donderdag 8 juni 2017

Uitgelezen: Frontlijnen, een reis langs de achterkant van de wereldeconomie. Brief aan Nick Meynen.

Beste Nick,
 
Aan het eind van uw boek stelt u mij die ene vraag.  Na bijna driehonderd bladzijden komt u tot die ene vraag.  U vraagt wat ik met de informatie uit het boek zal doen.  Ik ben welopgevoed.  Ik weet dat een vraag een antwoord behoeft.  Zo is het mij geleerd.  Zo heb ik ook altijd gehandeld.  Op vragen antwoordde ik.  Zo eenvoudig was het.  Zo eenvoudig is het.  Na het lezen van uw boek vind ik die eenvoud niet meer zo vanzelfsprekend.  Omdat het formuleren van een antwoord op de door u gestelde vraag tegelijk een engagement impliceert.  Met engagementen moet men uitkijken.  Die dient men ernstig te nemen.  Uw vraag tolt nog steeds door mijn hoofd.  Een uitgewerkt antwoord heb ik nog niet gevonden.  Maar het houdt mij bezig.
 
Bij het lezen van uw boek moest ik denken aan die ene uitspraak van professor Paul De Grauwe.  In een interview had hij gezegd dat het kapitalisme zijn eigen ondergang regisseert.  Ik dacht aan de bankencrisis.  Ik dacht aan Lux Leaks.  Ik dacht aan de Panama Papers.  Ik dacht aan de buitensporige bonussen van managers en CEO’s.  Ik kon zijn uitspraak begrijpen.  U gaat nog een stapje verder.  Het huidige kapitalisme schrijft niet enkel zijn eigen ondergang.  U beweert dat het huidige economische systeem onhoudbaar is en dat het mens, dier en planeet ziek maakt.
 
Een stelling opperen is gemakkelijk.  Een stelling onderbouwen met overtuigende argumenten is dan weer net iets moeilijker.  Toch slaagt u hierin.  Doorheen uw boek reikt u de lezer vele argumenten aan.  U reist de wereld rond.  In die wereld vindt u vele voorbeelden voor uw stelling.  U voert de lezer naar Brazilië.  Ecuador.  Congo.  Oeganda.  Niger.  Griekenland.  U voert de lezer naar India.  Spanje.  Pakistan.  U voert de lezer zelfs naar België.  Naar Hoboken.  In al die landen laat u zien hoe het huidige systeem zwaar uit de bocht gaat.  Hoe dat systeem ontspoort.
 
Uw boek deed mij teruggrijpen naar een interview dat ik las.  In een MO* interview zegt Philippe Blom dat wij de gewelddadigheid en wreedheid die wij in de Europese maatschappijen in het verleden kenden, nog steeds veroorzaken maar nu hebben geoutsourcet.  In datzelfde interview stelt hij verder dat wij hier welvarende samenlevingen hebben opgebouwd omdat wij de wreedheden van onze maatschappij exporteren.  In uw boek illustreert u de beweringen van dhr. Blom uitgebreid.  U toont duidelijk en overtuigend aan dat elk bedrijf de kosten afwentelt op de maatschappij.  Externe kosten worden geëxternaliseerd.  Dat kan niet langer.  Het internaliseren van die externe kosten is broodnodig omdat wij enkel zo de juiste prijs betalen.  Om dit te kunnen bereiken hebben we nood aan een sturende overheid.  Maar die ontbreekt.  Op velerlei gebieden.  U wil de rol van de overheid als dirigent in het economische systeem herstellen.  Die corrigerende overheid is onontbeerlijk in het succesvol uitbouwen van uw economisch alternatief.
 
Uw grootste bekommernis is het economische systeem weer op de sporen te zetten.  De juiste sporen.  U pleit voor het heruitvinden van een nieuw, ander systeem.  Een systeem weg van de vier grote mythes.  Vandaag wordt met grote overtuiging gesteld dat meer wereldhandel gelijkstaat met meer welvaart.  Dat vrijhandelsakkoorden als TTIP en CETA ons versterken.  Dat het neoliberalisme de enige weg is naar vrijheid.  Dat het BNP moet groeien.  Dat zijn de vier mythes.  U ontkracht die mythes.  Eén voor één.  U doet dat met verve.  U sloopt die economische geloofspunten.  Steen voor steen.  Tot op de grond.  Om dan een alternatief voor te stellen.
 
Want dat is wat u doet.  U geeft kritiek.  Maar tegenover die kritiek plaatst u hoop.  U wijst ons de weg.  Naar wat het zou kunnen zijn.  Naar wat het zou moeten worden.  U houdt ons een toekomst voor, dat aan enkele voorwaarden moet voldoen.  We moeten naar een welvaart, dat niet langer gekoppeld is aan groei.  We moeten af van het neoliberalisme.  In ruil moeten we zoeken naar manieren, die duurzame vrijheid en zekerheid garanderen.  We hebben nood aan betere handel.  Betere bedrijven.  Betere bewegingen.  Betere bestuursideeën.  Over die nieuwe toekomst spreekt u niet sloganesk.  Dat zou te gemakkelijk zijn.  U past voor dat gemakkelijke.  U werkt die toekomst uit.  Op overtuigende manier.  Met voorbeelden.  Met voorstellen.
 
In uw boek lees ik een helder uitgeschreven pleidooi.  Een pleidooi, waarin u plaats vrijmaakt voor enkele van uw ergernissen.  Ik lees uw ergernis over verhandelbare emissienormen.  Over de geplande veroudering bij producten.  Over de scheepvaart als meest vervuilende en tegelijk meest beschermde sector.  Die ergernissen schaden uw pleidooi niet.  Integendeel.  Zij versterken uw pleidooi.  Omdat ook in die ergernissen uw bezorgdheid om een leefbare wereld doorklinkt.  Net zoals in uw volledige boek.
 
Om terug te komen op uw vraag aan het einde van uw boek.  Wat ik met de informatie uit uw boek zou doen? Ik weet het niet.  Nog niet.  Wat ik wel weet, is dat ik nog veel moet lezen.  In uw boek reikt u mij literatuur aan.  Die wil ik lezen.  Die wil ik vooraf lezen.  Ik wil de encycliek Laudato Si van paus Franciscus lezen.  Ik wil het rapport van de Britse denktank NEF lezen over de 21-uren werkweek.  Ik wil die kritieken lezen op CETA en TTIP: The Court that Rules the World en The Great CETA Swindle.  Ik wil de studie Late Lessons from Early Warnings van het EEA (European Environment Agency) , lezen.  Om een antwoord te formuleren op uw vraag heb ik nog veel werk.  Mijn antwoord vraagt om verdere studie.  Dan zal alles moeten bezinken.  Om uit dat bezinksel mijn antwoord te formuleren.  Pas dan zal het lukken.
 
Wat ik wel kan doen, is uw boek aanbevelen.  Aan iedereen.  Ik sluit mij aan bij Naomi Klein.  Op de voorkaft van uw boek staat die ene uitspraak van haar.  Dat uw boek een breed en internationaal publiek verdient.  Dat is de nagel op de kop.  Dit boek moet gelezen worden.  Ik hoed mij voor verplichtingen.  Omdat het vaak of veelal niet werkt.  Voor uw boek zou ik graag een uitzondering maken.  Uw boek zou ik verplichte lectuur wensen te noemen.  Omdat het de lezer weghoudt van doemdenken.  Weghoudt van allerlei onheilsprofeten.  Omdat het de lezer een hoopgevend en realistisch alternatief aanbiedt.  Omdat uw boek niet tegen iets pleit (zoals al te veel gebeurt) maar voor iets pleit.
 
Beste Nick.  Ik wil u danken voor uw boek.  Nog meer besef ik nu dat het anders moet.  Nog meer besef ik nu dat het ook anders kan.  U wees mij de weg.  Die weg wil ik op.  Die weg wil ik volgen.  En neen, u hoeft niet te vrezen.  Ik zie in u niet de nieuwe Heiland.  Ik zie in u enkel een overtuigende en vernieuwende opiniemaker.
 
Ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.
 

dinsdag 6 juni 2017

De mensheid, gezien in de Minard. Brief aan Josse De Pauw en Arnon Grunberg.

Beste Josse,
 
Ik ben een mens.  Dat maakt mij deel van de mensheid.  Van bij mijn geboorte kreeg ik gratis en voor niks het lidmaatschap van deze vereniging aangeboden.  Ik kon niet weigeren.  Spreken kon ik toen nog niet.  Indien ik het toch had gekund, was weigeren geen optie.  Een lidkaart weigeren had niemand mij voorgedaan.  Er bestond geen precedent.  Ik aanvaardde dus en ging mijn weg.  Binnen die mensheid.
 
Mijn lidmaatschap verhinderde mij niet kritisch te zijn.  Die zin voor kritiek op de mensheid had ik meegekregen van mijn moeder.  Vaak zei zij dat de mensheid slechts een heel dun laagje beschaving had.  Slechts heel even krassen en het beest werd zichtbaar.  Dat vertelde zij mij.  Ik keek om mij heen.  Ik kon haar volgen.  Ik kon haar begrijpen.  Ik zie Syrië.  Ik zie Rwanda.  Ik zie Joegoslavië.  Ik zie de Holocaust.  Ik zie de Kruistochten.  Van deze opsomming wordt een mens niet vrolijk.  Een mens zou zich gaan schamen.  De mensheid heeft gefaald.  Dat zou men kunnen denken.  Een te streng oordeel, denkt de eeuwige optimist in mij.  Niet alles gaat verkeerd.  Er zijn ook mooie dingen gebeurd.  Wonderlijke dingen.  Ontroerende dingen.  Die dingen moeten de balans in evenwicht brengen.  Toch?
 
U maakt eenzelfde analyse.  In die mate zelfs dat u de verdediging wenst op te nemen.  U wordt de advocaat van de mensheid.  U zal de mensheid vrijpleiten.  Omdat u overtuigd bent van uw zaak, doet u het gratis.  Pro deo.  Wij hoeven niet te betalen.  U zal uw pleidooi houden.  In de hoop dat de mensheid zal vrijgesproken worden.  Ik hoop met u mee.  Ik wil uw troostende woorden horen.  Tegelijk hoop ik in die woorden een antwoord te vinden.  Een antwoord dat voorgaande stelling van mijn moeder zal ontkrachten.  Een antwoord dat de scheppende inventiviteit van de mensheid zal benadrukken.  
 
U lijkt te slagen in uw opzet.  U haalt de mensheid weg uit zijn slachtofferrol.  Een onterechte rol, hem opgedrongen door grote kunstenaars.  Door grote meesters.  Door die kunstenaars werd de mensheid vernederd.  U bent hard in uw oordeel.  U toont minachting voor die kunstenaars.  Omdat zij de mensheid gebruiken om er zelf beter van te worden.  U noemt hen azijnpissers.  Halfbakken intellectuelen.  Verwarde filosofen.  Geperverteerde romanschrijvers.  Dat is niet min.  Eenzelfde minachting hebt u tegenover humanisten.  Tegenover ethici.  Omdat zij allen het niet goed voor hebben met de mensheid.  Omdat zij de mensheid in het verdomhoekje duwen.
 
In uw pleidooi gebruikt u nog dat ene beeld.  Dat mooie beeld.  U vergelijkt de mensheid met het brandende Berlijn aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.  Het brandende Berlijn met aan de ene kant het Amerikaanse leger en aan de andere kant het Russische leger.  Op eenzelfde manier wordt de mensheid belaagd.  De mensheid wordt belaagd door angst en begeerte.  Die twee krachten brengen de mens tot wat hij doet.  Goed of slecht.  Het kan beide kanten uit.  Die twee krachten doen een mens heen en weer lopen.  Om hem uiteindelijk gek te maken.  Om ter plaatse te doen trappelen en uiteindelijk niet meer te weten waar het heen moet.
 
U verklaart de mensheid onschuldig.  Omdat de mens niet de regisseur is.  Hij heeft zijn lot niet zelf in handen.  De mens is slechts een pop in het poppentheater.  Hij speelt zijn rol.  In de beklaagdenbank zit de verkeerde.  De verkeerde wordt aangeklaagd.  Niet de pop, wel de poppenspeler moet aangeklaagd worden.  Die poppenspeler bepaalt het spel.  Het spel, waarin de mens wordt gedwongen mee te spelen.  Die poppenspeler is die hogere macht.  Een god.  Een godheid.  Die moet aangeklaagd worden.
 
U reikte mij enkele voorzetten aan tot antwoord.  Ik kon u volgen in uw pleidooi.  Ik zou naar buiten stappen.  In de overtuiging dat de mensheid was vrijgepleit.  Wij waren onschuldig.  U had ons vrijgepleit.  U had ons uit het verdomhoekje gehaald, waarin wij door kunstenaars onterecht waren geplaatst.  Ik kon opgelucht ademhalen.  Ik kon naar huis.  Maar dan kwam het tweede deel.
 
 
Beste Arnon,
 
Josse had gesproken.  De voorstelling leek voorbij.  Antwoorden waren gegeven.  Of toch een begin van antwoorden.  Ik kon naar huis.  Thuis kon ik alles op een rijtje zetten.  Kon ik alles verwerken.  Dat was het plan.
 
Maar dan verschijnt u op het toneel.  In het eerste deel had u zich afzijdig gehouden.  U had niet deelgenomen.  U zweeg.  Maar in het tweede deel wordt alles anders.  U neemt het woord.  U spreekt.  Honderduit.  Alles wat in het eerste deel werd geopperd, ondergraaft u.  U ontkracht alles.  Van het oorspronkelijke pleidooi blijft niks meer overeind.
 
U bent ontevreden over het geleverde werk.  U bent ontevreden over wat Josse De Pauw met uw tekst deed.  U kent geen genade met de door u aangezochte acteur.  U beweert dat hij hele stukken vergat.  Dat hij zelf stukken aan de tekst toevoegde.  Stukken, waarmee u niet akkoord gaat.  Josse De Pauw lijkt, volgens u, een verkeerde keuze.  De enscenering lijkt een verkeerde keuze.  De muzikanten op het podium lijken een verkeerde keuze.  U had het anders gewild.  
 
Uw slopen van het voorgaande doet u op een vernuftige wijze.  U brengt het op een grappige manier.  Maar net daarin schuilt het gevaar.  Al lachend zegt een gek de waarheid.  Ook dat was een wijsheid, dat mijn moeder mij meegaf.  Hoedt u voor gekken, dat leek zij te zeggen.  
 
U lacht.  U zou dus de waarheid kunnen zeggen.  Met die gedachte sluipt twijfel binnen in mijn hoofd.  Ik lijk het niet goed meer te weten.  Is de mensheid zonet vrijgepleit? Of toch niet? Ik weet het niet meer.  Het lijkt zoals bij Monopoly.  Ik moet verder naar start.  Naar het vertrekpunt.  Daar brengt u mij heen.  Ik sta opnieuw voor die ene vraag.  Mijn zoektocht naar een antwoord kan ik herbeginnen.  De helpende hand, die Josse De Pauw mij toestak, wordt ingetrokken.  Opnieuw sta ik alleen.  Zoekende.
 
De voorstelling is voorbij.  Ik rij naar huis.  Met een vol hoofd.  Met een zwaar hoofd.  De aanvankelijke antwoorden, die werden aangereikt, zijn weg.  Niet meer ter zake doend.  Enkel vragen blijven.  Vele vragen.  Vele vragen, die een antwoord behoeven.  Het zal een onrustige nacht worden.  Dat besef ik terwijl ik naar huis rij.
 
 
Beste Josse,
Beste Arnon,
Beste Claron,
Beste Kris,
 
Ik wil jullie danken.  Voor een boeiende avond.  Voor een verwarrende avond.  Voor een mooie avond.  Voor een muzikale avond.  
 
Het was ook een warme avond.  Ik had een terrasje kunnen doen.  Een frisse pint bij dat warme weer, het had een mogelijkheid kunnen zijn.  Ik heb het niet gedaan.  Ik had uw uitnodiging aanvaard.  Ik moest naar binnen.  Ik zou die keuze kunnen betreurd hebben.  Dat deed ik niet.  Op geen enkel moment.  Want u gaf mij zo veel meer dan enkel die frisse pint.
 
Het was fijn jullie ontmoet te hebben.  Nu al kijk ik uit naar een volgende ontmoeting.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Info:
 

donderdag 1 juni 2017

Leger van Lankmoed, gezien in de nieuwe Melac, Zwijnaarde. Brief aan Jan Geubbelmans en Peter Van Ewijk.

Beste Jan,
Beste Peter,
 
Tot zondag had ik nog nooit van jullie gehoord.  Dat zou veranderen.  Aan mijn onwetendheid over jullie bestaan zou een einde komen.  Het voorbije weekend werd het nieuwe ontmoetingscentrum in Zwijnaarde geopend.  Bij die opening hoorde een feestweekend.  Een feestweekend met daarbij horend een feestprogramma.  Pas bij feesten kan ontmoet worden.  Pas bij feesten zou het ontmoetingscentrum zijn kerntaak optimaal kunnen invullen.  Ik moet bekennen, van feestjes ben ik niet vies.  Op feestjes wil ik steeds aanwezig zijn.  Maar soms moet ik een handje geholpen worden.  Soms moet toeval ons dat ene helpende handje toesteken.  Zoals op zondag.
 
Het zou een rustige zondagavond worden.  Bekomen van een drukke zaterdag.  Genieten van de finale van Peking Express.  Dat zou het worden.  Zo hadden we onze zondag uitgetekend.  Meer moest het niet zijn.  Rust, daar waren wij aan toe.  Maar het is net op zulke momenten dat alles kan verkeren.  Voor zulke momenten had Bredero die ene uitspraak uitgedacht.  Die ene uitspraak, die alles overhoop haalt.  Zo was het bij ons.  Zo gebeurde het bij ons.  Het uitgedachte scenario voor onze rustige zondag werd herschreven.  Door dat ene berichtje.  Dat ene berichtje van een vriendin bracht ons naar jullie voorstelling.
 
Net vóór jullie voorstelling had ik even een klein onderzoekje gedaan.  Om toch te weten wat ik mocht verwachten.  Ik was even naar jullie website gegaan.  Jawel, mijn nieuwsgierigheid kan ik niet bedwingen.  Bovendien wordt gezegd dat een verwittigd man er twee waard is.  Ik meen te mogen stellen dat hetzelfde geldt voor een goed geïnformeerd man.  Ook die is er twee waard.  Soms zelfs nog meer.  Ik las dat er parallellen werden getrokken met Kommil Foo.  Dat kon niet mis gaan.  Een dergelijke vergelijking schept verwachtingen.  Nochtans besef ik maar al te goed dat verwachtingen verstorend kunnen zijn.  Het kan een optimale beleving in de weg staan.  Dat kan gebeuren.  Maar zou het ook die avond met jullie gebeuren?
 
Jullie kwamen op.  Twee mannen op een podium.  Ik dacht aan Kommil Foo.  Dat lag voor de hand.  Die naam speelde even door mijn hoofd.  Even dacht ik een doorslagje te krijgen van het origineel.  Maar die vieze gedachte verdween al snel.  Jullie waren Lankmoed.  In het Lankmoed zijn waren jullie origineel.  Geen sprake van kopie.  Ik keek naar een origineel.  Het origineel.
 
Even voelde ik mij aangesproken.  Bij het begin van jullie voorstelling.  Toen jullie begonnen over wat een geslaagde theateravond zou kunnen zijn.  Toen jullie vertelden dat jullie onvoorbereid een theaterzaal binnenstappen.  Omdat dan de verrassing optimaal is.  Ik voelde mij betrapt.  Alsof jullie in mijn ogen lazen dat ik wel degelijk voorbereid was.  Even schuifelde ik oncomfortabel op mijn stoel.  Ik keek weg van jullie.  Keek niet in jullie ogen.  Ik kon het niet.  De beschuldiging was te groot.  Het leek te suggereren dat ik enkel in de zaal was omdat mijn onderzoekje mij had gerustgesteld.  Mij had doen besluiten dat u best wel een waardig alternatief was voor een rustige zondagavond.  Zonder dat minimale recherchewerk zou ik er niet geweest zijn.  Zo leek het wel.  Zo voelde het.
 
Toch voelde ik mij niet lang ongemakkelijk.  Dat liet u niet toe.  U nam mij en het publiek mee in uw verhaal.  Niemand mocht achterblijven.  Iedereen moest mee.  Geen enkele uitzondering.  U had een boodschap.  Verpakt doorheen uw verhaal.  Als een constante.  Die boodschap lepelde u bij iedereen binnen.  Soms zachtjes.  Soms hard.
 
Er wordt te veel geschreeuwd.  Te veel geroepen.  Iedereen heeft een mening.  Die mening moet gehoord worden.  Een mening moet echoën.  Moet weerklank vinden.  Dan moet men schreeuwen.  Althans, dat meent men.  Een intellectueel debat verliest zijn waarde.  Lijkt niet meer van deze tijd.  Argumenten doen er niet meer toe.  Slogans, dat is het nieuwe debat.  De waarheid wordt ingekleurd.  Bijgekleurd.  De waarheid wordt in het eigen kamp getrokken en daaraan aangepast.  Speechschrijvers lijken hun waarde te verliezen.  Marketeers doen hun intrede.  Zij kennen de waarde van compactheid.  Dat werd hen aangeleerd.  Kort, in enkele woorden, moeten zij een idee verkopen.  Controverse verkoopt, dat weten zij.  Controverse trekt de aandacht.  Dus vervalt het debat in uitersten.  De nuance verdwijnt.
 
Ik vat alles even kort samen.  Althans, ik vat samen wat ik meen in uw sprankelende voorstelling gelezen te hebben.  Meer woorden heeft uw voorstelling.  Langer duurt uw voorstelling.  Anderhalf uur lang neemt u het publiek mee in uw visie op de huidige wereld.  De wereld, die lijkt toe te behoren aan de vuilgebekte schreeuwers.  U doet dat vlijmscherp.  Haarscherp.  U ontleedt.  Grappig.  Komisch.  Muzikaal.  Vocabulair hoogstaand.  U raast.  Gaat rechtdoor.  Zonder enige pauze.  Zonder enige adempauze.  U gaat tekeer.  Soms rustig.  Ingehouden.  Soms wild.  Om zich heen slaand.  
 
Bulderend van het lachen brengt u het publiek tot die ene vaststelling.  Tot dat ene besluit.  Dat we rechtop moeten staan.  Dat we die domme onheilsprofeten moeten counteren.  Dat we het intellectuele debat opnieuw naar het centrum moeten brengen.  Weg van de schaduw, waarin het al te lang resideert.  Tot dat besluit komt u samen met het publiek.  Maar zelfs in dat besluit schuilt die heerlijke dubieuze twist, die doorheen de hele voorstelling sluimert.
 
Lankmoed.  Wat ben ik blij dat ik zondag dat uitnodigende berichtje kreeg.  Wat ben ik blij dat ik zondag in de nieuwe Melac zat.  Dat ik niet voor mijn televisie zat.  Want was dat alles niet gebeurd, had ik jullie niet leren kennen.  Was dat alles niet gebeurd, was Lankmoed nog steeds een onbekende voor mij.  Dat is niet langer zo.  Eindelijk heb ik jullie leren kennen.  Eindelijk heb ik jullie ontmoet.  Eindelijk heb ik mogen ervaren dat Lankmoed een wonderbaarlijke ontdekking was en is.  Vaak wordt gezegd dat de Schepper op de zevende dag rustte.  Ik ben blij dat ik het niet deed.  Dat ik de deur achter mij dicht trok en naar dat nieuwe ontmoetingscentrum in Zwijnaarde ging.
 
Ik wil jullie danken voor deze fantastische avond.  Vol van bewondering keerde ik huiswaarts.  Vol van verwondering ging ik slapen.  U schonk mij een warme avond.  Een avond vol woorden.  Mooie woorden.  Juiste woorden.  Grappige woorden.  Trieste woorden.  Een avond vol muziek.  Muziek, waarin uw verhaal glashelder en muzikaal werd vertaald.  Dat alles te mogen horen kan enkel omschreven worden als genieten.
 
Beste Jan.  Beste Peter.  Ik wens jullie het allerbeste.  
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 30 mei 2017

Uitgelezen: Sterven een levensverhaal. Brief aan Cory Taylor.

Beste Cory,
 
Ik word honderdtwintig jaar.  Dat zeg ik al een tijdje.  Als ik die woorden uitspreek, klinkt er geen twijfel in mijn stem.  Ik ben overtuigd.  U zou kunnen zeggen dat de angst voor de dood mij tot die stelling brengt.  U zou kunnen denken dat ik op die manier de dood voor mij uit wens te schuiven.  Dat is het niet.  Veeleer is het de liefde voor het leven die mij die woorden in de mond legt.  Ik leef graag.  Ik loop graag op deze wereld rond.  Vandaar mijn optimistisch toekomstbeeld.
 
Heel waarschijnlijk dacht u hetzelfde.  Heel waarschijnlijk droomde ook u van een lang en gelukkig leven.  Voor u draaide het anders uit.  Er werd bij u kanker vastgesteld.  Uw levensprognose zou ingekort worden.  Daarover waren de behandelende artsen duidelijk.  Honderdtwintig zou u niet worden.  Eénenzestig, zo oud zou u worden.  Geen dag langer.  Het leven kan hard zijn.  Datzelfde leven kan u dwingen verwachtingen en dromen snel bij te stellen.
 
Plots werd de dood uw nieuwe levensgezel.  Overal waar u heenging, reisde de dood mee.  U werd gedwongen te zoeken naar een manier om met die diagnose om te gaan.  Te zoeken naar een juiste relatie met die nieuwe levensgezel.  Dat ging niet vanzelf.  Dat verliep via een moeilijk proces.  Een proces met vallen en opstaan.  Een proces, waarin aanvaarding wisselde met weerstand.  In uw boek laat u ons hiervan getuige zijn.  
 
Om die nieuwe relatie te bepalen, moet je antwoorden vinden op vragen, die nog nooit werden gesteld.  Moet je een uitweg vinden.  Een vluchtweg.  Een vluchtweg meent u te vinden in zelfmoord.  Omdat u dan de regie van uw dood in handen houdt en neemt.  Euthanasie is in uw land niet wettelijk geregeld.  Hulp bij zelfdoding is strafbaar.  Zelfmoord lijkt u de enige oplossing.  In China bestelde u een euthanasiemiddel.  Via internet.  Dat middel bewaart u op een plekje, enkel door u gekend.  U denkt na over zelfmoord.  Maar u twijfelt het ooit te doen.  Omwille van de emotionele gevolgen bij anderen.  Omwille van de gevolgen voor echtgenoot en kinderen.  Bovendien acht u zelfdoding te egoïstisch.  Te eenzaam.  Maar de wetenschap dat u toch de mogelijkheid hebt, biedt u een zekere troost.  Een zekere gemoedsrust.
 
Die gemoedsrust is belangrijk.  U was getuige bij de dood van uw moeder.  U zag haar aftakeling.  Haar verdriet.  Haar vernedering.  Haar verlies van zelfstandigheid.  Dat wenst u niet.  U beseft dat bij uw naderende dood het verlies zich opstapelt.  Zich ophoopt.  Pleziertjes vallen weg en laten een leegte achter.  Als die leegte te groot wordt, wil u er uit stappen.  Dat moment wil u bepalen.  Als u de moed hebt.  
 
U zoekt antwoorden.  Op vragen.  Door u en anderen gesteld.  U denkt na over godsdienst.  Over angst.  U gaat na of u belast wordt met een zekere spijt over het verleden.  Of u niet gekweld wordt door het leven dat u niet hebt geleid.  Dat u had kunnen leiden.  U denkt na over het leven na de dood.  Over hoe u zal herinnerd worden.  U denkt na over de prioriteiten in het leven.  Bij u zelf gaat u na of u de juiste prioriteiten hebt gesteld.  U denkt na of de naderende dood u ongelukkig maakt.  Of u zelfs in die fase enig geluk kan ervaren.  U denkt na over het nemen van grotere risico’s.  Over het opstellen van een bucket list.
 
U blikt terug.  U kijkt achterom.  Omdat net dat troost kan bieden.  U vertelt het verhaal van uw familie.  Van moeder.  Van vader.  Van grootmoeder.  Van broer en zus.  U vertelt over de verhoudingen binnen de familie.  In dat achteromkijken neigt u naar mildheid.  Afstand treedt binnen.  Die afstand verleidt u tot een milder oordeel.  U wil het verleden ontdekken.  Niet enkel voor u.  Ook voor uw kinderen.  Ook voor uw echtgenoot.  Zodat zij in uw verhaal antwoorden kunnen vinden.
 
U schrijft over uw zorgeloze kindertijd.  Over de door u ontdekte en door u beleefde magie van het schrijven.  U schrijft over begeerte.  Over liefde.  U schrijft over het zoeken van een plaats.  Van een juiste rol in het leven.
 
Ik lees uw getuigenis.  Hoe meer ik lees, hoe overtuigder ik ben dat u voor uw boek de juiste titel koos.  Sterven, een levensverhaal.  Dood en leven horen samen.  Hoeven niet geïsoleerd van elkaar te bestaan.  Zij vormen een eenheid.  U bestrijdt de angst voor de dood.  Die angst houdt ons weg van de dood.  Verhindert ons na te denken over de dood.  Die angst bemerkt u bij vrienden.  Bij artsen.  Bij verplegenden.  Zij vermijden het onderwerp.  De dood is niet bespreekbaar.  Dat wilt u niet.  U wil vertellen.  U wil getuigen.  Een moedige houding.
 
Bovendien dwingt u de lezer na te denken.  Na te denken over zijn leven.  U dwingt de lezer antwoorden te zoeken op de door u gestelde vragen.  Net als u heb ik achterom gekeken.  Naar mijn leventje.  Ik heb nagedacht over hoe ik in het leven sta.  Over de dingen, die ik deed of niet deed.  In uw schrijven over de dood heb ik mijn leven gereconstrueerd.  U werd de biograaf van mijn leven.  Bij het lezen van uw boek slopen herinneringen binnen.  Herinneringen aan mijn familie.  Aan mijn vrienden.  Uw dood werd mijn levensverhaal.  Terwijl u bezig was met sterven, was ik bezig met intenser te leven.  Het klinkt allemaal bizar.  Ik hoop dat u het kan begrijpen.
 
Ik wil u danken.  Het lezen van uw boek heeft mijn zin in het leven nog versterkt.  Heeft mijn liefde voor datzelfde leven nog intenser gemaakt.  Ik hou uw boekje bij de hand.  Want hoewel u over de dood en het sterven schrijft, schuilt in uw boek een grote levenswijsheid.  Mij in die wijze levenslessen wentelen, zal ik nog vaak doen.  Dat weet ik nu reeds.
 
Beste Cory.  Ik weet niet waar u bent.  Ik weet niet of u er nog bent.  Maar ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 23 mei 2017

St. Grandson, gezien in N.E.S.T. Brief aan Benjamin, Klaas, Stéphane, Jolien en Koen.

Beste Benjamin,
Beste Klaas,
Beste Stéphane,
Beste Jolien,
Beste Koen,
 
Het was woensdagavond.  Die avond stonden jullie in Gent.  Pas nu schrijf ik een brief.  Eén week later.  Ik heb naar excuses gezocht.  Ik heb er geen.  Of toch.  Ik kan mij beroepen op die ene dooddoener.  De tijd vliegt.  De tijd gaat zo snel dat mijn voornemen een brief te schrijven bijna uitdoofde.  Het feit dat ik nu aan het schrijven ben, bewijst dat het uitdoofscenario net vermeden werd.  Mijn brief wordt een feit.  Daarvoor heb ik mijn redenen.  Dat zal u dra lezen.
 
In 2015 won u De Nieuwe Lichting.  U was niet alleen.  U won samen met Zinger en I Will, I Swear.  Intussen is er al heel wat gebeurd.  Niet enkel op wereldvlak.  Ook in uw persoonlijke leven.  Uw persoonlijke leven als artiest.  U stond in New York.  U scoorde in De Afrekening op Studio Brussel.  In Vox op Radio 1.  U stond in New York.  Op een podium.  Dit jaar bracht u uw debuutalbum uit, Wildfire.
 
Ik meende voldoende redenen te hebben naar één van uw concerten te gaan.  U kwam naar Gent.  Mijn stad.  Ik zou u aan het werk zien.  Mijn nieuwsgierigheid was dubbel.  Ik was curieus naar uw live performance.  Ik was curieus naar de plek waar u zou optreden.  Democrazy had u geprogrammeerd in Nest.  De oude bibliotheek aan het Zuid.  Ik was in dat gebouw nog nooit geweest.  Niet in zijn oude hoedanigheid.  Niet in zijn nieuwe hoedanigheid.  Een zonde, ik weet het.  Zeker voor een Gentenaar.  Maar u zou hierin verandering brengen.  Eindelijk zou gerechtigheid geschieden.
 
Ik was ruim op tijd.  Zelfs in die mate dat ik ook het voorprogramma kon zien.  Vaak laat ik dat aan mij voorbijgaan.  Vaak kom ik pas naar de zaal voor de eigenlijke hoofdact.  Dat deed ik die woensdag niet.  Het werd meteen mijn eerste verrassing voor die avond.  Uncle Wellington deed het meer dan goed.  De rol van voorprogramma is weinig benijdenswaardig.  Maar deze groep wist het moment te grijpen.  Ik was in de ban.  Van de groep.  Van de zangeres.  Portishead had ik nooit live aan het werk gezien.  Maar de muziek van Uncle Wellington gaf mij een voorsmaakje.  Liet mij horen wat het kan geweest zijn.  Want in hun muziek hoorde ik echo’s van die Britse triphopband.  Klasse! Zo kan ik het samenvatten.
 
We werden muzikaal verwend.  Dan moest u nog komen.  Dit zou een fijne avond worden, dacht ik zo.  Ik kende uw debuutalbum.  Ik had geluisterd.  Meermaals.  Dromerige pop, zo zou ik het durven omschrijven.  Wat u op het podium bracht, verschilde van het album.  U klonk feller.  Minder dromerig.  Minder breekbaar.  Dat pleit in uw voordeel.  Ik hou niet van een letterlijke vertaling van het album.  Een andere artistieke invulling op het podium kan ik enkel waarderen. 
 
Zonet zei ik dat de muziek minder breekbaar klonk.  Maar dan ga ik voorbij aan die twee momenten dat u alleen op het podium stond.  Dat uw muzikanten u alleen achterlieten.  Niet uit onvrede.  Zij deden geen Daantje.  Het was zo bedoeld.  U bracht twee nummers.  Alleen.  Akoestisch.  Het werd intiemer.  Het publiek leek hetzelfde te denken.  Het werd stil.  Muisstil.  In die stilte klonk enkel uw stem.  Uw loepzuivere stem.  Een kippenvelmoment, zo kan en mag het genoemd worden.
 
Ik zei ook dat het feller klonk.  Die felheid brak zwaar door aan het eind van het concert.  Bij Lady Gold.  Dan gingen alle remmen los.  Het werd hevig.  Ruig.  Dit moment maakte van een finale wat een finale moet zijn.  Een finale moet spetteren.  Moet knallen.  Dat gebeurde.  Dit was een feestje.  Een muzikaal feestje.  Waarop de muzikanten heerlijk uit de bol gingen.  Dit kunnen zien is heerlijk.
 
Ik keek naar jullie.  Uiteraard.  Dat hoort zo bij een concert.  Ik keek en wil de woorden van Raymond van het Groenewoud gebruiken.  Citeren uit één van zijn liedjes.  Die woorden zijn de volgende: wat ik daar zag, heeft mij blij gemaakt, wat ik daar zag, heeft mij diep geraakt.  Ik zag geestdrift.  Ik zag goesting.  Veel goesting.  Dat zag ik in jullie ogen.  In de manier waarop jullie naar elkaar keken.  Jullie lachten.  In die lach meende ik te mogen lezen wat ik die avond zag en hoorde.  In die lach las ik plezier.  Las ik goedkeuring.  Las ik tevredenheid.
 
St. Grandson.  U verraste mij een tweede maal die avond.  Eerst Uncle Wellington.  Dan u.  U schonk mij een fijne, muzikale avond.  U deed mij ontdekken.  Want u liet mij kennismaken met een groep aan het begin van het grote avontuur.  Dat grote avontuur wens ik u.  Grote podia.  In België en ver daarbuiten.  Meer albums.  Waarbij u erin slaagt dat fellere live geluid nog beter te integreren in de opnames.  
 
Beste Benjamin.  Beste Klaas.  Beste Stéphane.  Beste Jolien.  Beste Koen.  Voor die fijne woensdagavond in het Gentse N.E.S.T. wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 
 

donderdag 18 mei 2017

Uitgelezen: De ondergrondse spoorweg. Brief aan Colson Whitehead.

Beste Colson,
 
Barack Obama noemde uw boek fantastisch.  Aangrijpend, dat zei hij ook.  Oprah Winfrey is ook een fan.  In haar commentaar erkende zij dat uw boek tot in het merg van de botten doordringt.  Dat uw boek zich nestelt en voor altijd blijft.  Dat zijn zware woorden.  Woorden, die niet courant worden gebruikt.  Dat mag ook niet.  Enkel in uitzonderlijke omstandigheden mag men zich tot die woorden wenden.  Doet men dat niet, worden die woorden uitgehold.  Doet men dat niet, leidt dat veelvuldige gebruik tot een devaluatie van die termen.  Barack Obama en Oprah Winfrey menen dat uw boek van een dergelijke uitzonderlijkheid getuigt.  Daarom dus die zware woorden.  Die terechte woorden.  Graag had ik ook enkele woorden tot u gericht.  Maar ik twijfel.  Want welke woorden kan ik als eenvoudige jongen uit Gent tegenover die grootheden stellen.  Ik weet het niet.  Toch wil ik het proberen.  Ter wille van uw boek.
 
Ik heb uw boek gelezen.  Net zoals Barack.  Net zoals Oprah.  Bij het lezen van uw boek moest ik aan vele dingen denken.  Ik dacht aan Roots.  Een Amerikaanse televisieserie uit de jaren zeventig.  Van de voorgaande eeuw.  Als negenjarig jongetje keek ik naar die serie.  Ik huilde dikke tranen.  Omwille van die pijn.  Omwille van die harde lijfstraffen.  Omwille van die onrechtvaardigheid.  Omwille van die ontmenselijking van een medemens.  Ik dacht aan Django Unchained.  Aan die film van Quentin Tarantino dacht ik als ik las over slavendrijvers.  Over slavenjagers.  Ik dacht aan de bruutheid.  Aan de hardheid.  Aan die vreemde evidentie dat het jagen op mensen ooit een eerbaar beroep was.  Bij het lezen van uw boek dacht ik aan nog één iets.  Ik dacht aan Vluchtroute.  Alweer een televisieserie uit de jaren zeventig.  Ik dacht aan die serie als ik las over het clandestiene netwerk van antislavernijactivisten.  Die activisten brachten weggevluchte slaven veilig naar het Noorden.  In hun engagement las ik eenzelfde gedrevenheid als bij de leden van de Belgische verzetsorganisatie uit Vluchtroute.  Ik las eenzelfde moed.  Een moed, die mensen doet verenigen rond eenzelfde ideaal.  Rond een rechtvaardige zaak.
 
Het volgende zal u vreemd in de oren klinken.  Toch wil ik het u niet onthouden.  Omdat ik meen gelijkenissen te zien.  Ik dacht aan Harry Potter.  Ik dacht aan de Zweinsteinexpress, de schooltrein uit de Harry Potter boekenreeks.  Het kan oneerbiedig klinken.  Dat is nochtans niet mijn bedoeling.  Voor uw werk heb ik het grootste respect.  Laat daarover geen misverstanden bestaan.  Toch hebt u de hand in mijn vreemde hersenkronkel.  U neemt het begrip van de Ondergrondse Spoorweg letterlijk.  Onder de grond creëert u een netwerk van spoorlijnen.  Van stations.  Van locomotieven en wagons.  Onder de grond denderen treinen naar de vrijheid.  Naar veiliger oorden.  Met aan boord van diezelfde treinen slaven, die hopen aan de andere kant van de lijn een nieuw leven op te bouwen.  Een beter leven.
 
Roots.  Django Unchained.  Vluchtroute.  Zweinsteinexpress.  Uw boek brengt dat alles in mij naar boven.  Indien uw boek enkel dat zou doen, zou ik het wat minnetjes vinden.  Gelukkig doet uw boek meer.  Veel meer.  Uw boek schopt mij een geweten.  Voert mij terug naar een tijd, die geweest is.  Naar een tijd, die kan zijn.  U toont mij de vele gezichten van racisme.  Van zacht naar hard.  Van openlijk naar latent.  Van actief naar passief.  Van openlijke goedkeuring van dat racisme naar stilzwijgend tolereren van datzelfde racisme.  
 
Uw boekt toont tot wat een verfoeilijk wij-zij denken kan leiden.  U toont hoe dat denken mensen degradeert tot dingen.  Tot koopwaar.  Tot eigendom.  U toont hoe dat denken de andere ontmenselijkt.  U legt het mechanisme bloot.  Een mechanisme, waarbij de huidskleur bepaalt aan welke kant men staat.  Een noodzakelijk mechanisme, dat onontbeerlijk wordt geacht.  Want op dat mechanisme draait de economie van het land.  Daarom wordt het door niemand in vraag gesteld.  Of toch door bijna niemand.  Slechts enkelen staan op.  Om zich te verzetten.  Om dat onmenselijke systeem omver te duwen.  Dat toont u ook.
 
U toont mij de angst.  Meer nog, u doet mij die angst voelen.  Ik voel die constante angst.  De angst van de zwarte op de plantages.  De angst van de zwarte op de vlucht.  De angst van de zwarte in vrijheid.  Ik voel die constante angst om straffen.  Ophanging.  Brandstapel.  Afranselingen.  Verminkingen.  Ik voel hoe die constante angst het verlangen naar vrijheid verlamt.  Ik voel hoe die constante angst tot onderdanigheid dwingt.  Gekende angst weegt minder zwaar dan ongekende angst.  De gekende angst van de plantage tegenover de ongekende angst van die grote wereld buiten de plantage.
 
Ik las uw boek.  Opnieuw weende ik dikke tranen.  Net als toen bij Roots.  Ik weende om Cora, de centrale figuur in uw boek.  Omdat ik wou dat zij slaagde.  Dat zij slaagde in haar zoektocht.  Haar zoektocht naar vrijheid.  Naar liefde.  Liefde voor een moeder.  Liefde voor een man.  Ik heb haar moed ingesproken.  Ik heb haar toegeschreeuwd dat zij moest doorzetten.  Niet opgeven.  Wel doorgaan.  Blijven doorgaan.  Ik heb haar schouderklopjes gegeven.  Ik heb haar in mijn armen gehouden en getroost.  Samen met haar heb ik gehuild.  Om tegenslag.  Om verlies.  Aan het eind heb ik haar toegeknikt.  Bevestigend toegeknikt.  Dat zij moest opstappen.  Dat haar leven kon beginnen.  Dat zij vanop die koets kon rijden naar het eindelijke begin van haar leven.  
 
Beste Colson.  Ik wil u danken.  Voor dit boek.  Dit zware boek.  Dit juiste boek.  Dit nodige boek.  Dit fantastische boek.  Want met dat ene woord van Barack Obama wil ik eindigen.  Omdat Barack Obama de juiste persoon is voor het einde van uw boek.  Voor het einde van mijn brief.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 16 mei 2017

Gert Late Night, gezien op Vier. Brief aan James Cooke en Gert Verhulst.

Beste James,
Beste Gert,
 
Ik moet u iets bekennen.  Dat wil ik meteen doen.  Omdat het deze brief niet zou verzwaren.  Omdat deze brief niet zou kreunen onder dat kleine geheimpje.  Openheid, dat is waar het om draait.  Dat is wat vrienden tot echte vrienden maakt.  Begrijp mij niet verkeerd.  Wij zijn geen vrienden.  Nog niet.  Wat niet is, kan nog komen.  Dat zei mijn moeder altijd.  Zij is een wijze vrouw.  Laat mij daarom open zijn.  Laat mij daarom met de deur in huis vallen.
 
Ik had gehoord van uw nieuwe programma.  Over dat nieuwe programma had ik gelezen.  U zou een talkshow brengen.  Vanop een boot.  Uw boot.  Vier dagen lang.  Met telkens drie gasten.  Die gasten zouden vier dagen lang op uw boot verblijven.  De gasten zouden samen ontbijten met jullie.  Zouden samen dineren met jullie.  Gedurende de dag zou het moeilijker lukken samen te zijn.  Sommige gasten hebben verplichtingen.  Professionele verplichtingen.  Dat was het uitgangspunt.  Dat zou het worden.  Ik had het gelezen.  Ik had het niet enkel gelezen.  Meteen had ik een besluit genomen.  Ik zou niet kijken.  Dat hoeft u niet persoonlijk te nemen.  Ik kijk en keek niet naar Van Gils & Gasten.  Ik keek niet naar Villa Vanthilt.  Ik keek niet naar Café Corsari.  Ik keek niet naar Cath & Gasten.  Ik kan nog vele voorbeelden aanhalen.  Ik doe het niet.  Ik meen dat u wel begrepen hebt dat ik het zo niet heb begrepen op talkshows.
 
Waarom dan toch deze brief? Dat hoor ik u zeggen.  Die vraag hoor ik u opwerpen.  Laat mij kort zijn.  Een mens neemt zich soms iets voor.  Heel soms komt van dat voornemen niks in huis.  Zoals nu.  Ik heb een vriendin.  Ook zij is een wijze vrouw.  Net als mijn moeder.  Het lijkt wel alsof ik enkel omringd word door wijze vrouwen.  Dat zou best wel eens kunnen.  Maar dat is heel misschien een onderwerp voor een andere brief.  Ik heb een vriendin.  Dat schreef ik zonet.  Zij had ook gehoord van uw nieuwe programma.  Zij stelde voor toch eens te kijken.  Om zo te zien wat het zou worden.  Wij leven samen.  Wij leven democratisch samen.  Elk heeft een gelijke stem.  Debat leidt tot een oplossing.  Heel even bleef ik op mijn standpunt.  Maar zij wist mij te overtuigen.  Dat doet zij wel vaker.  Haar overtuigingskracht heeft mij al mooie avonturen doen beleven.  Heeft mij al mooie dingen doen zien.  Zij wist haar nieuwsgierig enthousiasme op mij over te zetten.  Zij stak mij aan.
 
Wij leven in België.  Het land van het compromis.  Wij kwamen tot een compromis.  In de week zouden wij niet kijken.  Wij zouden het opnemen.  In de nacht van zaterdag op zondag wordt uw programma heruitgezonden.  Dan zouden wij het opnemen om dan zondagmiddag te kijken.  Dat lijkt bijzonder goed te werken.  Zondag heeft nood aan een zekere lichtvoetigheid.  Om de zwaarte van de voorbije week te verteren.  Om zo klaar te staan voor een nieuwe week.  Uw programma schenkt die gezochte lichtvoetigheid.  Op een aangename manier.  Op een warme manier.
 
Elke zondagmiddag schepen wij in.  Elke zondagmiddag kijken wij naar dat bijzondere fenomeen.  Hoe gasten, die elkaar weinig of niet kennen, toch kunnen samenleven.  Hoe gasten op een bijzondere manier toch slagen in het creëren van een groepsgevoel.  U bent de architect van dat groepsgevoel.  De bouwheer van dat gevoel.  Door uw spontaniteit.  Door uw humor.  Door uw lichtheid.  Door uw oprechtheid.  Ik moet eerlijk zijn, de ene keer lukt het beter dan de andere keer.  Maar elke keer is er toch die poging.  Ik wentel mij in dat opbloeiende groepsgevoel.  In die mate zelfs dat ik mij deel voel van de groep.  Het voelt alsof ik op uw boot zit.  Alsof ik één van uw gasten ben.  Dat gevoel versterkt mijn betrokkenheid.  Versterkt mijn beleving.  Net als de gasten voel ik mij op mijn gemak bij u.  U bent de perfecte gastheer.  Uw gastvrijheid lijkt oprecht.  Neen, uw gastvrijheid is oprecht.
 
Aanvankelijk stond ik weigerachtig tegenover uw programma.  Dat schreef ik in de inleiding.  Nu is het anders.  Aan het eind van uw programma kom ik telkens weer tot datzelfde besluit.  Elke keer weer spreek ik diezelfde woorden.  Dat ik graag één van uw gasten zou zijn.  Dat ik graag zou aanschuiven bij uw ontbijt.  Dat ik zou willen meebouwen aan dat groepsgevoel.  Met plezier zou ik in bed kruipen bij u.  Ik zou mijn ziel blootleggen.  Want dat is een bijzondere gave van u.  U doet mensen praten.  Niet over koetjes en kalfjes.  Wel over gevoelens.  Ik zou mij als een vis in het water voelen.  Dat denk ik.  Omdat ik mij bij u welkom zou voelen.  Want dat is wat u telkens opnieuw uitstraalt.  Een warm welkom.
 
Wie weet, misschien zien wij elkaar op de boot.  Indien niet, blijf ik kijken vanop de wal.  Naast de beste stuurlui.  Want die staan ook aan wal.  Vanop de oever zal ik elke zondag kijken naar jullie.  Elke zondag zal ik de door u geschonken lichtvoetigheid met plezier in ontvangst nemen.
 
Beste James.  Beste Gert.  Voor dat warme, zondagse gevoel wil ik u danken.  Uitgebreid en welgemeend.  Ik wens u veel succes en nog meer plezier op uw boot.

Met vriendelijke groeten.