donderdag 3 augustus 2017

The Joshua Tree Tour 2017 van U2, gezien in het Koning Boudewijnstadion. Brief aan Paul, David, Larry en Adam.

Beste Paul (aka Bono),
Beste David (aka The Edge),
Beste Larry,
Beste Adam,
 
Ik wil jullie mijn verhaal vertellen.  Het verhaal van jullie concert.  Maar dan moet ik beginnen bij het begin.  Dat is zo met een verhaal.  Zelfs met een brief.  Elk verhaal heeft een begin.  Een midden.  Een eind.  We moeten dus even terug in de tijd.  Naar de aankoop van het ticket.  Dat had wat voeten in de aarde.  Aanvankelijk was het ons niet gelukt.  We hadden geen kaartje.  We konden niet gaan.  We waren teleurgesteld.  Verdrietig, dat waren wij.  Maar dan was er plots dat moment.  Dat moment, waarop wij gaan twijfelen of God dan toch niet zou kunnen bestaan.  We zaten in een restaurant.  In Novgorod.  Op doorreis doorheen Rusland.  In dat restaurant kregen we een mailtje.  Dat er toch nog plaatsen voor het concert beschikbaar waren.  Wij stonden op de wachtlijst.  Wij hadden voorrang.  Wij twijfelden niet.  Wij kochten een ticket.  De aanvankelijke teleurstelling was weg.  Nu waren we euforisch.  Brussels, here we come.  Dat dachten wij in Novgorod.
 
Het begin is verteld.  Ik kan beginnen aan jullie concert.  Maar dan zou ik afbreuk doen aan die ene.  Die ene uit het voorprogramma.  Hem mag ik niet vergeten.  Want u koos Noel Gallagher, de ene helft van Oasis, als opener.  Ik kan dan twee dingen denken.  Ik zou die keuze kunnen wijten aan enige arrogantie van uwentwege.  Of ik zou die keuze kunnen wijten aan het respect van Noel voor uw lange en succesvolle bestaan.  Ik gok op het laatste.  Want van enige arrogantie durf ik jullie niet te verdenken.  Jullie zijn nuchtere Ieren.  Met beide voetjes op de grond.  
 
Noel Gallagher mocht dus openen.  Dat deed hij met verve.  Hij, samen met zijn High Flying Birds, overtuigde.  Hij bracht nummers van Oasis.  Uiteraard.  Dat hadden we gehoopt.  Dat hadden we verwacht.  Champagne supernova.  Wonderwall.  Don’t look back in anger.  Blij deze klassiekers live te mogen horen.  Maar het was niet enkel dat.  Ook zijn eigen nummers bleven live overeind.  Dit was al een feestje.  Dan moest het grote, eigenlijke feest nog beginnen.  Dit zou een onvergetelijke avond worden.  Dat wisten we nu al.
 
The whole of the moon.  Dat liedje van The Waterboys gebruikten jullie om ons te melden dat het eigenlijke concert zou beginnen.  Heel waarschijnlijk was het niet jullie bedoeling.  Jullie katapulteerden mij terug naar mijn slaapkamer.  Mijn slaapkamer in het ouderlijke huis.  Op die kamer luisterde ik ontelbare keren naar die plaat.  Net als ik op die kamer luisterde naar The Joshua Tree.  Eveneens ontelbare keren.  Tijdens het hele concert zou het voelen alsof ik op mijn slaapkamer zat.  Lijfelijk was ik in Brussel.  Geestelijk keerde ik terug naar mijn jeugd.  Ik dacht aan mijn jeugdvrienden.  Mijn buren.  Ik dacht terug aan een heerlijke tijd.  Samen met jullie muziek bezorgden die herinneringen mij kippenvel.  Van kop tot teen.  Het zou niet weggaan.  Geen enkel moment.
 
Jullie weten hoe een concert op te bouwen.  Jullie weten hoe een stadion in te palmen.  Jullie weten hoe een publiek een onvergetelijke avond te bezorgen.  Dat bleek alweer gisteren.  Jullie startten sterk met een aantal klassiekers.  Wij hadden een zitplaats.  Maar van bij de start beseften we dat ons stoeltje enkel zou gebruikt worden als bergplaats voor onze trui.  Wij gingen rechtop staan.  Om mee te zingen.  Op de juiste momenten.  Om mee te neuriën.  Op de juiste momenten.  Ik kon wel huilen.  Van pure emotie.  Want dat is wat muziek in de eerste plaats is.  Emotie.  Jullie beseffen dat meer dan goed.
 
Dan begonnen jullie aan datgene waarvoor jullie eigenlijk gekomen waren.  Aan datgene waarnaar jullie tournee vernoemd was.  Jullie begonnen aan dat bijna epische album.  The Joshua Tree.  Van begin tot einde.  Geen enkel nummer sloegen jullie over.  Van Where the streets have no name tot Mothers of the disappeared.  Nu zou een mens kunnen denken dat het na Bullet the blue sky zou stilvallen.  Omdat die nummers minder bekend zijn.  Omdat die nummers slechts weinig worden gespeeld op jullie concerten.  Omdat het herkenbare meezinggehalte minder is.  Indien iemand dat zou hebben gedacht, dan hebben jullie die persoon alleszins overtuigd van het tegendeel.  Want het concert zakte niet in.  Integendeel.  Jullie bleven acteren op hoogstaand niveau.  Gisteren bleek dat die ‘mindere’ nummers van het album live meer dan overeind bleven.  Muzikaal wisten zij te overtuigen.  Maar bij die nummers vijzelde u ook het showgedeelte wat meer op.  Het breedste ledscherm ter wereld toonde beelden die, samen met de muziek, een wondermooi geheel vormden.
 
The Joshua Tree is voorbij.  Slotfeestje? Eerst nog even Miss Sarajevo.  Een politiek statement.  Bijna vijfentwintig jaar na deze song moeten we vaststellen dat de wereld nog steeds geen vreedzame wereld is.  Nog steeds woedt oorlog.  De song herinnert ons aan het Syrische conflict.  Aan de vluchtelingencrisis.  Een concert van U2 zonder politieke, humanitaire boodschap bestaat niet.  Ik kan het enkel toejuichen.  Even stilstaan bij onrecht, het moet kunnen.  Zelfs op een concert.
 
Dan was het tijd voor het slotakkoord.  U bracht die nummers, die niet vragen om een dansvloer.  U bracht die nummers, geschreven voor een stadion.  Geschreven voor de massa.  Geschreven om te schreeuwen.  Geschreven om te springen.  Dit wordt de finale.  Die mogen wij niet vergeten.  Nooit.  Nimmer.  Dit moet ons bijblijven.  Wij voelen dat het einde dichterbij komt.  Daarom zingen we nog iets luider.  Daarom klappen we nog feller met de handen.  Om jullie te overtuigen nog langer bij ons te blijven.
 
Maar aan alle mooie dingen komt een eind.  Na iets meer dan twee uur komt dat varkentje met een lange snuit en is het vertellingsken uit.  Maar dat gebeurt niet zomaar.  Eerst wenst u de Belgen nog even te bedanken.  Want in dit landje zijn jullie groot geworden.  Daar willen jullie nog even blijven bij stilstaan.  Dat doen jullie met I will follow.  Uit het album Boy.  Ik verhuis van mijn slaapkamer naar de slaapkamer van mijn broer.  Aan hem denk ik.  Ik denk aan dat ene moment waarop hij mij naar zijn kamer riep.  Hij had net jullie debuutalbum gekocht.  Hij had een muzikale ontdekking gedaan.  Die mokerslag wilde hij met mij delen.  Die dag zag ik het licht.  Dat licht is sindsdien niet meer gedoofd.  Het bleef branden.  
 
Gisterenavond ging dat licht nog net iets feller branden.  Het Koning Boudewijnstadion baadde in een fel, niet te doven licht.  Dat licht werd gevoed door een gevoel.  Het U2 gevoel.  Een gevoel, dat niet kan beschreven worden.  Het kan enkel beleefd worden.  Dat heb ik gisteren mogen doen.  Daarvoor wil ik jullie danken.  Uitgebreid.  Welgemeend.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Setlist:
New year’s day.
Bad.
Pride (in the name of love).
I still haven’t found what I’m looking for.
With or without you.
Bullet the blue sky.
Running to stand still.
Red hill mining town.
In God’s country.
Trip through your wires.
One tree hill.
Mothers of the disappeared.
Miss Sarajevo.
Beautiful day.
Vertigo.
Ultraviolet (light my way).
One.

 
 

dinsdag 1 augustus 2017

Uitgelezen: Mazzel Tov. Brief aan Margot Vanderstraeten.

Beste Margot,
 
Zes jaar lang was u werkstudente.  Het doet mij denken aan mijn jeugdjaren.  In die jaren was ik jobstudent.  Telkens was ik tijdelijk werknemer in de zomervakantie.  Elke vakantie werd ik wel ergens tewerkgesteld.  Een zuivelfabriek.  Een doe-het-zelfzaak.  Een boomkweker.  Het maakte mij niet uit.  Het spijzen van mijn magere studentenportefeuille was mijn voornaamste drijfveer.  Het opbouwen van een aantrekkelijk curriculum, met het oog op een uitdagende en interessante professionele carrière, was het minst van mijn zorgen.  Ik werkte.  Ik verdiende een loon.  Dat was voldoende.  Ik deed het elk jaar slechts één maand.  U werkte het hele jaar door.  Daarin ligt het verschil tussen werkstudent en jobstudent, meen ik.  Maar genoeg over mijn leven als zwoegende en wroetende werker.  Daarover wil ik het niet hebben.  Ik wil het hebben over uw boek.  Dat is de reden van mijn brief.
 
U werkte zes jaar langs als werkstudente bij een orthodox-joodse familie.  Over die jaren schreef u een boek.  Ik kwam niet verder dan pijpenkrullen en keppeltjes als ik dacht aan orthodoxe joden.  Dat moest ik tot mijn scha en schande vaststellen toen ik aan uw boek begon.  In een voorwoord bij het boek van Hans Vandecandelaere, In Molenbeek, schreef Phara de Aguirre dat wij veralgemenen bij wat wij niet kennen.  Dat wij nuanceren bij wat wij wel kennen.  Uw boek leek mij daarom een goede opstap om tot enige nuance te komen.  Om mijn kennis bij te spijkeren.
 
Eén ding maakte u vrij vroeg duidelijk in uw boek.  Onderscheid moet gemaakt worden.  Voor alle duidelijkheid.  Binnen het grote geheel moet onderscheid gemaakt worden tussen ultraorthodox en modern orthodox.  Uw werkgever/familie beschouwde zichzelf als modern orthodox.  Dat onderscheid was mij voorheen onbekend.  U kent wel die uitdrukking.  Dat gezegde met diezelfde kam en dat scheren.  Mogelijke misverstanden waren daarmee van de baan.  U had scherpte gebracht in het verhaal.  
 
Bij aanvang was u onwetend.  U wist niks.  Maar dat verandert.  Niet eensklaps.  Wel heel geleidelijk.  Via de kinderen wordt u wegwijs gemaakt in een wereld, waarin eeuwenoude tradities gelden.  Waarin geleefd wordt volgens eeuwenoude wetten.  Die kinderen worden uw gids.  Zij vullen het gat in uw kennis over hun gemeenschap.  Zij leiden u doorheen een voordien ongekend landschap.  Bar mitswa.  Koosjer.  Eroev.  Sjabbat.  Sjabbes.  Sjadchen.  In persoonlijke gesprekken en kleine discussies wordt u alles uitgelegd.  U opent uw blik.  Uw wereld wordt ruimer.
 
Niet enkel uw wereld wordt ruimer.  Want ook het omgekeerde gebeurt.  U trekt de kinderen mee in uw wereld.  In uw leefomgeving.  U vertelt hen van kerstmis.  Van pannenkoeken.  U geeft hen mode- en stijladvies.  U leert één van de kinderen fietsen.  U discussieert met hen over homoseksualiteit.  Op wandeltochten met de hond gaat u buiten de platgetreden paden.  U stapt met hen buiten het te enge wereldje.
 
Die wederkerigheid en confrontatie leidt tot respect.  Respect en begrip.  Dat opent dan weer andere deuren.  Maakt andere dingen bespreekbaar.  In gesprekken met de vader van de familie kan u spreken over het Palestijnse conflict.  Duidelijk wordt dat er binnen de gemeenschap verschillende opinies zijn.  Dat er geen unanimiteit heerst over dit conflict.  Net zomin als iedereen hetzelfde denkt over de verrechtsing in het politieke leven van Israël.  Niet iedereen juicht die evolutie toe.
 
Aangrijpend zijn de gesprekken over de holocaust.  Daarover zegt de vader dat er twee soorten verdriet zijn.  Eén dat verdraagt gekieteld te worden.  Eén dat zo groot is dat men ervan af moet blijven.  Enkel zwijgen lijkt een juiste houding.  Omdat de taal tekort schiet.  Omdat geen woorden kunnen beschrijven wat er toen gebeurd is.  Daarom zwijgt men.  Daarom blijft men ervan af.  Dat stilzwijgen doet pijn.  Die onmacht tot beschrijven doet pijn.  Ik proef de pijn als ik de vader hoor getuigen van die strijd.  Die dagelijkse strijd.  Die telkens weer moet bevochten worden.
 
In het verhaal van die orthodox-joodse familie sluipt ook uw verhaal.  U maakt u zelf deelgenoot van het verhaal.  Dat mag niet verbazen.  U schrijft over uw leven.  Dan kan u niet aan de kant blijven.  Dan moet u bereid zijn uw handen vuil te maken en de lezer toe te laten in uw leefwereld.  U vertelt over Nima, uw partner.  Over de moeilijkheden met uw schoonzus Marjane.  Nima is een vluchteling uit Iran.  U confronteert ons met de moeilijke omgang met woorden.  Woorden als vluchteling, Arabier, moslim, … Woorden kunnen vooroordelen uitlokken.  Dat toont u.  Dat bewijst u.  Samenleven is geen evidentie.  Daarvoor moet gevochten worden.  Elke dag weer.
 
Uw verhaal is niet enkel een getuigenis.  Het is meer dan dat.  Het is een pleidooi.  Heel misschien is het wel een politiek pamflet.  Dat laatste is waarschijnlijk een tikkeltje overdreven.  Alhoewel.  Ik denk het niet.  In uw verhaal lees ik een oproep niet opgesloten te blijven zitten in het eigen wereldje.  U vraagt de lezer de muren van dat eigen wereldje te slopen en naar buiten te treden.  Om elkaar te ontmoeten.  Weg van het eigen, grote gelijk.  Om op die manier onze eigen vooroordelen te counteren.  Wij moeten elkaar open in de ogen kijken.  In plaats van ons op te sluiten en onze eigen frustraties te voeden.  Dat is wat ik onderliggend doorheen uw boek voel stromen.  Die stroming kan begrepen worden als een politiek statement.
 
Herhaaldelijk moest ik lachen.  Niet luidop.  Dat is verdacht.  Ik let wel op.  Daarom lach ik stilletjes.  Ingehouden.  Ik lach om het onbegrip.  Om de onwetendheid.  Om misverstanden.  Om het stuntelen.  Om het aftasten.  Ernst en humor moeten in balans zijn.  Het één kan niet zonder het ander.  Dat lijkt u te beseffen.  Als lezer kan ik het enkel dankbaar aanvaarden.  
 
Beste Margot, ik wil u danken.  Voor het boek zelf.  Voor de aangereikte nuance.  Want enkel nuance kan leiden tot een uitgebalanceerd denken.  Dat is nodig.  Ik meen dat u een bijdrage hebt geleverd in dat streven.  Ook daarvoor wil ik u danken.  De pijpenkrullen en de keppeltjes waren verdwenen.  Weg.  Ik zag Elzira.  Ik zag Jakov.  Ik zag Simon.  Ik zag Sara.  Ik zag kinderen.  Ik zag volwassenen.  Elk met hun eigen wensen.  Dromen.  Verlangens.  Ik keek verder.  Ik zette een stap vooruit.  Niet achteruit.  In de toekomst zal ik misschien wel nog scheren.  Maar nooit meer over dezelfde kam.
 
Met vriendelijke groeten.
 
PS: Ik neem het advies van Nima ter harte.  In één van de discussies tussen u en Nima zei hij dat u misschien eens één van de politieke boeken en essays van Noam Chomsky zou moeten lezen.  Binnenkort begin ik aan de Chomsky Papers.

donderdag 6 juli 2017

Uitgelezen: De overloper. Brief aan Siegfried Lenz.

Beste Siegfried,
 
Alweer een boek over de Tweede Wereldoorlog.  Die oorlog lijkt een onuitputtelijke bron te zijn voor romans.  In mij kwam spontaan de vraag op of uw boek zich voldoende zou kunnen onderscheiden van de andere boeken met diezelfde oorlog als onderwerp.
 
Uit mijn inleidende woorden tot deze brief zou u enige terughoudendheid kunnen afleiden tegenover uw boek.  Een zekere gereserveerdheid.  Dat klopt misschien.  Ik kan het niet ontkennen.  Maar een lezer moet verder kijken dan die terughoudendheid.  Het boek zomaar aan de kant leggen, kan niet.  Een boek moet gelezen worden.  Dat is net het wonder van boeken.  Bij het lezen van een boek kan datzelfde boek groeien.  Bloeien.  Men moet verder kijken dan de neus lang is.  Zoals in het echte leven.  In dat echte leven moet men ook verder kijken.  Om schoonheid te ontdekken.  Om waarheid te ontdekken.  Ik wist wat gedaan.  Ik moest aan de slag.  Ik ging lezen.  Ik ging uw boek lezen.
 
Al vrij snel mocht ik datgene ervaren wat bij het lezen van een boek vaak gebeurt.  Het boek opende zich voor mij.  Het boek onthulde aan mij zijn schoonheid.  Het openbaarde zich.  Ik kon enkel dankbaar aanvaarden.  Vaak wordt gezegd dat schoonheid relatief is.  Maar in deze niet.  In deze was de schoonheid absoluut.  Die schoonheid openbaarde zich op vele domeinen.  Niet slechts op één.  Die schoonheid maakte het boek tot een unicum.  Tot een boek, dat zich onderscheidde van zijn collega-boeken.
 
De wereld, die door de schrijver wordt geschetst, straalt eenzaamheid uit.  Angst.  Twijfel.  Uitzichtloosheid.  De wereld, waarin de personages vertoeven, is een wrede wereld.  Een gekke wereld.  Tegenover die wereld plaatst de schrijver een taal, die alles nog zwarter kleurt.  De taal is te mooi.  De taal is te poëtisch.  Op die manier diept de schrijver het contrast verder uit.  Het contrast tussen de gebruikte taal en de geschetste wereld.  Het lijkt alsof de schrijver met zijn gekozen stijl en taal een brug te ver gaat.  Oorlog vraagt niet om dichterlijkheid.  Oorlog vraagt nuchterheid.  Door die welgekozen woorden lijken bombardementen bijna symfonieën.  Doodslag en moord lijken door die woorden ouvertures geworden.  Symfonieën en ouvertures die vragen om gehoord te worden.  Dat mag niet.  Dat lijkt niet juist.  Toch is het dat wel.  Want net door die welgekozen woorden wordt de oorlog nog gruwelijker.  Nog gewelddadiger.  Nog wreder.
 
In het boek lijkt enkel plaats te zijn voor kommer en kwel.  Toch is het niet zo.  De schrijver laat licht schijnen in het boek.  Weinig licht.  Slechts een sprankeltje.  Maar dat volstaat om te hopen.  Hoop kan redding brengen in die uitzichtloze dagen.  In die bijna verloren situatie.  Wanda moet die hoop verzinnebeelden.  Liefde overwint alles.  Dat wordt gezegd.  Maar geldt die waarheid ook in tijden van oorlog.  Ik weet het niet.  Heel misschien kan het een reden zijn om te overleven.  Om te willen overleven.  Liefde kan een tegengif zijn.  Een heilzaam tegengif.  Liefde kan het verlangen voeden.  Het verlangen naar een betere toekomst.  Een mooiere toekomst.  Vrij van oorlog en geweld.  Liefde maakt zacht.  Dat is misschien nodig om zichzelf niet te verliezen in die constante hardheid.  Enige zachtheid in een te ruw geworden wereld, het kan helend werken.
 
Bij die passages met Wanda moet ik denken aan die ene film van Steven Spielberg.  Schindler’s List.  In één fragment komt een meisje gewandeld.  Dat meisje heeft een rood kleedje aan.  Dat rood is de enige kleur in de anders volledig zwart-witfilm.  Dat rood kleedje heeft hetzelfde effect als Wanda.  Beide beogen hetzelfde effect.  Net zoals de gebruikte taal in het boek moet Wanda het contrast met de wrede oorlog scherp stellen.  Liefde tegenover oorlog.  Hoop tegenover uitzichtloosheid.
 
In het boek worden ook allerlei vragen gesteld.  De auteur legt die vragen in de mond van zijn personages.  Zo stelt Walter Proska, het hoofdpersonage, zich de vraag of er in tijden van oorlog wel plaats kan zijn voor pacifisme.  Hij weet het niet.  Hij twijfelt.  Toch meent hij dat aan de kant blijven staan geen optie kan zijn.  Er moet iets ondernomen worden om de oorlog uit te roeien.  Te beëindigen.  Die gedachtegang brengt hem tot een bijzonder besluit.  Hij loopt over.  Naar de andere kant.  Omdat hij meent dat die andere kant die oorlog daadwerkelijk kan uitroeien.  Door in hetzelfde kamp te blijven zou hij enkel de oorlog verlengen.  Dat overlopen beschouwt hij als een daad van pacifisme.  Maar zou die gedachtegang geen mooie verpakking kunnen zijn voor lafheid.  Per slot van rekening laat hij zijn strijdmakkers in de steek.  Kiest hij voor het winnende kamp.  Walter Proska lijkt zeker van zijn stuk.  Hij lijkt niet te twijfelen.  Ik, als lezer, weet het niet zo goed.  Ik maak voorbehoud.
 
De oorlog eindigt.  Stopt.  Er zijn winnaars.  Er zijn verliezers.  Nieuwe tijden breken aan.  Het zwart/grijze van de oorlog gaat liggen.  Verdampt.  De nieuwe tijden lijken zich te hullen in frisse kleuren.  In heldere kleuren.  Althans, dat is wat wordt verwacht.  Toch lijkt dat niet te gebeuren.  Er zijn nog te veel onzekerheden.  Wat is er intact gebleven van de dromen? Dromen, die men in oorlogstijd gekoesterd heeft.  Blijven die dromen overeind? Hoe realistisch blijken diezelfde dromen te zijn? 
 
Boven al die onzekerheden drijft die ene vraag.  De schuldvraag.  Walter Proska heeft een geheim.  Een geheim, dat hij met niemand kan delen.  Hij doodde iemand.  Iemand die hem genegen was.  In tijden van oorlog gebeuren dingen.  Dingen, die op het moment heel misschien te begrijpen zijn.  Te verklaren zijn.  Maar blijft dat begrip ook overeind in vredestijd? Kan die verklaring ook in vredestijd gelden? Walter Proska twijfelt.  Daarom zwijgt hij.  Daarom zal hij nooit een vrij mens zijn.  Te zeer gevangen in die schuldvraag.
 
Beste Siegfried.  Ik wil mij verontschuldigen.  Omdat ik aanvankelijk twijfelde.  Dat bleek niet nodig te zijn.  Daarvoor mijn excuses.  Ik wil u ook danken.  Voor dat prachtige boek.  Voor die wonderlijke taal.  U schreef een meesterwerk.  Dat zijn niet mijn woorden.  Die woorden gebruikte Frankfurter Allgemeine Zeitung.  Ik las uw boek.  Ik durf die woorden nu te herhalen.  Die woorden van FAZ worden ook mijn woorden.  Want u overtuigde mij.  Op meesterlijke wijze.  Op betoverende wijze.
 
Beste Siegfried.  Van harte dank.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 4 juli 2017

Mooie liedjes: Helsinki. Brief aan Thomas Vanelslander (en bij uitbreiding aan Pim De Wolf, Ace Zec en Joos Houwen).

Beste Thomas,
 
Het kan soms raar lopen in een mensenleven.  Een samenloop van omstandigheden kan tot verrassende resultaten leiden.  Zo las ik onlangs Vos van Leon Verdonschot.  Een boek over Luc De Vos.  Hij was de frontman van Gorki.  Die band zal u niet vreemd zijn.  U was gitarist in die Gentse groep.  Het lijkt vreemd dat ik dit allemaal herhaal voor u.  Alsof u hiervan niet op de hoogte zou zijn.  Toch wil ik dit omweggetje maken.  Soms is een kromme lijn te verkiezen boven een rechte lijn.  Die omweg heb ik nodig om aan te tonen dat wij ooit iets hebben gedeeld.  Wij deelden Luc De Vos.  Voor u was hij een vriend.  Voor mij was hij een idool.  Ik moet toegeven, idool is misschien een te groot woord.  Maar ik had het volle respect voor Luc.  De manier waarop hij zich presenteerde naar de buitenwereld toe kon op mijn goedkeuring rekenen.  Grappig.  Steeds met een kwinkslag.  Het jongetje, dat weigerde volwassen te worden.  Jawel, hij had mijn volle sympathie.
 
Over het boek schreef ik een stukje op mijn blog.  In de vorm van een brief gericht aan de auteur.  Omdat wij dat ene gemeenschappelijke hadden, meende ik dat ik die brief ook aan u mocht doorsturen.  Ik dacht dat het u wel zou kunnen interesseren.  Omwille van uw verleden, dat deels in Gorki lag.  Corresponderen met om het even wie is deze dagen geen enkel probleem meer.  Vroeger was het anders.  Toen moesten brieven geschreven worden.  Met pen.  Brieven moesten verstuurd worden per post.  Indien het thuisadres van de bestemmeling niet gekend was, kon de brief niet verstuurd worden.  Zo eenvoudig was het toen.  Nu is het anders.  Nu hebben we Facebook.  Facebook verving de postbode.  Facebook maakt iedereen bereikbaar.  Of toch bijna iedereen.  U was bereikbaar.  Ik zond u de brief.
 
Die brief kreeg een vervolg.  Wij werden vrienden.  Op Facebook.  Dat maakt een verschil.  Tussen een vriend op Facebook en een vriend in de echte wereld gaapt een kloof.  Een kloof, die nooit of toch heel zelden kan overbrugd worden.  Ik ben mij daarvan bewust.  Maar het geeft wel aan dat ik een gezonde interesse betoon in wat u doet.  Beroepsmatig.  Het interesseert mij te weten wat u muzikaalgewijs nog doet.  Ik wilde weten of er nog leven was na Gorki.
 
Dat leven bleek er te zijn.  Dat stelde ik al snel vast.  U zond mij een uitnodiging.  U vroeg mij de FB-pagina van Helsinki leuk te vinden.  Helsinki? Dat bleek uw nieuwe project te zijn.  U had mij nieuwsgierig gemaakt.  Ik ging op onderzoek.  Het eerste, dat ik opmerkte, was dat het begrip nieuw in ‘nieuwe project’ relatief was.  Eind 2015 bracht u een EP uit: The Band Not The City.  U draait dus al een tijdje mee.
 
Helsinki blijkt een groep te zijn met als thuisbasis Gent.  U verzamelde rond u een aantal collega-muzikanten.  Pim De Wolf van Thou.  Van Lords of Acid.  Ace Zec van Nailpins.  Van Customs.  Joos Houwen van DVKES.  Van The Tellers.  Samen vormen jullie Helsinki.  Nu zou u kunnen denken dat ik enkel over uw band gelezen heb.  Dat is niet zo.  Ik deed meer.  Ik ging ook luisteren.  De mogelijkheden om nieuwe muziek te leren kennen, zijn in deze moderne tijden velerlei.  Een tastbaar schijfje is niet echt meer nodig.  Andere oplossingen zijn mogelijk.  Eén van die oplossingen bracht mij naar The Band Not The City, uw debuut EP.
 
Vettig.  Dat is het eerste woord, dat in mij opkomt als mij zou gevraagd worden uw muziek te omschrijven.  In kringen van dieetgoeroes zou dat woord allerlei alarmlichtjes doen knipperen.  Dat is niet zo in de wereld van muziek.  Bij vettige rock gaan muziekliefhebbers op de rand van hun stoel zitten.  Ik luister en denk aan The Black Keys.  Die link moet aantonen dat uw muziek niet kan ingeperkt worden door Belgische grenzen.  U klinkt internationaal.  Om aan te tonen dat u gegroeid bent uit goede, Belgische potgrond kan ik u ook nationaal linken.  Ik zou u dan willen koppelen aan Triggerfinger.  Aan hun debuutwerk.  Die klinkt meer rechttoe rechtaan.  Minder gepolijst dan hun latere werk.  Aan die heerlijke begindagen doet uw muziek denken.
 
Aan het eind van uw EP kwam u met een aangename verrassing.  U kwam met een cover.  Een cover van één van mijn helden.  U bracht Red Right Hand van Nick Cave.  Ik zag het staan.  Ik dacht aan een gewaagde gok.  Aan het werk van Nick Cave raakt men niet ongestraft.  Dat kan enkel uitdraaien in het nadeel van degene, die covert.  Mijn held kan niet geëvenaard worden.  Kan niet overtroffen worden.  Maar dan hoorde ik uw versie.  U overtuigde mij van het tegendeel.  U bracht een eigen versie.  Een versie, die op zichzelf kan staan.  Ik dacht niet langer aan Nick Cave.  Ik dacht aan Helsinki, die lefgozers uit Gent.  Die lefgozers, die het aandurfden te raken aan Nick Cave.  Die lefgozers, die slaagden in hun opzet om een meesterwerk op een waardige wijze eer te betuigen.
 
Nu zou u kunnen denken dat enkel die ene cover mij overtuigde.  Dat enkel de interpretatie van andermans werk mij kan overtuigen van uw vakmanschap.  Zo is het niet.  Uw eigen werk bevestigt en onderstreept datzelfde vakmanschap.  Better way.  Fire, fire, fire.  Restless.  Heerlijk.  Ik luister en denk aan een podium.  Want dat is waar uw muziek om vraagt.  Waar uw muziek om schreeuwt.  Dat is ook waar ik naar uitkijk.  Naar een concert.  Ik wil jullie live aan het werk zien.  Want deze muziek moet gespeeld worden.  Moet luid gespeeld worden.  Als dat gebeurt, zal er gesprongen worden.  Zal er gedanst worden.  Helsinki op een podium.  Dat moet echte rock-’n-roll zijn.  Dat moet een feestje zijn.  Dat kan niet anders.  Daar wil ik bij zijn.  Ook dat kan niet anders.
 
Beste Thomas.  Het heeft lang geduurd.  Heel misschien te lang.  Maar nu heb ik jullie ontdekt.  Nu zal ik jullie volgen.  Nu zal ik uitkijken naar jullie volwaardige debuutalbum.  Want dat komt er aan.  Dat heb ik gelezen.  Helsinki, ik heb de band ontdekt.  Niks zal ooit nog hetzelfde zijn.
 
Ik wens jullie veel succes.
 
Met vriendelijke groeten.
 

donderdag 29 juni 2017

Uitgelezen: De tolk van Java. Brief aan Alfred Birney.

Beste Alfred,
 
Op één van de eerste bladzijden staat een korte samenvatting van het boek: ‘waarin de herinneringen van een kamerolifantje, de memoires van een oorlogstolk gehamerd op een schrijfmachine, onderbroken met verhalen, brieven en gemopper van de oudste zoon, becommentarieerd door zijn broer’.  Korter zou ik het boek niet kunnen samenvatten.  U doet dat goed.  Beter kan niet.  Ik zou het hierbij kunnen laten.  Ik zou mijn brief hier kunnen afsluiten.  Ik zou u het beste kunnen wensen.  Ik zou u veel succes kunnen toewensen in uw verdere schrijverscarrière.  Een dergelijk briefje zou evenwel waardeloos zijn.  Dat meen ik te mogen denken.  Bovendien zou u kunnen gaan denken dat over uw boek niks anders te vertellen valt.  Ik zou u dus achterlaten met een naar, knagend gevoel.  Dat wil ik niet.  Ik zal mijn brief dus niet afsluiten.  Ik ga nog even door.
 
Ik lees uw boek.  Ik denk terug aan mijn jeugd.  Want dat is wat u doet.  U laat de vader zijn verhaal vertellen.  Net als de zoon.  Zij vertellen hun leven.  Samen met hen reis ook ik terug.  Terug naar mijn verleden.  Op het ritme van het boek komen herinneringen binnen bij mij.  Ik ben een zondagskind.  Dat is wat ik denk.  Ik denk terug aan mijn ongeschonden jeugd.  Mijn schone jeugd.  Dat is heel wat anders dan de vader en de zoon uit uw boek.  Voor hen was het leven zwaar.  De harde hand, zo werden zij opgevoed.  Met grote ogen lees ik hun verhaal.  Ik ben ontzet.  Overdonderd.  Verbijsterd.  Toch lees ik door.  Het boek gaat niet aan de kant.  Ondanks die kommer en kwel oppert de vader dat zijn jeugd toch geweldig was.  Een ontboezeming, die mij tot tranen toe roert.  Want uit wat haalt de vader dat geweldige.  Wat doet hem tot dat besluit komen.  Ik kan het bijna niet begrijpen.  Slagen en een geweldige jeugd, het botst.  Volgens mij toch.
 
De vader schrijft mee de geschiedenis van zijn land.  Die rol als auteur maakt dat hij voortdurend moet kiezen.  Hij moet bepalen tot welk kamp hij zal kiezen.  Hij moet kiezen aan wiens zijde hij zal strijden.  Tegen de Japanners.  Met de Nederlanders.  Aan de kant blijven en gewoon toekijken blijkt geen optie.  Dat kiezen heeft consequenties.  De scheidslijnen lopen door families heen.  Stellen vriendschappen op de proef.  Familie en vrienden komen tegenover elkaar te staan.  Trouw en loyauteit, dat worden kernwoorden in het leven van de vader.  Aan die twee waarden toetst hij alles af.  Die twee waarden bepalen telkens zijn beslissingen.
 
Ik lees over die oorlog.  Ik merk wat oorlog doet met een taal.  Eerste Politionele Actie.  Zo wordt de oorlog genoemd.  Zo wordt de strijd genoemd.  Die woorden verhullen.  Doen vergeten dat een oorlog uitgevochten wordt.  Een oorlog met doden.  Met gewonden.  Een oorlog met begane gruwelijkheden.  Langs beide kanten.  Een oorlog lijkt nood te hebben aan eufemismen.  Zoals tegenwoordig burgerslachtoffers worden aangeduid als collateral damage.  Dat lijkt een oorlog minder erg te maken.  Moet een oorlog meer aanvaardbaar maken.  Bij de mensen, die thuis het nieuws volgen.  Voor die mensen moet de wrede waarheid in- en bijgekleurd worden.  Die neiging tot verhullen merk ik ook bij de functie van de vader.  Hij is tolk.  Dan verwacht ik een assisterende rol.  Dat is het niet.  Hij heeft een leidende rol.  Bij ondervragingen.  Hij foltert.  Hij martelt.  Eén van de zoons noemt de vader zelfs een massamoordenaar.  Dat is heel wat anders dan tolk.  Maar misschien moet die functieomschrijving dienen voor de eigen gemoedsrust.  Om het eigen geweten achteraf te kunnen schoon wassen.
 
Oorlog is en blijft oorlog.  Het kan mooi aangekleed worden.  Het kan mooi ingekaderd worden.  In een poging om een oorlog rechtvaardig te doen lijken.  Want rechtvaardigheid doet oorlog aanvaarden.  Maar die pogingen lukken niet.  Oorlog blijft gelijk staan met het doden van mensen.  Met het vermoorden van mensen.  Al te vaak wordt vergeten wat dat doden doet met mensen.  Met soldaten.  Het blijft in hun hoofden.  Het beïnvloedt hun leven.  Niet enkel hun leven.  Ook het leven van hun naasten.  Kinderen.  Echtgenotes.  De strijd aan het front dringt ook de huiskamer binnen.  Het blijft nawerken.  Het stopt nooit.  Uw boek illustreert deze stelling op een pijnlijke wijze.
 
Ik lees uw boek.  Ik denk aan die andere oorlog.  Die oorlog in Vietnam.  Ik zie een gelijkaardig verloop.  Eenzelfde chaotische aftocht.  Van de verliezende partij.  Op de knieën gedwongen door taaie guerrillastrijders.  Overtuigd als zij waren van de goede zaak.  De verliezers blazen de aftocht.  Niet enkel in het verloop kan ik parallellen trekken.  Dat kan ik ook in de manier van omgaan met die oorlog.  In het schrijven van die geschiedenis.  Een moeilijke relatie, waarbij onaangename gevoeligheden uit de weg worden gegaan.  Dat stel ik niet alleen vast.  Dat doen ook de zonen.  Als zij de memoires van hun vader lezen.  Zij stellen vast dat die rol van tolken onderbelicht blijft in het verhaal van die oorlog.  Onderbelicht of helemaal niet belicht.  Uw boek levert een bijdrage.  Uw boek belicht een (bewust of onbewust) vergeten hoofdstuk uit die oorlog.  Het dwingt tot een herdenken.
 
Onlangs vertrok een vriendin naar Indonesië.  Naar Java.  Zij vroeg mij welk boek zij kon lezen.  Een boek over het land.  Ik dacht na.  Grondig en hard.  Ik kon niet verder komen dan Max Havelaar van Multatuli.  Andere boeken kon ik niet bedenken.  Nu kan ik dat wel.  Nu heb ik uw boek.  Dat zal ik aanraden.  Niet enkel aan hen die naar Java reizen.  Ik zal het aan iedereen aanraden.  Omdat uw boek een noodzakelijk boek is.  Omdat uw boek een verhaal vertelt dat ik nauwelijks kende.  Uw boek maakte mij wijzer.  Over één stukje uit de grote wereldgeschiedenis.
 
Beste Alfred.  Ik wil u danken.  Voor dit verhelderende boek.  Voor mijn nieuwe inzichten.  Dat ik via uw boek kreeg.  Maar ik wil u niet enkel danken.  Ik wil u ook feliciteren.  Want u won met dit boek de Libris Literatuur Prijs.  Het juryrapport spreekt van een beklemmende, aangrijpende en literair voortreffelijke roman.  Dat kan ik enkel beamen.  Dat kan ik enkel bevestigen.
 
Ik wens u alle succes toe in uw verdere carrière als schrijver.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 27 juni 2017

Allez, Chantez. Part two. Dit was alweer wonderlijk goed. Brief aan Annelore Camps en Jan Cherlet.

Beste Annelore,
Beste Jan,
 
Eén keer was ik gegaan.  Dat is nu al een tijdje terug.  Ik was enthousiast.  In die mate zelfs dat ik u een brief stuurde.  Omdat ik vol lof was over uw initiatief.  Eén keer was ik dus gegaan.  Die ene keer volstond om te weten dat ik nog eens zou terugkeren.  Mijn eerste enthousiasme diende bevestigd te worden.  Goede dingen moeten herhaald worden.  Ik keerde terug naar de Parnassuskerk.  Naar Allez, Chantez.  Ik keerde terug naar uw initiatief, waarvan ik hoopte dat het opnieuw zou uitgroeien tot een feestje.
 
Deze keer heb ik mijn bril bij.  Mijn leesbril.  Die was ik de vorige keer vergeten.  Dat was jammer.  Dat gemis was een rem op mijn enthousiasme.  Dat wilde ik deze keer vermijden.  Deze keer wilde ik niet geremd worden.  Ik wou voluit gaan.  Zonder remmen.  Ik ging mij smijten.  Totaal.  Volledig.  Dat had ik mij voorgenomen.
 
Ik stap de kerk binnen.  Met mijn bril.  Die maakt een wereld van verschil.  Dat merk ik meteen.  Bij het openingslied.  Elk woord kan ik meezingen.  Het boekje met de teksten, aan elke deelnemer uitgedeeld bij het begin van de zangstonde, onthult al zijn geheimen aan mijn brildragende ik.  Dat was de eerste keer anders.  Toen kon ik nauwelijks iets lezen.  Mijn bijdrage bleef toen vaak beperkt tot het refrein.  Tot neuriën.  Nu is het anders.  Nu kan ik alles meezingen.  Van begin tot einde.  Van alfa tot omega.  Geen enkel woord mis ik.  Mijn bril intensifieert mijn geluk.  Mijn genot.  Mijn enthousiasme.
 
U leest mijn brief.  Heel waarschijnlijk denkt u dat ik een onderlegd zanger ben.  Dat het zingen in mijn genen zit.  Dat is het niet.  Enig zangtalent is mij vreemd.  Toch was ik vorige week aanwezig.  Omdat ik weet dat zangtalent geen vereiste is.  Ik was aanwezig omdat ik weet dat Allez, Chantez doet wat muziek moet doen.  Muziek brengt mensen samen.  Muziek ontroert.  Dat bewijst u.  Ten overvloede.  Ook dat besef intensifieert mijn geluk.  Mijn genot.  Mijn enthousiasme.
 
Ik zing Spaans.  Ik zing Besame mucho.  Ik zing Kameroens.  Ik zing Alane.  Ik zing Frans.  Ik zing Sensualité.  Ik lijk een talenknobbel.  Taal lijkt vandaag geen hinderpaal.  Het liedjesboek doet mij slalommen langsheen deze taalobstakels.  Geen enkele taal houdt mij van het zingen af.  Ik schuif aan bij de enthousiaste menigte.  Ik zing uit volle borst mee.  Mijn tong slaat bijna in een knoop.  Maar ik geef niet op.  Ik ga door.  Met een glimlach.  De grote wereld lijkt vandaag aanwezig in de kerk.  Ik verbroeder.
 
Maar het is niet enkel die zangerige meertaligheid, die mijn geluk intensifieert.  Mijn genot.  Mijn enthousiasme.  Er is meer.  Veel meer.  Er zijn die kippenvelmomenten.  Die momenten, waarop mijn haartjes rechtop gaan staan.  Niet heel eventjes.  Niet kortstondig.  Wel gedurende één lied.  Ik zing en krijg het koud.  Soms doet emotie huiveren.  Ik heb het vorige week mogen ervaren.  Op meerdere momenten.  Wie kan er onverschillig blijven als honderden stemmen luidkeels Eenzaam zonder jou meezingen/meebrullen? Ik kan het niet.  Die avond kruipt Will Tura onder mijn huid.  De koning van het Vlaamse lied doet mij rillen.  Sidderen.  Hetzelfde gebeurt als wij Hotel California zingen van The Eagles.  Ik moet bekennen, dat liedje ben ik al moe gehoord.  Dat liedje ben ik beu.  Maar de samenzang verandert alles.  Ik ontdek opnieuw de schoonheid in dat lied.  Ik ontdek opnieuw wat dat lied tot een grote hit maakte.  Allez, Chantez doet verwelkte meesterwerken opnieuw openbloeien.  Ik heb het ervaren.  Ik was er bij.  Heerlijk.
 
Een roosje, mijn roosje.  Van Conny Vandenbos.  Ik kende het liedje.  Beetje carnavalesk.  Zo had ik het in mijn hoofd.  Een liedje geschreven om de polonaise op te dansen.  Dat dacht ik.  Maar ik dwaalde.  Dat besef ik als wij dat liedje gaan zingen.  Dat besef ik als de woorden tot mij doordringen.  Diep in mij binnendringen.  Ik zing.  Ik zou kunnen huilen.  Omwille van het verdriet, dat zich in het lied verbergt.  Dat verdriet had ik nooit opgemerkt.  Tot in de Parnassuskerk.  Dan ontdek ik waarom het draait.  Waarover het gaat.  Hartverscheurende liefde.  Liefde, die pijn doet.  Tranen wellen op.  Ik verdring ze.  Ik hou die tranen binnen.  Door te zingen.  Door luidop te zingen.  Om zo op gepaste wijze mijn eer te betuigen aan Roosje.
 
Ik zing With or without you.  Van U2.  Ik zing Pompeii.  Van Bastille.  Ik zing Ring my bell.  Van Anita Ward.  Ik zing Love is all around.  Van Wet Wet Wet.  Ik zing All I have to do is dream.  Van The Everly Brothers.  Ik zing Sing Hallelujah.  Van Dr. Alban.  Ik zing You got it.  Van Roy Orbison.  Ik zing What’s the pressure.  Van Laura Tesoro.
 
Ik zing.  Voor een tweede maal zing ik.  Voor een tweede maal kom ik naar Allez, Chantez.  Voor een tweede maal geniet ik.  Loop ik vol warmte.  Herhaling kan vervelen.  Maar niet nu.  Niet hier.  Ik kijk om mij heen.  Ik zie enkel lachende gezichten.  Ik zie enkel mensen, die voor heel eventjes op een andere planeet vertoefden.  Een planeet, ver weg van de dagelijkse beslommeringen.  Een planeet die Planeet van de Muziek noemt.  De Muziekplaneet.  Naar die planeet wil ik terug.  Dat voornemen maak ik als ik de Parnassuskerk buitenstap.  Hier kom ik terug.  Zeker weten.
 
Beste Annelore.  Beste Jan.  Ik wil jullie danken om mij naar die planeet te brengen.  Jullie zijn de perfecte gidsen op die heerlijke reis.
 
Van harte bedankt.

Met vriendelijke groeten.