen leggen.  Wij moeten zien.  Wij moeten horen.  Pas dan zullen wij geloven.  De gids vraagt stilte.  Ademt in.  Om dan te zingen.  Allahu ākbar, āllahu ākbar.  Allahu ākbar, āllahu ākbar.  Het wonder geschiedt.  De woorden worden versterkt.  Verspreiden zich.  Helder en duidelijk.  Wij zijn onder de indruk.  Niet enkel van de meer dan perfecte akoestiek.  Tevens zijn wij onder de indruk van het zingen.  Dit is wondermooi.  Ontroerend.  Het zingen kruipt onder de huid.  Nog lang zindert het na.  We kunnen het niet zomaar afschudden.  Dat lukt niet.  Dat willen wij niet.  Laat het nog even rondhangen in onze hoofden.
 



 
Terwijl ik in de Imammoskee rondloop en de buitengewone architectuur bewonder, merk ik op meerdere plaatsen die affiches op.  Free friendly talks.  De bezoeker wordt uitgenodigd tot een gesprek.  Waarover dat gesprek moet gaan, wordt niet verduidelijkt.  Dat doet mij vermoeden dat de keuze aan gespreksonderwerpen onbeperkt is.  Er mag vrij gepraat worden.  Ik kijk om mij heen.  Ik zie geen enkele gesprekspartner.  Ik zie niemand die mij uitnodigt.  Die mij roept en uitnodigt aan tafel te gaan zitten.  Op een vriendelijke toon badineren over de problemen van deze tijd, het zou verhelderend kunnen werken.  Toch zal het niet voor vandaag zijn.  Geen vrijwilligers te vinden.  Geen uitdagers te bespeuren.  Het zal voor een andere keer zijn.  Een gemiste kans? Ik weet het niet.  
 
Wat ik wel weet, is dat wij verder moeten.  Vandaag dicteert een drukke agenda ons handelen.  Wij moeten voort.  Naar de volgende afspraak.  Nu zou u kunnen denken dat reizen behoorlijk stressvol kan zijn.  Dat is niet zo.  Die agenda is slechts een leidraad.  Die niet stipt dient nagevolgd te worden.  Er kan geschrapt worden.  Er kan toegevoegd worden.  Het lijstje kan volledig afgewerkt worden.  Het lijstje kan helemaal niet afgewerkt worden.  Dat alles is mogelijk.  Omstandigheden bepalen de agenda.  Wij laten het gebeuren.  Terwijl wij zachtjes die illusie koesteren alles in de hand te hebben.  Reizen kan verrassend zijn.  Dat is de charme van het reizen.  Dat is de aantrekkelijkheid van het reizen.
 

 
Vroeger werden hoogwaardigheidsbekleders en buitenlandse gasten ontvangen in Ali Qapu.  Dat gebouw deed in vroegere dagen dienst als audiëntie- en ontvangstpaleis.  Wij zijn buitenlandse gasten.  Wij moeten daarheen.  Maar dit zijn de nieuwe dagen.  De huidige tijden.  Wij worden niet meer ontvangen door sjah Abbas I de Grote.  Noch door één van zijn opvolgers.  Vandaag wandelen wij doorheen herinneringen aan die namen.  Aan die tijden.
 

 
Vroeger was het beter.  Dat wordt wel eens gezegd.  Uit mijn mond zullen die woorden nooit komen.  Ik hoed mij er voor deze woorden ooit uit te spreken.  Het verwijt van verbitterde bejaarde wil ik niet naar mijn hoofd geslingerd krijgen.  Maar toch denk ik soms te willen terugkeren naar vroegere tijden.  Om mij zo te kunnen inbeelden hoe het toen ooit moet geweest zijn.  Die gedachte steekt bij mij de kop op als ik arriveer op de bovenste verdieping van Ali Qapu.  De muziekkamer.  Hier werden intieme feestjes gehouden.  Hier speelden de koninklijke muzikanten voor een select publiek.  Hier had ik willen aanwezig zijn.  Vandaag zie ik de schitterend uitgewerkte ornamenten.  Toch wil ik niet enkel dat.  Ik wil horen waarom juist deze ornamenten werden geplaatst.  Want dat gebeurde niet zomaar.  Die hadden een doel.  Zij stonden ten dienste van de akoestiek.  Zij versterkten en verspreidden de muziek doorheen de kamer.  Een concertje, gebracht voor de sjah, had ik willen bijwonen.  Helaas.  Professor Barabas is een stripfiguur.  Zijn teletijdmachine bestaat enkel in de fantasie.  In de stripverhalen.  Terugflitsen is geen optie.
 

 
 
De volgende stap had logisch kunnen zijn.  Wij hadden het plein kunnen oversteken naar de Vrouwenmoskee, de Masjed-e Sheikh Lotfollah.  Dat hadden we kunnen doen.  Maar we kiezen voor een andere optie.  Wij gaan even weg van het plein.  Via het Herdenkingspark, achter Ali Qapu, stappen wij naar Chehel Sutun.
 
Het lijkt wel alsof feesten een van de voornaamste bezigheden waren van de toenmalige sjahs.  In dit Paleis van de Veertig Zuilen ontvingen sjah Abbas II en zijn opvolgers hun buitenlandse gasten.  De ontvangst kon zowel gebeuren op het terras als in de audiëntiezaal.  Afhankelijk van het humeur van de sjah.  Afhankelijk van de weersomstandigheden.
 

 
Het Paleis van de Veertig Zuilen is behoorlijk indrukwekkend.  Om tot die conclusie te komen hoeven we niet te wachten tot wij op het eigenlijke terras staan.  Dat besluit kunnen wij al vrij vroeg trekken.  Bij het binnenkomen van de Perzische tuin.  Het geheel ademt stijl en elegantie uit.  Tuin en paleis vullen elkaar aan.  Versterken elkaar.  Hierover is nagedacht, zoveel is zeker.  Toch blijft er één iets knagen in mijn hoofd.  Veertig zuilen? Ik tel en kom uit bij twintig.  Meer zie ik er niet.  Ik zie echter één klein detail over het hoofd.  Die twintig zuilen worden weerspiegeld in het waterbekken voor het gebouw.  De rekening is snel gemaakt.  Twee maal twintig is veertig.  We moeten alert blijven.  Aandacht voor de details blijft noodzakelijk.  Want net die details kunnen het volledige verhaal vertellen.  Net die details kunnen de nodige verklaring aanreiken.
 
Bij het binnenkomen van het Paleis moet ik even knipperen met de ogen.  Schoonheid went nooit.  Geconfronteerd met schoonheid moet ik steeds heel even wegkijken.  Moet ik steeds heel even knipperen.  Om mijn ogen scherp te stellen.  Zodat zij alles kunnen opnemen.  Zodat niks van de waar te nemen schoonheid verloren gaat.  Ik heb geknipperd.  Mijn ogen zijn klaar voor hun taak.  Ik kijk omhoog.  Ik kijk om mij heen.  Spontaan moet ik denken aan de Sixtijnse kapel.  Dit zou de Iraanse variant kunnen zijn.  Ik weet niet of deze vergelijking opgaat.  Ik durf mij geen kunstkenner te noemen.  Ik kan enkel weergeven wat ik toen dacht.  Op dat moment.  Vroeger werd mij bij examens vaak gezegd altijd bij de eerste gedachte te blijven.  Bij twijfel moest ik trouw blijven aan die eerste gedachte.  Ik herinner mij die wijze raad.  Ik blijf dus bij die eerste gedachte.  Ik kijk en denk aan die prachtige kapel van Michelangelo.
 
 
Chehel Sutun? Het Paleis van de Veertig Zuilen? Ik ben blij even weggegaan te zijn van het marktplein.  Want dit gebouw is een ommetje waard.  Dit moet gezien worden.  Dit paleis kan best de concurrentie aan met de grote bezienswaardigheden op het plein.  Zeer zeker.  Toch keren wij terug naar het Meidan-e Emam.  Nog één ding moeten wij daar zien.  Wij keren terug op onze stappen en gaan naar de Masjed-e Sheikh Lotfollah, de Vrouwenmoskee.
 
Bij deze moskee zal u vergeefs zoeken naar minaretten.  De moskee werd gebouwd voor de koninklijke familie en had dus geen publieke functie.  De minaretten moesten het volk niet de weg te wijzen.  De leden van de koninklijke familie wisten waar zij moesten zijn voor het gebed.  Dat volstond.  Meer was er niet nodig.
 
 

 
 
Wij lopen al een hele tijd rond.  Zijn toe aan een beetje rust.  Aan een beetje koelte.  De moskee biedt ons beiden.  Wij gaan neerzitten.  Op ons achterste.  Tegen de muur.  Om datgene te doen wat heel misschien wel het mooiste tijdverdrijf is.  Wij kijken naar mensen.  Stil.  Zonder woorden.  Het is grappig.  Het is altijd weer grappig.  Wij stoten elkaar aan.  Maken elkaar attent op deze of gene.  Mensen doen soms vreemde dingen.  Onbewust.  Maar de observator valt het op.  De observator ziet die kleine, vreemde gebaren.  Op deze plek hadden wij uren kunnen zitten.  Vervelen zouden wij ons niet.  Nooit.  Maar we willen nog even het plein op.  Het loopt tegen de avond.  Dan komen de mensen naar buiten.  Naar het plein.  Want hier in Isfahan is het plein een ontmoetingsplek.  Hier wordt afgesproken met vrienden.  Met familie.
 
 
Wij zijn nu anderhalve week in Iran.  Ik heb nog niets geschreven over de bevolking van Iran.  Over die fijne mensen, die wij de voorbije dagen gesproken hebben.  Ik heb nog niets geschreven over die oprechte warmte, die wij mochten ervaren in al deze gesprekken.  Ik heb nog niets geschreven over die welgemeende interesse, die de Iraniërs in al deze gesprekken tentoonspreidden.  Het wordt hoogtijd.  Hoogtijd om dit ‘foutje’ recht te zetten.  Want dit is misschien de allermooiste troef van Iran.  De mensen.  De Iraniërs.
 
 
Een gesprek aanknopen is helemaal niet moeilijk.  Het gebeurt bijna automatisch.  Soms is er dat haantje-de-voorste.  Hij of zij heeft geen nood aan een voorspel.  Hij of zij stapt zomaar op je af.  Begint het gesprek.  Maar vaak gaat het anders.  Heel zachtjes.  Volgens een vooraf opgelegde choreografie.  Vaak kijkt een groepje ons aan.  Dat groepje kunnen vrienden zijn.  Kan een gezin zijn.  Kan een grotere familie zijn.  Binnen dat groepje ontstaat dan enige deining.  Alsof beslist wordt wie van de groep voorop gestuurd wordt.  Dat kan een tijdje duren.  Er wordt dan wat gelachen.  Niet om ons.  Zeker niet.  Eerder is het om de onwennigheid te verbergen.  Na een tijdje wordt dan één iemand weggestuurd.  Naar ons.  Hij moet het pad effenen voor de anderen.  Hij moet het ijs breken.  Als de verkenner dan een tijdje met ons gepraat heeft, volgt de rest van het groepje.  Eén na één.  Niet allemaal tegelijk.  Als de groep voltallig is, dan pas begint het feestje.  Dan wordt iedereen voorgesteld.  Dan worden de verbanden tussen elkaar verklaard.  Pas dan begint het gesprek.  Soms oppervlakkig.  Soms heel diepgaand.
 
 
Ik moet denken aan die jongeman.  Wij ontmoeten hem aan de Imammoskee.  Wij hadden ons net neergezet.  Wilden net beginnen aan ons broodje.  Hij stapte op ons af.  Vroeg of hij even mocht storen.  Hij wou met ons praten.  Had enkele vragen voor ons.  Hij vroeg of dat kon.  Uiteraard.  Wij zijn welopgevoed.  Een uitnodiging tot een gesprek slaan wij nooit af.  Wij aanvaarden.  Benieuwd naar wat het ons zal leren.
 
Vragen stellen doet hij niet echt.  Toch niet in het begin.  Het lijkt alsof hij ons zijn plannen wenst voor te leggen.  Alsof hij om onze goedkeuring wenst te vragen.  Hij wil weg uit Iran.  Naar Australië.  Dat vertelt hij meteen.  Als binnenkomer kan dat wel tellen.  Nu zijn wij het die vragen stellen.  Want wij willen begrijpen waarom een jongeman beslist zomaar alles achter te laten.  Zijn werk.  Zijn familie.  Lang moet hij niet zoeken om een antwoord.  Het gebrek aan vrijheid begint te wegen.  Die onvrijheid voert hem naar de regering.  Daarop heeft hij kritiek.  Hij wijst op die ongezonde verwevenheid tussen politiek en godsdienst.  Hij laakt de te grote greep van de godsdienstige leiders op het democratische proces.  Die woorden had ik niet verwacht uit de mond van een Iraniër.  Toch niet in Iran.  Dit is verhelderend.  Dit is leerrijk.
 
Hij vertelt nog meer.  Over zijn neuscorrectie.  Jawel, ook mannen doen het.  Over zijn legerdienst.  Twee jaar moest hij in dienst.  Tijdverlies, dat was de korte omschrijving van die legerdienst.  Hij vertelt over zijn vader.  Zijn moeder.  Zijn zus.  Zijn broer.  Vol liefde vertelt hij over zijn familie.  Hij zal hen missen als hij weggaat uit Iran.  Dat hoeft hij niet te zeggen.  Dat voelen wij.  Dat horen wij.  Hij vertelt over zijn werk.  Over zijn vele jobs.  Hij moet geld verdienen.  Veel geld.  Dat heeft hij nodig om ooit te kunnen vertrekken.  
 
Wij blijven praten.  Voelen nooit de drang om het gesprek te stoppen.  Hij vertelt zijn verhaal.  Wij vertellen het onze.  Zijn ogen worden groot als wij vertellen over onze vrijheid.  Over wat mogelijk is in ons landje.  Wij zijn blijkbaar nogal enthousiast over ons landje.  Dat is telkens zo op reis.  Vanop afstand lijkt ons landje al zijn tekortkomingen te verliezen.  Vanop afstand lijken enkel de voordelen zichtbaar.  Wij moeten nogal overtuigend klinken.  Hij lijkt te gaan twijfelen aan Australië.  België lijkt plots een optie.
 
Wij lachen.  Veel en vaak.  Wij begrijpen elkaar.  Wij lijken te begrijpen waarom hij weg wil.  Uit zijn land.  Hij lijkt te begrijpen waarom wij terug willen.  Naar ons land.  Het gesprek kabbelt rustig verder.  Maar zoals altijd komt er ook aan dit verhaal een einde.  Zelfs in Iran passeert dat varkentje met een lange snuit waardoor ons vertellingsken uit is.  Wij nemen afscheid.  Maar eerst nodigt hij ons uit om bij hem langs te komen.  Voor het avondeten.  Hij vraagt of het morgen lukt voor ons.  Het is niet zomaar een beleefd, weinig gemeend verzoekje.  Het is oprecht.  Hij dringt aan.  Enkele keren.  Maar helaas.  Wij wijzen zijn aanbod vriendelijk af.  Net zoals wij eerder eenzelfde verzoek afwezen van een zeventienjarig meisje.  Wij hebben morgen nog dingen te doen.  Met spijt in het hart wijzen wij beide verzoeken af.  Een andere keer misschien, zeggen wij.  Wij lachen.  Omdat wij beseffen dat die andere keer hoogstwaarschijnlijk nooit zal komen.
 
Wij gaan slapen.  In bed moet ik denken aan die jongeman.  Een zekere tristesse overvalt mij.  Omdat ik plots besef hoe hard het moet zijn te moeten vaststellen dat jouw vaderland je dwingt om familie en vrienden achter te laten om ergens anders te kunnen genieten van de volle vrijheid.  Een land dat zijn burgers die vrijheid ontzegt, het zou niet mogen bestaan.  Het zou niet mogen bestaan in een ideale wereld.  Ik stel evenwel opnieuw vast dat die wereld verre van ideaal is.  Uiteindelijk val ik in slaap.  Na veel draaien en keren.  Na veel woelen.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 12: Isfahan.  Te lezen op dinsdag 20/11/2018.