dinsdag 14 februari 2017

Tirade, gezien in Minard. Brief aan Stijn Meuris.

Beste Stijn,
 
U kwam naar Gent.  Niet onmiddellijk het juiste moment.  Politiek gezien dan.  Er is heel wat te doen.  Omtrent intercommunales.  Omtrent vergoedingen.  Een kandidaat-burgemeester neemt ontslag.  Een schepen meent te mogen aanblijven.  De Gentse oppositie roept luid maar vergeet in de spiegel te kijken.  De kampioen onder de politieke grootverdieners voelt zich geenszins geremd en roept het luidst.  Dit alles om maar te zeggen dat mijn stad deze dagen meer op een politiek circus lijkt.  In dat circus heetten wij u welkom.
 
Dat zit ik allemaal te denken.  Maar dan besef ik dat u met plezier moet afzakken naar onze geteisterde stad.  Dit moet gefundenes fressen zijn voor een cabaretier.  Materiaal voor een avondvullend programma wordt u zomaar aangereikt.  Bijna hoeft u niks meer te doen.  Jawel, soms overtreft de werkelijkheid alle fictie.
 
Wie had gedacht dat alles in de show om Gent zou draaien, kwam bedrogen uit.  Af en toe deelde u speldenprikken uit.  Naar Tom Balthazar.  Naar Siegfried Bracke.  Naar Christophe Peeters.  Maar dat waren slechts kanttekeningen.  De kern van uw betoog handelde over de Belgische politiek.  Daarover valt heel wat te zeggen.  Daarmee valt heel wat te lachen.  Iedereen passeert de revue.  Niemand ontziet u.  Van Overtveldt, Marghem, De Backer, Schauvliege, De Block, Reynders, De Croo, Francken, De Crem, … U bent vlijmscherp.  U bent hard in uw oordeel.  Terwijl ik naar u zit te luisteren, moet ik denken aan die eindejaarsconferences van Geert Hoste.  Ik moet denken aan de politici, die lachten met zijn ‘grapjes’.  Met fluwelen handschoenen werden zij tegemoet getreden door Hoste.  Bij u is het ietwat anders.  U trekt de bokshandschoenen aan.  U deelt de ene uppercut na de andere uit.  Bij u moet de politicus incasseren.  Zwaar incasseren.  Geen genade.  Geen medelijden.
 
U bent boos.  Heel boos.  Ik kan u begrijpen.  Ik deel eenzelfde boosheid.  Heel af en toe durf ik die te uiten.  Maar mijn bereik is beperkt.  Ik ben een roepende in de woestijn.  Door bijna niemand gehoord.  Bij u is het anders.  U hebt een publiek.  Tot dat publiek richt u zich.  Uiteraard.  U roept hen op kritisch te zijn.  Vol te houden.  Niet te vergeten.  We hoeven foute beslissingen niet weg te relativeren.  Integendeel, die beslissingen moeten we de verantwoordelijke politici ten kwade duiden.  Bij de volgende verkiezingen moeten we oordelen.  Niet enkel het bolletje kleuren omdat hij of zij toch zo sympathiek is.  Niet omdat hij of zij iets heeft kunnen regelen.  Niet omdat hij of zij zo goed scoorde in een populaire televisiequiz.  Neen, het beleid.  Het beleid moet centraal staan in ons oordeel.  Dat moet de enige graadmeter zijn.  Om ons de ogen te openen fileert u het gevoerde beleid.  U komt tot een eindoordeel.  Er wordt op onze hoofden gekakt.  Niet verdoken.  Wel openlijk.  Niet enkel wordt er op onze hoofden gekakt.  Er wordt ook nog verwacht dat we dankuwel zeggen.  Er zou immers geen alternatief zijn.  Dat wordt ons steeds weer gezet.  Er is geen alternatief.  Heel af en toe wordt er nog aan toegevoegd dat we toch niet te klagen hebben.  Dat we het hier goed hebben.  Berusten, dat is wat we moeten doen.  Alles komt goed.  Uiteindelijk.  Dat laatste maakt mij nog het meest kwaad.  Nog meer dan het abominabele beleid.
 
Ik had vele redenen om toch niet te komen.  Gisterenavond was de tweede aflevering van De Mol.  Dat wou ik eigenlijk niet missen.  Bovendien was ik wat grieperig.  Had ik overal pijn.  Ik had dus in mijn zetel kunnen blijven zitten.  Maar ik had een kaartje.  Ik moest gaan.  Ik moest de koude trotseren.  Moest op weg naar de Minard.  Na anderhalf uur was ik De Mol vergeten.  Na anderhalf uur leek mijn griep genezen.  U bent een wonderdokter.  
 
Aan het eind van uw show vertelt u een parabel.  Uit die parabel put ik hoop.  Ik durf te hopen dat die bange wezels eindelijk die arrogante buffels in hun kuiten zullen bijten.  Bijten om nooit meer los te laten.  Mijn kwaadheid staat mijn hoop niet in de weg.  Want pas als er geen hoop meer is, is alles echt om zeep.  Een dergelijke zwartkijker ben ik niet.  Nog niet.
 
Beste Stijn.  U bent journalist.  U bent zanger.  Nu bent u ook cabaretier.  U hebt mij gisterenavond doen lachen.  U hebt mij doen bulderen van het lachen.  Doen gieren van het lachen.  Uw analyse was juist.  Was helder.  Uw analyse overtuigde.  Veel loopt mis.  U klaagt dat terecht aan.  In een schitterende monoloog.
 
Ik ga naar huis.  Na eerst nog een pintje gedronken te hebben.  Uiteraard.  Er moet nagepraat worden.  Ik besef dat mijn kwaadheid gedeeld wordt.  Door u.  Door velen.  Dat leid ik af aan de reacties van het publiek.  Ik besef dat mijn kwaadheid niet verward mag verward worden met verbitterdheid.  Want dat ben ik niet.  Geenszins.  Ik ben kwaad omdat ik besef dat het wel degelijk anders kan.  Omdat ik besef dat het wel degelijk beter kan.  U leverde het bewijs.
 
Beste Stijn.  Ik wil u danken voor een fantastische avond.  Ik kijk al uit naar onze volgende ontmoeting.  Naar uw volgende analyse.  Naar uw volgende kijk op het politieke gebeuren.  Want dat is wat ik wil u zeggen.  In een misschien te lange brief.  Ik wil u zeggen dat u hierin verder moet.  Zonder enige twijfel.  Want u hebt een stem.  Een aparte stem.  Een luide stem.  Met de juiste toon.

Met vriendelijke groeten.

 

Mijn reisverhaal Japan. Dag 13: Tokyo.

We worden wakker in Tokyo.  De verkenning van de stad hebben we gisteren gehad.  Nu weten we hoe het werkt.  Dat zou toch moeten.  Alles zou duidelijk moeten zijn.  Het openbaar vervoer heeft gisteren zijn geheimen voor ons ontsluierd.  Het in-, op- en afstappen op de verschillende stations zou een automatisme moeten zijn.  Vandaag nemen we de proef op de som.  The proof of the pudding is in the eating.
 
We kunnen naar het Metropolitan Art Museum.  We kunnen naar het National Museum of Western Art.  We kunnen zelfs naar het National Museum of Nature and Science.  Dat alles hadden we kunnen doen.  Maar we doen het niet.  We willen buiten.  We willen dieper in Tokyo binnendringen.  Vandaag willen we een meer gedetailleerde studie maken van enkele wijken in Tokyo.  Dan lijkt het binnenstappen van een museum ons geen optie.  Let op, we zijn geen cultuurbarbaren.  We lijden niet aan een of ander museale fobie.  Dat is het niet.  Alleen menen wij dat we een stad pas echt goed leren kennen door er in rond te dolen.  Door er in rond te dwalen.  Dat gaan we dus doen.  Dat betekent dat we ook de dierentuin van Tokyo voorbij wandelen.  Geen panda’s voor ons.  Zelfs al zou een toegangsticket ons slechts zes euro kosten.  We doen het niet.  Wij laten ons niet van de wijs brengen.  We blijven trouw aan ons vooropgezet plan.  De stad.  De stad.  De stad.
 
We verlaten Ueno, de wijk waar wij verblijven.  We trekken naar de eerste wijk op ons lijstje, Hajakuru.  Daar willen we ‘gekke’ jongens en meisjes spotten.  Jongeren, die hun striphelden na-apen.  Of neen, het is meer.  Zij kopiëren hun helden.  Zij lijken uit een stripverhaal gestapt te zijn om hier in deze wijk rond te wandelen.  Om hier in deze wijk de toeristen te verbazen met hun soms wel extravagante verschijning.  Stripfiguren ontmoeten we niet echt.  De jongens en meisjes beseffen dat zij al te zeer een attractie geworden zijn.  Dat vertellen enkele Japanse studenten, die zich aan de toerist aanbieden als gratis gids.  Aan toeristen geven zij gratis advies.  Geven zij antwoorden op de vele vragen.  Die studenten wisten ons verder te vertellen dat die jongens en meisjes achterna gezeten werden door fotograferende toeristen.  Rustig en ongestoord slenteren doorheen de straten van Harajuku leek plots niet meer mogelijk te zijn.  Altijd kwam wel die vraag of ze even op de foto wilden.  Ze waren het beu.  Hebben zich teruggetrokken.  Hebben zichzelf verbannen.  Weg uit het straatbeeld.  In winkels en bars zien we wel nog enkele survivors.  Als werknemer oefenen zij een bijzondere aantrekkingskracht uit op de toeristen.  Die survivors hebben hun imago te gelde gemaakt.  De charme van een spontane, toevallige ontmoeting lijkt weg te zijn.
 


 
We worden dan ook dolenthousiast als wij tussen de menigte een koppeltje spotten.  Een ‘gek’ koppeltje.  We gaan hen achterna.  We zetten de achtervolging in.  Op dergelijke momenten beseffen we weer dat wij toeristen zijn.  Toeristen, die uit zijn op het vreemde.  Op het andere.  Toeristen, die van dat andere vreemde absoluut een foto wensen.  Want zonder foto lijkt onze ervaring niet bestaan te hebben.  Alles moet vastgelegd worden.  Een verfoeilijke gewoonte, dat beseffen we.  Een verfoeilijke gewoonte, waaraan wij telkens toch weer meedoen.  We kunnen het anders willen.  We kunnen het anders wensen.  Tot het zo ver is.  Dan buigen wij.  Dan plooien we.  Dan komt de camera naar boven.  Voor die ene foto.  Voor die reeks van foto’s.  Want één foto volstaat niet meer.  Want het zou maar eens een slechte foto moeten zijn.  De kadrering zou maar eens slecht moeten zijn.  De belichting zou maar eens slecht moeten zijn.  Daarom meerdere foto’s dus.
 
Het ‘gekke’ koppeltje merkt al snel dat ze gevolgd worden.  Ze draaien zich om.  Kwaad kijken zij naar ons.  Omdat ze alweer achterna gezeten worden door opdringerige toeristen.  Stamelend vragen we toch om die ene foto.  Zo dicht bij ons doel willen we niet verzaken.  Willen we niet opgeven.  Onze vraag wordt wild weg gegesticuleerd.  Woorden zijn niet nodig.  Uit hun houding kunnen wij het juiste antwoord aflezen.  Geen foto.  Zoveel is ons duidelijk.  Zelfs in het geniep durven we het niet aan.  We beseffen dat wij een grens hebben overschreden.  Dat we met onze camera ongevraagd die comfort zone binnendrongen.  We druipen af.  Alweer die ene les wijzer.
 

 
We stoppen onze jacht op extravagantie en gekheid.  We lopen de winkelstraten in Harajuku af.  Dat op zich is ook al een ervaring.  We beginnen in Omotesando en eindigen in Takeshita Street.  In Omotesando gaan we even het dak op.  Op het dak van Tokyu Plaza, een groot winkelcentrum, gaan we een koffietje drinken.  Dat koffietje wordt een totaalervaring.  Het wordt meer dan enkel een koffietje.  Vooreerst is er het uitzicht.  We kijken uit over een groot deel van Harajuku.  Vanuit de hoogte kijken wij neer op de shoppende chaos.  Maar hierboven kunnen we die chaos van beneden ontvluchten.  In een stadstuin kunnen we rustig achterover leunen.  In een comfortabele ligzetel.  In een gemakkelijk zeteltje.  Jawel, hier op het dak krijgt dat simpele koffietje een belevingsmeerwaarde.
 

 
We verlaten Harajuku.  Rijden naar de volgende wijk.  Shibuya.  Nog één keer willen we die bijzondere choreografie aanschouwen.  Het oversteken van een kruispunt zou niks bijzonders zijn.  Dat is wat ik denk.  Dat is wat ik denk in het rustige België.  Maar die gedachte moet ik heroverwegen.  Toch als ik op het drukste kruispunt ter wereld sta.  Hier in Shibuya.  Wat we hier te zien krijgen, is een massaal dansspektakel.  Elke voetganger draagt zijn steentje bij tot dit spektakel.  Spontaan ontrolt de dans zich als de verkeerlichten voor de voetgangers op groen springen.  Een niet ingestudeerde choreografie ontwikkelt zich.  Voor enkele minuten wordt het kruispunt een dansvloer.  Er zijn verschillende mogelijkheden om dit schouwspel te beleven.  Je kan in de kern van het kruispunt gaan staan.  Stilstaan.  Niet bewegen.  De massa langs jou laten voorbij glijden.  Langs alle kanten bestormd worden.  Langs alle kanten overrompeld worden.  Maar het kan ook anders.  Je kan aan de kant gaan staan.  Toekijken vanuit de hoogte.  Een mooi uitkijkpunt is Starbucks aan het kruispunt.  Van daaruit kan je uitkijken.  Kan je alles rustiger beleven.  Terwijl je in die kern op het kruispunt de wervelwind voelt, zie je van hieruit hoe die menselijke storm zich uitrolt over het kruispunt.  Wij doen beide.  Beide zijn een ervaring.  Een belevenis.  Na Shibuya kijk je met andere ogen naar een kruispunt.
 
 
 
Vandaag doen we de meeste verplaatsingen met de metro.  Die metro lijkt een vergaarbak van informatie te zijn.  Een vergaarbak van informatie en goed advies.  Zo lees ik in de metro dat de stad in ‘high alert’ verkeert.  De hoogste alarmfase.  Passagiers worden aangemaand verdachte pakjes en/of individuen te melden.  De verhoogde terrorismedreiging, die vele landen in zijn greep heeft, lijkt ook Japan aangetast te hebben.  Heeft zelfs Japan doen buigen.  Ook hier houdt men rekening met mogelijke aanslagen.  Want ooit waren de Japanse zelfverdedigingstroepen actief in Irak.  Tot 2006.  Die aanwezigheid maakt hen tot mogelijk doelwit.  Daarom wordt de bevolking aangemaand tot voorzichtigheid.  Tot alertheid.  Want wie weet.  Ooit.  
 
De reiziger wordt niet enkel angst aangejaagd.  Goed advies wordt ook aan diezelfde reiziger meegegeven.  Goed advies betreffende het gebruik van de smartphone.  Die mag niet gebruikt worden tijdens het wandelen.  Indien men dat wel zou doen, kan men struikelen op de roltrap.  Kan men tegen obstakels aanknallen.  Daarom wordt het ontraden.  In heerlijke pictogrammen.
 
Aan de gebruiker van het openbaar vervoer wordt gevraagd de smartphone stil te zetten.  Er wordt zelfs meer gevraagd.  Er wordt tevens gevraagd het gebruik op het openbaar vervoer tot het strikte minimum te beperken.  Dat laatste zou in deze tijden onmogelijk zijn.  Dat zouden wij denken.  Maar het tegendeel is waar.  Ik zie niemand bellen.  Ik hoor niemand bellen.  De smartphone wordt wel volop gebruikt.  Om een spelletje te spelen.  Om een filmpje te kijken.  Om ontvangen berichten te lezen.  Om een boek te lezen.  Maar dat gebruik stoort de medereiziger niet.  Het blijft stil.  Oorverdovend stil.  Gewoonweg heerlijk.  Ondanks alle drukte op het openbaar vervoer kan men hier tot rust komen.  Tot absolute rust.  Verbazingwekkend.
 
Dan zie ik nog die laatste, vreemde tip.  Er wordt gevraagd de handen niet in de broekzakken te stoppen.  Aan de reiziger wordt gevraagd diezelfde handen netjes te kruisen.  De handen kruisen en voor u houden.  Naar de beweegredenen van dit verzoek kan lang gezocht worden.  Ik heb slechts een vermoeden.  Als men de handen voor zich kruist, eist men minder plaats op.  Misschien kan dat een reden zijn.  Een bezorgdheid om voldoende ruimte.  Een middeltje in de strijd tegen plaatsgebrek op de metro.  Of misschien wordt het gewoon als netter beschouwd.  Misschien eist de Japanse etiquette dit.  Ik moet denken aan mijn moeder.  Vaak vroeg ze mij de handen uit mijn broekzakken te halen.  Even zo vaak voegde zij aan die opmerking toe dat ik toch geen boer was.  Ook bij ons hoort men dus die ontrading.  Maar het blijft beperkt tot de ouders.  Ouders maken dit tot deel van de opvoeding.  Hier lijkt de overheid die terechtwijzing op zich te nemen.  Hier lijkt de overheid de nood te hebben hun burgers op te voeden tot nette, voorbeeldige mensen.
 
Twee wijken doen we deze avond nog aan.  Snel gaan we naar Roppongi.  Dat moeten we doen.  Daar kunnen we niet om heen.  In die wijk staat één van de twee Hard Rock Cafés in Tokyo.  In de eerste sprongen we deze morgen binnen.  Die staat in Ueno.  Bijna aan ons hotel.  Nu moeten we wat verder.  Maar dat houdt ons niet tegen.  Waarom toch altijd weer die Hard Rock Cafés binnenstappen? Ik kan het niet verklaren.  Maar dat is eigen aan een verslaving.  Dat is eigen aan een afwijking.  Dat kan niet verklaard worden.  Ondanks die afwezigheid van een mogelijke verklaring stappen we het Café binnen.  Genieten we van de Original Legendary Burger.  Genieten we van de muziek.  Onder dat vele genieten, bekomen we van de voorbije indrukken.  Laten we diezelfde indrukken bezinken.
 
Vóór we naar ons hotel stappen, passeren we nog heel even langs Akihabara.  De mangawijk.  Gisteren hadden we hier ook al halt gehouden.  Maar we willen terug.  We waren al te zeer onder de indruk.  Door die schreeuwerige reclameborden.  Door die megawinkel vol manga en anime.  Door die Akihabara maids.  Gisteren was het druk.  In die drukte vergaapten we ons aan die vele strips.  De keuze was onbeperkt.  Ongelimiteerd.  We keken niet enkel naar de brave, gekuiste strips.  We gingen ook enkele verdiepingen hoger.  Om de versies voor meerderjarigen te zien.  In die versies hebben de figuurtjes niet enkel grote oogjes.  Ze hebben ook grote … Sorry.  Laten we het netjes houden. 
 

 
Vandaag is het minder druk in Akihabara.  Veel winkels zijn al gesloten.  Minder kijk- en kooplustigen is dan het logische gevolg.  De wijk verliest op die manier een groot deel van zijn charme.  Van zijn aantrekkingskracht.  We blijven dan ook niet lang.  Het slenteren doorheen Tokyo begint zijn tol te eisen.  We zijn moe.
 
We keren terug naar het hotel.  Ik ga slapen.  Het lijkt vreemd maar die avond droom ik van Paul Stanley.  De gitarist van Kiss.  Ik had hem vandaag zien lopen.  Of was het toch een lookalike? In Omotesando zag ik die jongen.  Geschminkt als ‘the starchild’.  Ongegeneerd liep die jongen doorheen de winkelstraat.  Zich niet bewust dat hij een curiosum was.  Want voor hem was die outfit doodnormaal.  Voor mij ligt dat enigszins anders.  I was made for lovin’ you.  Het is al een hele tijd geleden.  Eind jaren zeventig.  Van de vorige eeuw.  Toch val ik op dat deuntje in een diepe slaap.  Rock ’n roll never dies.

Mijn reisverhaal Japan.  Dag 14: Tokyo.  Te lezen op dinsdag 21/02/2017.

donderdag 9 februari 2017

Uitgelezen: De dochter van Stalin. Brief aan Rosemary Sullivan.

Beste Rosemary,
 
Ik had het graag anders gehad.  Liever had ik een brief geschreven aan Svetlana Alliloejeva.  Dat kan niet meer.  Zij stierf.  Op 22 november 2011.  Doden lezen geen brieven.  Zelfs voor gebeden blijven zij doof.  Ik zou daarom kunnen stoppen met deze brief.  Waarom zou ik mij de moeite getroosten een brief te schrijven als ik met zekerheid weet dat deze nooit gelezen zal worden? Met die tijd kan ik wel wat anders.  Time is money, wordt wel eens gezegd.  We moeten dus zuinig zijn met diezelfde tijd.  Niet zomaar vergooien.  Wel nuttig gebruiken.
 
Ondanks voorgaande schrijf ik toch die brief.  Omdat ik weet dat deze tijd wel besteed is.  Ik richt mij niet tot Svetlana.  Ik richt mij tot u.  U bent de biografe.  U vertelt haar verhaal.  Het verhaal van de dochter van Stalin.  Het lijkt alsof u haar gekend hebt.  Dat is wat ik voel als ik het boek lees.  Ik weet niet of u een vriendin zou kunnen zijn van Svetlana.  Op die vraag antwoorden is bijna onmogelijk.  Svetlana was eerder het voorwerp van een studie.  Niet van een vriendschap.  Bovendien weet ik niet of het mogelijk zou geweest zijn.  Of het mogelijk zou geweest zijn vriendin te worden van Svetlana.  Zij was niet gemakkelijk in de omgang.  Had een temperament.  Een vurig temperament.  In uw verhaal lees ik dat vele vriendschappen stukliepen op haar driftbuien.  Op haar woedeuitbarstingen.  Zij kon zomaar ontvlammen.  Uit haar krammen schieten.  Om de kleinste en minste reden.  Veel had ze niet nodig.  Vriendschap met Svetlana? Niet evident.
 
U zou nu kunnen denken dat ik na het lezen van uw boek tot het besluit ben gekomen dat Svetlana een koud iemand is.  Een vrouw, waarvoor ik weinig of geen sympathie heb.  Indien u dat zou denken, kan ik enkel zeggen dat u dwaalt.  Net door het lezen van uw boek durf ik besluiten dat de realiteit eerder complex is.  Dat niet alles enkel zwart is.  Dat niet alles enkel wit is.  Grijs, dat is de juiste tint waarin dit boek moet gelezen worden.  Die grijze tint moet tot begrip leiden.  Tot begrip voor die uitzonderlijke omstandigheden, waarin het leven van Svetlana zich afspeelde.
 
Op jonge leeftijd verloor zij haar moeder.  Zij was amper zes jaar toen haar moeder zelfmoord pleegde.  Lange tijd was zij onwetend over de juiste doodsoorzaak van haar moeder.  Over de juiste beweegredenen.  Zelfs tegenover familieleden was de Sovjetcensuur onverbiddelijk.  Uit die onwetendheid groeide een groot schuldbesef.  Zij dacht dat zij de oorzaak was.  Dat zij haar moeder tot die wanhoopsdaad gebracht had.  Die gekke gedachte doet wat met een opgroeiend kind.  Met een zoekend kind.
 
Op zesjarige leeftijd blijft zij achter met een vader.  Met enkel een vader.  De geschiedenis heeft ons leren kennen wie die man is.  Intussen weten we alles van zijn misdaden.  Misdaden, die niet buiten de deur van de eigen woning blijven.  Die misdaden dringen binnen in de huiselijke sfeer.  In het leven van Svetlana.  Familieleden verdwijnen.  Worden gevangen genomen.  Worden geëxecuteerd.  Heel geleidelijk wordt Svetlana zich hiervan bewust.  Aanvankelijk wordt getracht de schuld voor deze misdaden in de schoenen te schuiven van andere medestanders van Stalin.  Lange tijd werd door de familie met een beschuldigende vinger naar Lavrenti Beria, het hoofd van de geheime diensten, gewezen.  Om zo Stalin uit de wind te zetten.  Per slot van rekening was hij toch familie.  Zulke misdaden kon hij toch niet begaan.  Een zelfbeschermende gedachte, die heel geleidelijk verbrokkelde.  Zowel bij de familie als bij de dochter.  Met die verbrokkelende gedachte verdween voor Svetlana ook Stalin als vaderfiguur.  Plots bleek zij bij leven geen vader meer te hebben.  Svetlana was een weeskind geworden.  Stalin was geen vader meer.  Hij was het idee van Stalin geworden.  Het symbool van de Sovjetmacht.  Zelfs voor de eigen familie.  Zelfs voor de eigen dochter.  Weg was alle vaderlijke warmte.
 
In uw boek schrijft u dat Svetlana een emotioneel weeskind is met een tragische kwetsbaarheid.  Ik kan het enkel beamen.  Zij is emotioneel dakloos.  Zij weet niet waar zij met haar emoties heen moet.  Die dakloosheid doet haar vluchten.  In liefdes.  In huwelijken.  Zij meent dat zij in die huwelijken bescherming kan vinden.  Soms werkt het.  Voor een tijdje.  Maar dan gaat zij opnieuw twijfelen.  Zoals zij altijd al gedaan heeft.  Net zoals zij twijfelde over haar moeder en vader, gaat zij twijfelen over haar liefdes.  Die twijfel vreet die liefde aan.  Telkens opnieuw.  Die twijfel doet de liefde stuklopen.  Telkens opnieuw.  Telkens opnieuw blijft Svetlana alleen achter.  Telkens opnieuw moet zij opnieuw beginnen.  Vanaf nul.
 
Zij is ook rusteloos.  Een rusteloosheid, gevoed door paranoia.  Dat hoeft niet te verbazen.  Zij komt uit Rusland.  Zij is de dochter van Stalin.  Van dichtbij heeft zij meegemaakt tot wat een dictatuur in staat is.  Zij weet dat alles mogelijk is.  Dat alles slechts tijdelijk is.  Die paranoia jaagt haar rond.  Over de hele wereld.  Rusland.  India.  Italië.  Zwitserland.  Verenigde Staten.  Engeland.  Frankrijk.  Opnieuw Rusland.  Opnieuw Engeland.  Opnieuw Verenigde Staten.  Nooit zal zij een plekje vinden, dat zij haar thuis kan noemen.  Ontelbare keren verhuist zij.  Nooit vindt zij rust.
 
Svetlana beseft dat zij een speelbal is geworden.  Een speelbal op het toneel van de wereldpolitiek.  Zij beseft dat zij nooit een eigen leven zal kunnen leiden.  Dat schrijft u.  Zij zal geen enkel leven kunnen leiden.  Tot haar eigen scha en schande beseft zij dat zij enkel een verwijzing is naar een naam.  Een verwijzing, die haar dwingt tot stellingname.  Als zij in het Oosten woont, wordt van haar verwacht dat zij het Westen veroordeelt.  Als zij in het Westen woont, moet zij het Oosten veroordelen.  Dat wordt van haar verwacht.  In dat spelletje weigert zij mee te spelen.  Zij is het oneens met radicaal links in hun lofzang op het communisme.  Vrijheid, zegt zij, is het allerbelangrijkste.  Die vrijheid heeft zij moeten missen in het systeem van haar vader.  Maar zij veroordeelt ook de machthebbers in het Westen in hun eenduidige visie op haar land.  Want die visie negeert het raadselachtige Rusland.  Het land van de paradoxen.  Zij weet dat tegenover de politiestaat die kleine gemeenschap van intellectuelen kan geplaatst worden.  Net die kleine gemeenschap mist zij.  Naar die kleine gemeenschap heeft zij heimwee.  Niets is eenduidig.  Alles is grijs.
 
U vertelt het verhaal van Svetlana.  Dat is niet alles.  Dat te denken zou fout zijn.  U vertelt het verhaal van een tijd.  Een tijd, waarin Svetlana leefde.  De tijd van de Koude Oorlog.  Die tijden doet u ons herbeleven.  Doet u ons herbekijken.  Door de ogen van Svetlana.  Door haar ogen kijken we naar die voorbije tijden.  Door haar ogen ook kijken wij naar haar land.  Een land waarover zij bijzonder kritisch is.  Haar zin voor kritiek wordt gevoed door haar liefde voor het land.  Door haar hoop dat het ooit goed zal komen met haar land.  Dat hoopt zij vurig.  Zal dat mogelijk zijn onder Poetin? Ik vrees van niet.  In gesprekken laat zij duidelijk verstaan dat zij vreest dat Rusland terugglijdt naar het verleden.  Dat de tijden van de zogenaamde democratie voorbij zijn.  Ze zegt zelfs dat Poetin de persoonlijkheidscultus van haar vader doet herleven.  Dat alles lezen wij aan het einde van het boek.  Een einde, dat een waar aanknopingspunt blijkt te zijn met de huidige tijden.  Svetlana blikt vooruit en blijkt wonderwel de toekomst te kunnen lezen.  
 
Beste Rosemary.  Uw boek is een dik boek.  Tegenover dikke boeken sta ik weigerachtig.  Omdat de tijd van het lezen mij de kans ontneemt andere boeken te lezen.  Ik wil niet al te lang in één boek blijven vasthangen.  Time is money, zoals ik al zei.  Toch ben ik blij dat ik mijn huiver aan de kant gezet heb.  Dat ik toch aan uw boek begonnen ben.  Niet enkel heb ik Svetlana leren kennen.  Ik heb ook haar strijd kunnen volgen.  Haar strijd om aanvaarding.  Niet als symbool.  Wel als persoon.  Ik heb een tijd herbeleefd.  Een koude tijd.  Een gevaarlijke tijd.  Een persoonlijk verhaal werd een les in geschiedenis.  Van een volk.  Van een periode.  Van één persoon.  Van een dochter.  Van gemaakte keuzes.  Van achtergelaten kinderen.  Ik heb genoten.  Dit dikke boek was een ontdekking.  Nooit nog zal ik mij laten afschrikken.
 
Van harte bedankt.
 
Met vriendelijke groeten.
 
 

dinsdag 7 februari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 12: Kyoto - Tokyo.

Deze morgen vertrekken we naar de laatste halte op onze reis.  Tokyo.  De hoofdstad van het land.  We weten niet wat te verwachten.  Wel hopen we dat ene ding.  Dat de rust, die we al de hele reis mogen ervaren, met ons zal meereizen.  Dat ook in de hoofdstad diezelfde rust aanwezig zal zijn.  We weten het niet.  We hopen het.
 
Deze morgen moet ik mij buigen over een moeilijk vraagstuk.  Vóór ik afreis, moet ik een antwoord vinden op een dilemma.  Al enkele dagen verdiep ik mij in de leer van Boeddha.  Het is begonnen in Kyoto.  Elke avond lees ik op mijn hotelkamer enkele bladzijden uit het boek van Boeddha.  Lezen met de uiteindelijke bedoeling zachtjes aan in te slapen.  Het hielp.  Ik genoot van zorgeloze nachten.  Nu verlaat ik Kyoto.  Terwijl ik mijn koffers pak, stel ik mij die ene vraag.  Zal ik dat boek in mijn koffer wegbergen of zal ik het toch op mijn kamer achterlaten.  Ik aarzel.  Ik twijfel.  Het boek gaat de koffer in.  Gaat de koffer uit.  Dan weer in.  Dan weer uit.  Als ik het boek zou meenemen, zou ik mij bezondigen aan diefstal.  Stelen mag niet.  Dat weet ik.  Dat besef ik.  Ik herinner mij wat ik de voorbije nachten heb gelezen.  Daarbij zegt Boeddha dat stelen niet mag.  Hij ontraadt het mij.  Ik luister.  Ik laat het boek achter.  Op de juiste plaats.  Op de enig mogelijke plaats.  Op mijn hotelkamer.  Want hoe zou ik mij verder kunnen verdiepen in het boeddhisme als alles wat ik lees gebouwd is op diefstal.  Al van bij de start zou ik zwaar uit de bocht gaan.  Dat kan niet.  Dat mag niet.
 
Bij het ontbijt kijk ik nog snel even naar het nieuws.  Het is sterker dan mijzelf.  Maar het televisiescherm eist mijn aandacht op.  Ik wil contact houden met de wereld.  Zelfs op reis besef ik dat de wereld groter is dan mijn tijdelijke gastland.  Diezelfde grote wereld beweegt.  Terwijl ik eet, voel ik de schokgolven van die continue beweging.  Ik hoor van die uitzonderlijke prestatie.  Van die unieke prestatie.  Een zanger wint de Nobelprijs voor Literatuur.  Het is niet zomaar een zanger.  Bob Dylan wint de prijs.  De neuzelaar.  De protestzanger.  De winnaar is nog maar net bekendgemaakt maar het debat is al springlevend.  Er zijn pro’s.  Er zijn contra’s.  Zo is het altijd al geweest.  Eén ding is evenwel zeker.  Songschrijven zal nooit meer hetzelfde zijn.  Deze prijs tilt de stiel van songschrijven op een hoger niveau.  Voortaan zal iets meer mogen verwacht worden dan enkel het rijmen en dichten.  In tijden van tienduizend luchtballonnen kan deze vaststelling een verademing genoemd worden.
 
Er is nog ander nieuws.  Een echte verrassing is het niet.  Het stond te gebeuren.  Deze morgen is het dan gebeurd.  De achtentachtigjarige Bhumibol, president van Thailand, is overleden.  Een overlijden met grote politieke gevolgen.  Deze president wist het land te verenigen.  Hoge leeftijd dwingt respect af.  Hoge leeftijd verbindt.  Vandaag dreigen instabiliteit en onrust.  Thailand gaat een onzekere toekomst tegemoet.  Niemand durft te voorspellen wat het zal worden.  Welke richting het zal uitgaan.
 
Het rommelt nog in de wereld.  Niet figuurlijk.  Wel letterlijk.  Ergens op de wereld heeft de aarde gebeefd.  Getrild.  Op televisie zie ik de gevolgen.  Ik kan niet achterhalen waar het zich afspeelt.  Het is alleszins niet in Tokyo.  Dat kan ik wel achterhalen.  Het zou nochtans kunnen.  De stad ligt op een breuklijn.  De Pacific Ring of Fire.  Alleen al in de naam van die breuklijn schuilt een potentiële verwoesting.  Veel wetenschappers denken dat de stad in de komende honderd jaar opnieuw zal getroffen worden door een grote aardbeving.  De stad is hierop voorbereid.  Via allerhande campagnes en oefeningen houdt men de bevolking alert.  Een verwittigd man is er twee waard.  Dat moet men denken in Japan.  Toch oordeelde het Japanse Central Disaster Management Council in 2008 dat enkel chaos zal overblijven als de stad getroffen wordt door een aardbeving met een kracht van zeven op de schaal van Richter.  Niet de aardbeving zelf zal dodelijk zijn.  Wel de paniek die uitbreekt.  Mensen zullen vertrapt worden.  Het dagelijkse leven zal lang verstoord zijn.  Ik geloof niet in rampscenario’s.  Rampenfilms zijn niet aan mij besteed.  Maar dat ene rapport doet mij heel even stilstaan.  Maakt mij heel even stil.  Maar dat duurt niet lang.  Het zou toch moeten lukken dat de aarde in Tokyo in die periode van honderd jaar beslist net deze week te gaan beven.  Ik geloof het niet.  Met een gerust gemoed neem ik afscheid van Kyoto.  Met datzelfde gemoed neem ik de trein naar Tokyo.
 
We nemen niet zomaar de trein.  We gaan met de Shinkansen.  De Japanse hogesnelheidstrein.  We konden ook kiezen de verplaatsing te maken met de bus.  Maar dan zouden wij acht uur onderweg zijn.  Zouden wij pas laat arriveren in Tokyo.  Dat scenario willen wij vermijden.  We willen zo lang mogelijk in Tokyo verblijven.  Alle kleine beetjes helpen dan.  
 

Wij reizen comfortabel.  Hebben een gereserveerd zitje.  We hebben meer dan genoeg beenruimte.  We kunnen onze beentjes uitstrekken.  Zonder tegen de zetel vóór ons te stoten.  Op deze trein zijn burenruzies onbestaande.  Op deze trein geldt die ene stelregel: sit back and enjoy.  Wij zijn nog maar net opgestapt en toch beseffen we het meteen.  Dit wordt geen gewoon treinreisje.  Dit wordt een luxecruise.  Op sporen.
 
We zitten op de hoge snelheidstrein.  Dan nestelt zich automatisch die ene vraag in mijn hoofd.  Hoe snel gaat die trein? Op een meldingsbord in onze wagon zie ik tussen allerlei Japanse tekens een melding verschijnen van 443 km./u.  Ik vermoed dat zij hiermee de topsnelheid van deze trein willen weergeven.  Is dit de snelheid waarmee wij naar Tokyo razen? Of is het enkel de snelheid, die slechts onder optimale omstandigheden en daarom nooit kan gehaald worden? Het laatste blijkt het geval te zijn.  In 1996 werd deze snelheid gemeten in een testrit.  Daarna werd die snelheid nooit meer gehaald.  In functie haalt de trein een maximale snelheid van driehonderd kilometer per uur.  Daarmee blijft de Shinkansen onder de topsnelheid van de Europese TGV.
 
 
Vol lof ben ik over de Shinkansen.  Dat maakt dat ik dat ene extraatje zou vergeten.  Bijna zou ik vergeten te schrijven dat we op deze treinrit passeren langs de hoogste berg van Japan.  Fuji-san.  Wij zijn alert.  Ik vrees tegen deze hoge snelheid slechts een flits te zien van deze berg.  Maar een flits wordt het niet.  We zien de berg duidelijk.  Lange tijd hebben we één van de drie heilige bergen in het vizier.  We stoppen niet.  We stappen niet uit.  We gaan niet naar de top.  Dat zou nochtans een mogelijkheid zijn.  Maar niet in deze periode.  Enkel in juli en augustus is de top van de krater te voet bereikbaar.  Niet in de andere maanden.  In de andere maanden moet Zijne Heiligheid rusten.  We zijn niet tot bij de krater geraakt.  Wel waren wij getuige van de uitzonderlijke pracht.  Vanuit ons passagierszitje kijken wij lui naar deze schoonheid.  Schoonheid hoeft niet altijd te vermoeien.
 
 
Kort op de middag komen wij aan in Tokyo.  De eindhalte van de Shinkansen.  De eindhalte van onze reis.  Thuis heb ik nachten lang wakker gelegen als ik dacht aan Tokyo.  Die stad leek mij te groot.  Leek mij niet te bevatten.  Het angstzweet brak mij uit.  Ik wist niet waar te beginnen.  Ik wist niet waar te eindigen.  Om toch optimaal te kunnen genieten van het bezoek aan deze stad, was ik thuis al begonnen met enig voorbereidend werk.  Hoe kon ik inschatten wat op één dag haalbaar zou zijn? Hoe kon ik de wens om alles in deze stad te zien combineren met een verblijf van slechts twee dagen? Een antwoord op die vragen werd mij aangereikt door Soulwax.  Op de boekvoorstelling van het laatste boek van Zaki (Ondeugender Ouder Worden) raakten wij aan de praat met de zoons van Zaki.  De Dewaele broertjes wisten ons gerust te stellen.  Zij gaven ons de raad gewoon buiten te komen en rond te kijken.  Zonder al te veel voorbereiding.  Tokyo verbaast en verrast op elk moment.  Maar die broertjes hadden gemakkelijk praten.  Zij waren al meerdere malen te gast in Tokyo.  Voor ons is het de eerste keer.  Een eerste keer houdt altijd risico’s en gevaren in.  Daarvan zijn wij ons bewust als wij het treinstation buitenstappen.
 
Ondanks eerdere geruststellingen doet de eerste kennismaking met Tokyo mij toch weer twijfelen.  Ik voel mij onzeker.  Nog niet begonnen en ik weet het niet meer.  Nog niet aan de start gekomen en toch voel ik mij al verloren.  Dat is wat Tokyo doet met een reiziger, denk ik dan.  Die twijfel blijft niet lang hangen.  Ik weet mij te herpakken.  Ik moet vooruit.  Dat besef ik.  Een eerste verkennende ronde doorheen de stad lijkt mij op zijn plaats.  Ik zal moeten te werk gaan zoals ik dat doe bij een zwempartijtje.  Eerst met de voet de temperatuur van het water meten.  Om daarna in het water te springen.  Met het volle geweld.  Dat zullen we ook met Tokyo moeten doen.  Zachtjes aftasten.  Afwachten.  Rondkijken en zien.  De stad de gelegenheid geven aan ons te wennen.  En andersom.  Uiteraard.
 
De beste manier om de stad te leren kennen is het openbaar vervoer.  Voor deze eerste kennismaking maar ook voor de volgende dagen zullen wij gebruik maken van de SUICA kaart.  Deze kaart kan in Tokyo gebruikt worden op alle lijnen van JR East (in de metro, in de bussen en in de Tokyo Monorail die het vliegveld Haneda verbindt met het centrum van Tokyo).
 
Voor onze rondrit zullen wij ons beperken tot de Yamanote-lijn.  Deze lijn is één van de drukste en belangrijkste spoorlijnen van Tokyo.  De ringlijn vormt een cirkel rond het stadscentrum en bevat alle belangrijke wijken.  Yamanote bedient alle belangrijke stations van Tokyo.  Op twee na hebben alle negenentwintig stations van Yamanote een verbinding met andere spoor- of metrolijnen.
 
Genoeg over de lijnen.  Genoeg over de sporen.  We vertrekken.  We stappen uit in Akibara.  In Tokyo.  In Shibuya.  In Shinjuku.  Wij rijden rond.  Stappen uit als wij het nodig achten.  Dit werkt makkelijk.  Terwijl wij op de metro rondrijden smelt onze angst voor deze grootstad.  Niet langer zijn wij bang.  Integendeel.  We popelen om morgen opnieuw de stad in te duiken.  We hebben kennisgemaakt.   Op één dag hebben we Tokyo gezien.  Snel.  Oppervlakkig.  We hebben kennisgemaakt met een stad, die gemakkelijk vergeleken kan worden met New York.  Enkel met dat kleine verschil.  Deze stad is nog overdadiger.  Nog overweldigender.  Nog bruisender.  Maar New York is dan weer de ‘city that never sleeps’.  Dat doet Tokyo wel.  Tokyo gaat wel slapen.  Deze stad heeft rust nodig.  Dat zullen we de volgende dagen ondervinden.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 13: Tokyo.  Te lezen op dinsdag 14/02/2017.

donderdag 2 februari 2017

Uitgelezen: As in tas. Brief aan Jelle Brandt Corstius.

Beste Jelle,
 
As in tas.  Ik wist niet wat te verwachten.  Ik kon mij niks voorstellen bij de titel van het boek.  Ik heb nochtans een grote fantasie.  Een nooit stoppende verbeelding.  Toch lukte het mij niet bij die titel een verhaal te verzinnen.  De achterflap van uw boek bracht redding.  Daarin werd kort uiteengezet wat het zou worden.  Twee maanden na het overlijden van uw vader stapt u op de fiets.  Voor een fietstocht naar de Middellandse Zee.  Naar Saintes-Maries-De-La-Mer.  Door de Alpen.  U bent bepakt en gezakt.  In die bagage zit één tasje.  Daarin zit een deel van uw vaders as.  Dat zal u uitstrooien.  In zee.
 
Ik verwachtte een reisverslag.  Dat is het ook.  U vertelt over uw fiets.  Over het worstelen met de klikpedalen.  Over het feit dat u nog nooit een band herstelde.  U bekent zelfs het niet te kunnen.  U worstelt niet enkel met de fiets.  Meer nog hebt u het moeilijk met het aantal kilometers.  Met de bergen.  Nochtans bent u niet aan uw proefstuk toe.  Met uw vader ondernam u elk voorjaar een fietstocht.  Maar die tochtjes waren bescheiden.  Nu gaat u extra large.  In het begin gaat het moeilijk.  Maar heel geleidelijk vervelt u tot een ware wielertoerist.  Heel geleidelijk vloeit de pijn over in genot.  U geniet op de fiets.  Als het dan toch even moeilijk gaat, doet u beroep op een imaginair publiek.  Een ingebeeld publiek dat u langs de weg vooruit schreeuwt.
 
U geniet van de omgeving.  Van de leegte.  Wat in Nederland en België niet mogelijk is, ervaart u wel in Frankrijk.  U geniet van de wildernis om u heen.  Van de vergezichten.  Van het gevoel niet continu tegen een gevel aan te staren.  Nederland en België zijn volgebouwd.  Frankrijk niet.  U geniet ook van de bergen.  U ontwikkelt een liefdesrelatie met de bergen.  U leert de bergen te lezen.  Dat is noodzakelijk.  Om uw beklimming juist in te delen.  U begrijpt de bergen.  Begrip is noodzakelijk om tot liefde te komen.
 
U vertelt over uw ontmoetingen.  Met vreemde figuren.  Met Nederlanders, die telkens weer dezelfde opmerking lijken te maken.  Dat Rusland de andere richting uit is.  Daarmee verwijzen zij naar de documentaires, die u maakte voor VPRO.  Telkens weer diezelfde opmerking.  U moet iets achtergelaten hebben in de hoofden van de Nederlanders.  Dat denk ik dan weer.  U vertelt over het zoeken naar een geschikte slaapplaats.  Een juiste eetplaats.  Over die ene keer dat het restaurant dan toch een bordeel blijkt te zijn.  Hilarisch.
 
Bij het bovenstaande zou een lezer kunnen denken dat uw boek een licht boek is.  Licht naar inhoud.  Niet al te zwaar.  Gemakkelijk te verteren.  Dat is het niet.  Dat te denken zou fout zijn.  In die lichtheid schemert een zekere zwaarte door.  Want doorheen uw boek weeft u herinneringen aan uw vader.  Uw vader zou ik een speelvogel noemen.  Zelfs op een leeftijd, waarop het niet meer mag verwacht worden, blijft hij een rebel.  Die rebellie uit zich in de te luide opmerkingen over het te dikke achterwerk van serveersters.  In het negeren van verkeerslichten.  In het wild dansen op rustige feestjes.  Ik lees die verhalen.  Ik kan enkel sympathie voelen voor die man.  Uw vader.  Een diepe sympathie.  Een man, die buiten de uitgetekende paadjes stapt, verdient enkel bewondering.
 
Maar u gaat verder dan enkel die vaderverhalen.  U vertelt over het rouwen.  Over het rouwproces.  U vertelt over het afscheid van uw vader.  Dat was niet op de begrafenis.  Dat was vroeger.  Heel vroeger nam u al afscheid.  Bij het begin van zijn dementie.  Want op dat moment verloor u uw vader.  Uw vader zoals u hem altijd kende.  Op de begrafenis leken uw tranen op te zijn.  Want u had al getreurd.  Getreurd om een levende vader, die toch al afwezig was.
 
Wat bij mij het meest blijft hangen, is die ene opmerking.  Die terloopse opmerking.  U vraagt zich af of u alles hebt kunnen zeggen.  Of u alles hebt kunnen vragen.  Dat komt hard binnen.  Want ook ik stel mij vaak die vragen.  Alhoewel mijn beide ouders nog leven, stel ik mij vaak die ene vraag.  Of zij weten dat ik van hen hou.  Of zij weten dat ik hen de beste ouders vind.  Soms twijfel ik.  Die twijfel kleurt soms mijn stemmingen.  Op die momenten spreek ik mijzelf moed in.  Troost ik mijzelf.  Ik zeg dat zij het heus wel weten.  Die bemoedigende terechtwijzing helpt.  Zet mij terug op het juiste spoor.  Tot dat volgende moment.  Dat moment van twijfel.  Zo gaat het maar door.  Op en neer.  Op en neer.  Op en neer.
 
Is uw boek een goed boek? Ik zou kunnen antwoorden met dat ene woord.  Pirelli.  Dat zou ik kunnen zeggen.  Maar dan zou ik u in het ongewisse laten.  Dat wil ik niet.  Zo wil ik mijn brief niet eindigen.  Ik zal dus duidelijk zijn.  To the point.  Uw boek is een prachtboek.  Omwille van die lichtheid.  Omwille van die zwaarte.  Omwille van die goedwerkende afwisseling.  Het ene moment deed u mij lachen.  Het andere moment deed u mij bijna huilen.  Een lach en een traan, dat is het leven.  Dat is ook uw boek.
 
Beste Jelle, ik wil u danken voor de prachtige reis.  De prachtige reis, die ik mocht maken in het gezelschap van u en uw vader.  Ik beleefde een heerlijke tijd.
 
Ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Documentaires van Jelle Brandt Corstius: