dinsdag 13 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 4: Fukuoka - Kumamoto - Beppu.

We vertrekken.  Met de bus.  Daarvoor moeten we naar het station.  De buschauffeur wacht ons daar op.  Met kepie.  Met witte handschoenen.  Hij buigt diep.  Hij staat ten dienste van ons.  Dat laat hij blijken.  Dat moet die buiging betekenen.  Hij is een dienstverlener.  In de echte betekenis van het woord.  Die taak neemt hij ernstig.  Vandaar die kepie.  Vandaar die handschoenen.  Een beetje uniform straalt toch altijd ietsje meer ernst uit.
 
Vandaag rijden wij naar Beppu.  Met enkele tussenstops.  Een eerste keer houden we halt in Kumamoto.  Voor één van de grote attracties van Kumamoto, de tuin Suizen-ji.  Eindelijk zullen we een bewijs zien van één van de dingen waarom Japan wereldwijd beroemd is.  Vermaard zelfs.  De tuinen.  Voorbije dagen hebben we al enkele voorproevertjes gehad.  Hebben we gezien tot wat de Japanse tuiniers zoals in staat zijn.  Vandaag zal dat alles samenkomen.  In één tuin.
 
Toch moeten we opletten.  Net zoals je tegen een banaan niet zomaar Chiquita zegt, zeg je tegen een Japanse tuin niet zomaar tuin.  Er moet onderscheid gemaakt worden.  Vier soorten bestaan er: paradijstuin, droge tuin, wandeltuin en theetuin.  Deze van Kumamoto is een wandeltuin.  Over al die types van tuinen bestaat een theorie.  Zo zijn in de wandeltuinen de principes van miegakure en shakkei heel belangrijk.  U leest die termen.  U hoort die termen.  U hoort het donderen in Keulen.  Want u had gedacht dat een tuin zomaar een tuin is.  Ik zal de termen even verduidelijken.  Miegakure betekent verbergen en ontdekken.  Hierbij is het de bedoeling dat je het hele landschap niet in één keer kan overschouwen.  Tijdens de wandeling ontdek je steeds nieuwe delen van het landschap, die vanaf andere plekken verborgen blijven.  Shakkei betekent dan weer het lenen van een landschap.  De tuin moet harmonisch overlopen in het omringende landschap waardoor de tuin groter lijkt.  Dat is de theorie.  Een beknopte omschrijving waaruit de complexiteit van de Japanse tuinen moet blijken.
 
Wat we mogen verwachten, kunnen we nergens uit afleiden.  Vanop de parking kunnen we niet even binnenkijken.  We kunnen niet over de omheining zien.  Alles is goed weggestopt voor de nieuwsgierige toeristenoogjes.  Eerst moeten we langs een weggetje naar de ingang.  Pas dan kunnen we zien.  Pas dan kunnen we genieten.
 
Eens voorbij de entree van Suizen-ji worden we met verstomming geslagen.  We worden weggeblazen.  Omvergeblazen.  Dadelijk en meteen worden wij met schoonheid geconfronteerd.  Wij vinden de juiste woorden niet.  Maar dat hoeft niet.  Schoonheid moet niet beschreven worden.  Moet niet omschreven worden.  Schoonheid moet geapprecieerd worden.  Moet op zijn juiste waarde worden geschat.  Dat doe ik dan ook.  Gretig.  Met grote ogen kijk ik naar de architecturale creaties in deze door mensenhanden gecreëerde tuin.
 

 
Ik snoei ook wel eens.  Tuinieren is één van de dingen, die op mijn takenlijstje staan.  Het gras maaien, dat doe ik.  Het kortwieken van de klimop in de tuin, daaraan durf ik mij ook al eens te wagen.  Maar dat alles is slechts klungelen.  Dat besef ik hier ten volle.  Ik ben een onhandige kluns.  Ik doe maar wat.  Zonder enige inspiratie.  Een grotere tegenstelling met deze Japanse snoeikunstenaars kan er niet zijn.  Tot deze waarachtige vaststelling kom ik.  Ontnuchterend.  Confronterend.  Maar soms moet men de eerlijkheid hebben in de andere de meester te zien.  Dat doe ik.
 
 
Na Kumamoto zouden wij doorrijden naar Aso.  Naar de stad.  Naar de vulkaan.  Dat was het plan.  Maar soms moeten plannen gewijzigd worden.  Omdat het niet anders kan.  Omdat het moet.  Het gebied rondom Aso is afgesloten.  Een aardbeving in juli heeft lelijk huisgehouden rondom Kumamoto.  Nog steeds rommelt de vulkaan.  De overheid acht het te gevaarlijk en heeft ingegrepen.  Aso en omgeving werden tot no-go zone verklaard.  We moeten onze plannen dus aanpassen.
 
In een wijde boog trekken we rond de vulkaan.  We maken een ommetje langsheen de caldera.  Constant kijken wij uit op de centrale kegelgroep van de vulkaan, bestaande uit vijf toppen.  Slechts één van de vijf is nog actief, de Nakadake.  Die spuwt constant rook.  Dat zien wij.  Vanop veilige afstand.  Wij zijn toeristen.  Wij willen dingen zien.  Maar ons leven riskeren doen wij niet.  Daarom houden wij afstand.  Zien wij van verre de wonderen van de natuur aan het werk.  Een wandeling naar de rand van de Nakadake krater was mogelijk geweest.  We konden zelfs naar boven met de kabelbaan.  Maar de omstandigheden dwingen ons dus om dat gekke idee uit ons hoofd te zetten.  Een gezond, kritisch oog op het overheidshandelen is nodig maar in deze oordelen ze juist.  Wij onthouden ons van kritiek en passen onze plannen aan.
 
 
 
Caldera, ik kende het woord niet.  Tot vandaag had ik dat woord nog nooit gehoord.  Ik hoef mij hiervoor niet te schamen.  Ik ben geen geoloog.  Ik ben een marketeer.  Dat verklaart mijn onwetendheid.  Maar vandaag zal dat ene woord het meest gebruikte woord zijn.  Ook door mij.  Omdat ik moet wennen aan dat woord.  Omdat wij elkaar moeten leren kennen.  Ik moet daarom het woord savoureren.  Ik moet het proeven in de mond.  Om het mij zo eigen te maken.  Herhaling kan dan nuttig zijn.  Caldera.  Caldera.  Caldera.  Het begint te lukken.  Zachtjes sluipt het woord mijn vocabularium binnen.
 
Het woord dringt mijn woordenschat binnen.  Maar wat is het nu eigenlijk? Een caldera is een grote komvormige krater, gevormd door vulkanische activiteit.  Zij ontstaan wanneer grote hoeveelheden vulkanisch gesteente door een vulkaan worden uitgestoten waardoor het dak van de magmakamer niet meer ondersteund wordt.  Hierdoor zakt het dak en valt het in de magmakamer.  Jawadde, wat een uitleg.  We reizen om te leren.  Dat is wat wij dan zeggen.
 
 
In de buurt van Aso zien wij vele herstellingswerken.  Noodzakelijke wegenwerken om de aangerichte schade te herstellen.  Bij die werken zien wij telkens dat ene mannetje.  Eén of twee.  Niet meer.  Zij staan te zwaaien met vlaggetjes.  Wij hadden ze ook al eerder gezien.  Op andere plaatsen.  Aan bouwwerven.  Op voet- of fietspaden.  Aan in- en uitritten.  Het doet vreemd te kijken naar die ventjes.  Ik had ze hier niet verwacht.  In het land van de technologie had ik poppen verwacht.  Of robotten.  Het theeplukken of telen van rijst gebeurt volledig machinaal, waarom dan niet in deze gevallen.  Zoals bij ons.  Bij ons bestaan die niet meer.  Vervangen door poppen, die mechanisch steeds maar weer diezelfde handeling stellen.  In Japan is het niet zo.  Dat is verrassend.  Hier krijgen we echte mannetjes.  In augustus liet de BBC weten dat de werkloosheid in Japan tot drie procent was gedaald.  Zevenennegentig procent heeft een job.  Maar niet iedereen heeft een job, dat als een uitdaging mag beschouwd worden.  Niet iedereen heeft een job, dat als boeiend kan omschreven worden.  Ik kan mij niet inbeelden dat die vlaggenmannetjes in hun job de nodige voldoening kunnen vinden.  Dat kan ik mij niet voorstellen.  Een flutjob, zo zou ik het beschouwen.  Te vergelijken met flexijobs? Er gebeurt wat in de strijd tegen de werkloosheid.
 
Geen Aso, dat is wat wij te horen kregen.  Wel werd naar een alternatief gezocht.  Dat is zo met reizen.  Niet treuren om verloren kansen.  Wel uitkijken naar te winnen alternatieven.  We hebben gekeken, we hebben gevonden.  Wij rijden naar de Kokonoe Yume Otsurihashi brug.  Dat is een hangbrug, waarvan ik nu al weet dat ik de naam nooit zal kunnen onthouden.  Misschien toch even een naamsverandering overwegen.  Dat zou kunnen nodig zijn om uit te groeien tot een echte toeristische trekpleister.  Die trekpleisters hebben namen, die goed bekken.  Overal.  Over de hele wereld.  Deze brug daagt met zijn naam de toerist uit.  Mijn tong slaat telkens in een knoop als ik nog maar probeer die naam te herhalen.  Oefening baart kunst, zegt men.  Maar niet altijd.  In deze durf ik te twijfelen.
 
Dit is de hoogste hangbrug van Japan.  De hoogste wandelbrug, die nuance dienen we wel aan te brengen.  Die nuance is nodig om tot dat record te kunnen komen.  In de jacht naar records bedenkt de mens vaak gekke woordspelletjes.  Toch is het niet dat record, dat mij voor eeuwig zal bijblijven.  Dat zal ik snel vergeten.  Honderd drieënzeventig meter hoog, driehonderd negentig meter lang.  Die cijfers sla ik niet op.  Wat ik wel registreer, is de ervaring.  Dat veeg ik niet zomaar uit mijn geheugen.  Die overwinning op mezelf zal ik nog lang memoreren.  Ik heb hoogtevrees.  Die brug overwandelen is geen evidentie voor mij.  Ik moet niet enkel mijn angsten onder ogen zien.  Ik moet die angsten ook overwinnen.  Voor durfallen moet deze uitdaging peanuts zijn.  A walk in the park.  Voor mij ligt het enigszins anders.  Voor mij lijkt het alsof ik de Mount Everest moet beklimmen.
 
 
Ik stap de brug op.  Bereik de overkant.  Jawel, ik keer zelfs terug.  Alweer over die brug.  Over de manier waarop ik het deed, zal nog lang nagepraat worden in Japan.  Met mijn manier van wandelen zal ik geen schoonheidsprijs wegkapen.  Ik keek recht voor mij uit.  Nam geen tijd om van het uitzicht te genieten.  In sneltempo haastte ik mij naar de overkant.  Om aan die overkant mij onmiddellijk om te draaien en aan de terugreis te beginnen.  Aan eenzelfde hoog tempo.  Ik haalde de eindmeet.  In mijn handen stond het angstzweet.  Natte handjes.  Knikkende knieën.  Hoogtevrees doet wat met een mens.
 
Met vaste grond onder mijn voeten durf ik pas echt rondom mij te kijken.  Ik kijk naar de afgrond, die ik overbrugd had.  Ik keek naar de constructie, waarover ik gewandeld/gelopen had.  Heel in de verte zag ik die ene waterval.  Eén van de honderd mooiste watervallen van Japan.  Dat alles zie ik nu.  Nu ik opnieuw steviger op mijn benen sta.
 
De chauffeur brengt ons naar Beppu.  Naar de ‘Negen Hellen’.  De chauffeur lijkt even verstrooid.  Rijdt voorbij de toegangspoort en moet daarom rechtsomkeer maken.  Dat vinden wij helemaal niet erg.  Voor de chauffeur lijkt dat foutje bijna onoverkomelijk.  Dat foutje interpreteert de chauffeur als een persoonlijk falen.  Hij verontschuldigt zich dan ook honderd maal.  Neen, duizend maal zegt hij sorry.  Alweer blijkt uit die verontschuldiging het spel van de hiërarchie.  Dat spel heeft nog een behoorlijke impact in het sociale leven van de Japanner.  In dit geval zijn wij de klant en die staat toch boven de dienstverlener.  Die dienstverlener/chauffeur heeft niet geleverd wat van hem wordt verwacht.  Onfeilbaarheid, dat is het hoogste goed in Japan.  Het excuus dat missen menselijk is, is hier van geen tel.  Wordt hier niet aanvaard.  Een vlekkeloze dienstverlening, dat is wat wordt verwacht.  Dat is wat moet geleverd worden.  Dat kleine omrijden is dan ook een smet op die vlekkeloze dienstverlening.
 
Ondanks dat kleine ‘foutje’ houden wij toch halt aan de grootste troefkaart van Beppu.  De heetwaterbronnen.  Die bronnen worden hellen genoemd.  Wat het verband is tussen de hel en een heetwaterbron, kan ik niet verklaren.  Alwetendheid is mij vreemd.  Is ook iets wat ik niet nastreef.  Het besef alles te weten, moet beangstigend zijn.  Eventjes geconfronteerd worden met onwetendheid kan dan ook best heilzaam zijn.  Zuiverend bijna.  
 
 
Zichzelf zuiveren kan ook in die heetwaterbronnen.  Ik blijf aan de kant.  Of toch niet.  Snel ga ik even pootjebaden.  In één van die bronnen.  Mijn voeten even onderdompelen in dat hete water.  Het doet deugd.  Helend voor de voeten.  Rustgevend ook.  Gewoon neerzitten, niks doen.  Dat alleen al kan zo ontspannend zijn.  
 
Verder vergapen wij ons aan het felblauwe water van de Oceaan-Hel.  Of aan het rode water van de Bloedvijver-Hel.  Wij kijken.  Wij staren.  Wij zijn toeristen.  Die moeten dingen zien.  Moeten dingen doen.  Blauw water? Rood water? Moet een mens dit gezien hebben? Niet echt.  Het laat geen blijvende indruk na.  De confrontatie met de Hellen maakt ons niet tot een ander mens.  Wij blijven gewoon nuchtere Belgen.  Die beseffen dat zij naar gekleurd water staan te kijken.  Gekleurd, heet water.  Niks meer.  Niks minder.  Het kuuroord Beppu wordt jaarlijks bezocht door twaalf miljoen toeristen.  Ik ben daar eentje van.  Ik kan enkel besluiten dat de macht van het getal niet altijd het gelijk aan zijn kant heeft.
 
Wij laten de heetwaterbronnen achter ons.  Weinig onder de indruk.  Zonder spijt.  We kenden die bronnen niet.  Wij zijn gaan zien.  Zo hoort het.  Eerst zien, dan oordelen.  Ik heb geoordeeld.  Op naar nieuwe dingen.  Nieuwe dingen om te ontdekken.  Dat is wat ik denk.
 
Deze avond al ontdekken we iets nieuws.  We overnachten in een ryokan.  Dat is een traditionele herberg.  Elke toerist moet minstens één keer overnachten in een dergelijke accommodatie.  Dat wordt toch zo aangeraden.  In elke reisgids staat het in de lijstjes van absolute aanraders.  Wij doen het in Beppu.
 
Wij gaan naar onze kamer.  Stellen al snel vast dat deze kamer in bijna alles verschilt van een hotelkamer.  Een hotelkamer, zoals wij die kennen.  Vooreerst mag de kamer met tatami-matten niet met de schoenen betreden worden.  Die doen we dus uit in het halletje voor de kamer.  In een kast kunnen we onze schoenen wegbergen.  Een bed is er ook niet te vinden.  We slapen op de grond.  Om onze rug toch enigszins te sparen, kunnen we enkele dunne matrasjes (futons) op elkaar stapelen.  Dat stapelen kan niet ongelimiteerd.  Tot maximaal drie, meer niet.  In de kamer is er geen tafel.  Geen stoelen.  Of toch wel.  Maar die tafel en stoelen staan op vloerniveau.  Een tafel, slechts enkele centimeters boven de grond.  Stoelen, zonder poten.  Enkel een zitje.  Indien wij ons niet zien aanschuiven aan dat tafeltje, kunnen wij uitwijken naar een westerse variant.  In een veranda, aanpalend aan onze kamer, staat een gewoon tafeltje.  Staan gewone stoelen.  Blijkbaar willen Japanners het de toeristen toch niet al te moeilijk maken.  Daarom deze westerse toevoeging.
 
 
Het verblijf heeft, behalve het avondeten en ontbijt, nog een ander extraatje.  Wij kunnen naar de onsen.  Dat zijn heetwaterbaden, die hun water betrekken van een warme bron.  Zoals we deze namiddag gezien hebben.  Die warme bronnen voeden niet enkel de baden.  Het water uit die bronnen stroomt evenzo door de leidingen van woonhuizen, waar het kamers en zelfs ovens verwarmt.  De toeristische aantrekkingskracht van die bronnen is misschien wat minnetje.  Het praktische nut daarentegen is dan weer groot.
 
Ben ik naar de onsen gegaan? Helaas, ik moet u teleurstellen.  Ik heb niet dat constante gevoel alles te moeten doen.  Gewoonweg omdat wij op reis zijn.  Ik blijf ook wel eens aan de kant staan.  Soms wil ik even rusten.  Op mijn hotelkamer.  Om alle indrukken te verwerken.  Om alles op een rijtje te zetten.  Ook dat is reizen.  Niet altijd van hot naar her rennen.  Soms ook even die broodnodige tijd nemen.  Tijd om het hoofd leeg te maken.  Om alle indrukken te archiveren.  In mijn hoofdje.
 
Bovendien is het een heel gedoe.  We kunnen niet zomaar in het bad plonsen.  Wij zijn in Japan.  Dan bestaan er regeltjes.  Ik geef er enkele.  Die allemaal strikt moeten nagevolgd worden in het onsen-ritueel.  Wij gaan niet zomaar naar de baden.  Met onze westerse kleren.  Dat wordt niet gedaan.  Wij trekken een yukata, een traditionele kamerjas, aan.  Pas dan kunnen we op weg.  Vóór het baden, dienen we ons eerst te wassen.  Niet vlugvlug.  Wel een grondige wasbeurt.  Van kop tot teen schrobben we ons flink.  Met een klein handdoekje kunnen we dan eindelijk naar de baden.  Dat handdoekje laten we aan de kant want baden gebeurt naakt.  Tijdens dat baden wordt niet gesproken.  Hoogstens gefluisterd.  Stilte primeert.  Per slot van rekening is dat baden bedoeld om te ontspannen.  Voor een babbeltje onder vrienden hoeft men hier dus niet te zijn.
 
Geen onsen.  Toch een helder hoofd.  Die rust heeft mij deugd gedaan.  Ik kan gaan slapen.  Op mijn drievoudige futon.  Benieuwd wat het zal worden.  Een woelige nacht, waarin ik constant draai en keer? Omdat ik maar niet die juiste, comfortabele houding kan vinden.  Of toch slapen als een roosje? Een heerlijke nachtrust, waarin ik nauwelijks of niet wakker word.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 5: Beppu – Hiroshima.  Te lezen op dinsdag 20/12/2016.

donderdag 8 december 2016

Uitgelezen: De Amerikaanse prinses. Brief aan Annejet van der Zijl.

Beste Annejet,
 
Ik wilde u een brief schrijven.  Ik had uw boek gelezen.  Uw nieuwste boek.  Dat vond ik goed.  Meer dan goed.  Ik vond het zelfs prachtig.  Daarom wou ik u dus een brief schrijven.  Al enkele dagen zat ik te denken hoe te beginnen.  Het lukte niet.  Ik vond maar niet de juiste inleiding.  Een brief heeft dat nodig.  Zonder inleiding geen brief.  Dat besefte ik.  Ik werd ongedurig.  Ik werd zenuwachtig.  Want die brief wilde ik schrijven.  Niet ten allen prijze.  Maar toch.  Ik wou het graag.  Ik doe een poging.  Rustig aan beginnen.  Dat is altijd het beste.
 
Misschien kan ik beginnen met te vertellen hoe ik tot uw boek kwam.  Ik moet bekennen, ik had uw boek nog niet opgemerkt.  U hoeft zich daarover geen zorgen te maken.  Elke dag is er een behoorlijke oogst aan nieuwe boeken.  Om daartussen op te vallen is het niet makkelijk.  A struggle for life, zo is het bijna.  In winkels of bibliotheek had ik u nog niet gezien.  In de literaire bijlage in mijn krant had ik niks gelezen.  Noch over u.  Noch over het boek.  Maar dan was er dat ene berichtje in mijn mailbox.  Van uw uitgever.  Er werd mij gevraagd te stemmen voor uw boek.  Want u was genomineerd voor Boek van het Jaar.  Dat is behoorlijk wat.  Die nominatie deed bij mij een alarmlichtje knipperen.  Het leek alsof ik iets gemist had.  Dat foutje moest rechtgezet worden.  Ik ging aan het werk.  Met uw boek.
 
Al snel begreep ik waarom u genomineerd was.  Al van bij het begin sleepte u mij mee.  Ik ging niet zitten om snel even vijf pagina’s te lezen.  Dat lukte niet.  Ik ging zitten en bleef zitten.  Vastgekluisterd aan uw boek.  Ik wou door.  Ik wou verder.  Het tempo in uw boek verhinderde mij het boek aan de kant te leggen.  Scheiden doet lijden.  Dat wou ik niet.  Ik bleef lezen.  Zonder het te weten waren vijftig pagina’s zo om.  Ik nam niet de tijd even te verpozen.  Werk, eten en slaap.  Dat waren de enige excuses om het boek voor heel even dicht te klappen.
 
Hoe dat kan? U grijpt het levensverhaal van Allene Tew aan om de lezer wegwijs te maken in de geschiedenis van Amerika.  Wij vertrekken in het midden van de negentiende eeuw om te eindigen in het midden van de twintigste eeuw.  Bijna honderd jaar overspant uw boek.  In die tijd is heel wat gebeurd.  Twee wereldoorlogen, de Grote Depressie, de Spaanse Griep, de Koude Oorlog.  De New deal.  Maar uw verhaal blijft niet binnen Amerika.  Daarvoor is het leven van Allene te boeiend.  Zij floreert in de hogere kringen.  De hoogste kringen.  Zij maakt uitstapjes.  Naar buitenverblijven.  In Parijs.  In Londen.  In Rome.  U neemt ons dus ook mee naar Europa.  Maar niet enkel haar reisjes brengen haar naar Europa.  Dat doen ook haar huwelijken.  Zij huwde een Duitse prins.  Zij huwde een Russische graaf.  U voerde ons mee naar Duitsland.  Naar de verpauperde adel na de Eerste Wereldoorlog.  U voerde ons mee naar Rusland.  Naar Raspoetin.  Naar tsaar Nicolaas II.  Al die gebeurtenissen worden heel even aangeraakt.  Slechts heel even blijft u stilstaan.  Wij zouden dat kunnen betreuren.  Toch doe ik het niet.  Al te grote uitweidingen zouden het tempo doen stokken.  Alles zou stilvallen.  De geschiedenis.  Het leven van Allene.  Dat mag niet gebeuren.  Daarom racet u met dezelfde vaart door.
 
U wordt de ongekroonde koningin van de literaire non-fictie genoemd.  Toch leest dit waargebeurde verhaal bijna als een roman.  Een avonturenroman.  Een liefdesroman.  Allene Tew heeft alles in zich om een onbestaand en door u uitgedacht romanfiguur te zijn.  Toch is zij echt.  Heeft zij bestaan.  Heeft zij haar sporen achtergelaten.  Sporen, die door u werden samengebracht tot één intens verhaal.  Zij kende tegenslagen.  Telkens kwam zij die te boven.  Nooit bleef zij bij de pakken zitten.  Zij keek enkel vooruit.  Nauwelijks keek zij achterom.  Want dat was geweest.  Dat was voorbij.  Zij kende liefdes.  Mindere en betere.  Toch bleef zij geloven in die allesverterende liefde.  Die diepe, echte liefde.  Daar streefde zij naar.  Daar ging zij voor.  Elke keer weer.
 
Beste Annejet, u schonk mij Allene Tew.  Een vrouw met een enorme veerkracht.  Met zin in het leven.  Een vrouw die wist wat zij wou.  Die haar mannetje kon staan.  Jawel, men zou kunnen zeggen dat zij het best wel makkelijk had.  Zij had grote fortuinen.  Een luxeleventje.  Maar u toonde dat ook binnen die luxe een zeker doorzettingsvermogen nodig is.  Toen toch.  Voor een vrouw.  Voor een vrouw met ambitie.
 
Enkele weken terug had ik nog nooit gehoord van uw boek.  Vandaag heb ik uw boek gelezen.  Het was een fantastische kennismaking.  Een wonderbaarlijke ontdekking.  Ik wil u daarvoor danken.  Voor die uren leesplezier.  Voor die reis doorheen de geschiedenis.  Voor die kans Allene Tew te leren kennen.
 
Beste Annejet, ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 6 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 3: Fukuoka.

Gisteren werd een tyfoon voorspeld.  Die zouden we vandaag over ons heen krijgen.  Vandaag zouden wij kennismaken met Chaba.  Dat is de lieflijke naam van deze tyfoon.  Het lijkt bizar, wreedheid benoemen.  Alsof dat weerfenomeen kan en moet gekoesterd worden.  Alsof het allemaal minder erg wordt als het ding een naam heeft.

Wat zal het worden? Dat weten we niet.  Dat gaat zo met voorspellingen.  Het is geen exacte wetenschap.  Het kan alle kanten uit.  De tyfoon kan van richting veranderen.  Kan in kracht afnemen.  Kan toch niet over de stad maar langs de stad gaan.  Dat is wat gebeurt.  Het regent niet.  Geen hevige windstoten.  Het blijft droog.  Gans de dag.  Vandaag zullen wij niet kennismaken met de destructieve krachten van een tyfoon.  Slechts één korte, harde windstoot wordt ons geserveerd.  Om toch even te proeven.  Wij zijn verwittigd.  Wij zijn in Japan.  Het land waar de natuurkrachten vaak en fel spelen.  Tyfoons en aardbevingen, het behoort altijd tot de mogelijkheden.  Een verwittigd man is er twee waard.  Wij kijken uit.

Omdat het dan toch niet regent, trekken wij opnieuw de stad in.  Dingen moeten nog ontdekt worden.  Wij gaan eerst langs de winkelgalerij, Canal City.  Alweer.  Maar galerijen zijn bijna niet te vermijden in deze stad.  Er zijn er heel wat.  Het lijkt wel alsof deze stad één grote winkelgalerij is.  Ik denk dat het mogelijk moet zijn om bij felle regen de volledige stad te doorkruisen zonder ook maar één druppel te voelen.  Van de ene galerij naar de andere.  Dat laatste is bij wijze van spreken.  Een zekere mate van overdrijven is mij niet vreemd.  Soms is het nodig.  Om het verhaal een beetje te kruiden.  Om een boodschap ingang te doen krijgen.  Zo werkt het.  Soms.  Niet altijd.

We stoppen bij een winkeltje.  In Canal City.  Niet enkel stoppen we, we gaan het winkeltje ook binnen.  De winkel staat volgepakt met poppetjes.  In alle maten.  In alle gewichten.  Wij zijn op reis.  Op vakantie.  Dan hoeven we dat kind in ons niet in te tomen.  Dan mogen we het loslaten.  Dat doen we dan ook.  Met alle plezier.  Met volle overtuiging.  Ons niet in te tomen enthousiasme trekt de aandacht van de verkoopster.  Zij merkt ons op.  Zij meent in die gekke, enthousiaste westerlingen potentiële klanten te herkennen.  Zij gaat dus niet met het vingertje wijzen.  Gaat niet vermanend zeggen dat de uitgestalde koopwaar niet mag aangeraakt worden.  Zij doet dat niet.  Integendeel.  Zij gaat mee in ons enthousiasme.  Meer nog, zij voedt ons enthousiasme.  De lichten worden gedoofd.  Een muziekje wordt opgezet.  Discolichten gaan knipperen.  Als de beste marktkraamster prijst zij haar waren aan.  Wij begrijpen niks van wat ze zegt.  Maar in haar stem herkennen wij een gedrevenheid.  Wij zijn onder de indruk van dit staaltje ondernemerschap.  Toch kopen wij niks.  Wij gaan door.  Verder.  Soms kan het leven hard zijn.  Zelfs voor een overenthousiast Japans verkoopstertje.


Wij staan opnieuw buiten.  Aan een kruispunt.  Aan verkeerslichten.  Daar hoor ik dat muziekje.  Zo lang het groen blijft voor de voetgangers, weerklinkt een muziekje.  Geen grote compositie.  Wel een heel bescheiden muziekstukje.  In die enkele geluiden hoor ik dat ene rijmpje: pak me dan als je kan.  Elke keer ik een straat of kruispunt oversteek en die klanken hoor, hoor ik dat rijmpje in mijn hoofd.  Elke keer weer.  Geen uitzonderingen.  Heel soms zing ik het luidop mee.  Niet al te luid.  Ik wil niet bekeken worden.  Ik wil niet gek verklaard worden.  

Pak me dan als je kan.  Pak me dan als je kan.  Het deuntje blijft in mijn hoofd hangen.  Een vervelende oorwurm.  Eindeloos herhalen die enkele woorden zich.  Pas als wij die ene speelhal binnenstappen, lukt het mij dat deuntje uit mijn hoofd te bannen.  Het wordt uitgevaagd.  Omdat het overstemd wordt door andere geluiden.

Overal op onze reis zullen wij die speeltenten zien.  In elke stad.  In elk dorp.  Hoe ontiegelijk klein dat dorpje ook mag zijn, toch zal er altijd minstens één speeltent zijn.  Japanners lijken verslaafd te zijn aan spelletjes.  Aan die verslaving wordt ruimschoots tegemoetgekomen.  De pachinko’s (speeltenten) zijn alomtegenwoordig.  Er valt niet aan te ontsnappen.


Binnen die speeltenten kan de Japanner zijn geld kwijt aan de flipperkast.  Aan de eenarmige bandiet.  Aan de slotmachine.  Ik weet niet hoe ik die machines moet noemen.  Net zomin als ik de spelregels ken.  Ik zie Japanners naar balletjes kijken.  Naar omhoog springende balletjes.  De bedoeling van het spel kan ik niet achterhalen.  Ik vermoed dat het leuk moet zijn.  In die speeltenten zit geen eenzame Japanner.  Neen, meerdere Japanners spelen het spelletje.  Niet enkele seconden.  Maar minutenlang kijken zij gebiologeerd naar die balletjes.  Zij kijken voor zich uit.  Laten zich niet afleiden.  Sociaal contact is er nauwelijks.  Dat kan ook niet.  Al die machines samen maken een oorverdovend lawaai.  Een hels kabaal.  Om iets te kunnen zeggen, zou men moeten roepen.  Daarom doet men het niet.  Er moet gespeeld worden.  Er moet gewonnen worden.  Geen geld.  Geldprijzen mag niet van de overheid.  Enkel gekke, nutteloze prijzen, die later dan toch kunnen omgeruild worden tegen geld.  Niet enkel de Belg blijkt handig te zijn in het omzeilen van de wetgeving.  Ook de Japanner is hierin bijzonder inventief.

Wij hebben nood aan rust.  We vluchten weg uit de pachinko.  Haasten ons naar de Tochoji tempel.  Hier vinden wij die broodnodige rust.  Hier kunnen wij afkicken van de spelstress.  Die kleine oases van contemplatieve rust, het is een verademing.  Buiten de tempel razen de wagens voorbij.  Haasten de mensen zich van hot naar her.  Binnen de omheiningen van de tempel lijkt alles stil te staan.  Hier heerst absolute stilte.  Wij wentelen ons in de luxueuze stilte.  Nemen die op.  Zuigen die op.  Bijna vergeten we naar dat Boeddhabeeld te gaan zien.  Die grote Boeddha.



Die grote Boeddha is tien meter groot.  Weegt dertig ton.  Dat is behoorlijk wat.  Vier jaar lang werd aan dat beeld gekapt.  Pas in 1992 werd het beeld voltooid.  Dat is heel recent.  Net geen vijfentwintig jaar oud.  Dat is nog piep.  Toch als wij dat afmeten aan de wereldgeschiedenis.  De tempel zelf is een heel ander verhaal.  Die werd gebouwd in de negende eeuw.  Dat is al iets heel anders.  Dat beseffen ook de Japanners.  De tempel maakt deel uit van het nationale culturele erfgoed.  De geloofsbrieven van de tempel overtuigen.  Die tempel heeft een verhaal te vertellen.  Zijn bouwstenen ademen geschiedenis.  Die geschiedenis moet ook blijken uit de graven, dichtbij de tempel.  In deze graven liggen de feodale heren van Fukuoka uit de Edo periode.  Het is altijd vreemd om te lezen over die historische periodes in verre landen.  Die periodes zijn ons totaal vreemd.  Hier, dicht bij ons, is het makkelijk.  De middeleeuwen.  De renaissance.  Dat kennen wij.  Dat kregen wij mee op de schoolbanken.  Maar de Japanse Edo periode? Het doet geen belletje rinkelen.  Ik heb het opgezocht.  Ik wil het u makkelijk maken.  Zodat u vlot kan doorlezen.  Die periode liep van begin zeventiende eeuw tot de helft van de negentiende eeuw.  Die kennis maakt alles toch een beetje meer tastbaarder.  Japan heeft alweer een tipje van zijn historische sluier opgelicht.

Er is nog iets eigenaardigs aan die Boeddha.  Die zit bovenop de hel.  Door de toerist te bereiken via een gangetje, links van de Boeddha.  In dat gangetje hangen aan de muur een hele reeks schilderijen.  Elk schilderij beeldt een specifiek aspect van die hel uit.  Van die tekeningen wordt een mens niet vrolijk.  Duivels en monsters zijn bezig met weinig fraaie praktijken.  Martelpraktijken.  Het lijkt wel alsof CIA-agenten hier de mosterd gehaald hebben.  Voor hun ‘feestjes’ in Abu Ghraib.  Waterboarden in de hel, het bestaat.  Ik heb het gezien.

Het lijkt mij vreemd, Boeddha en de hel broederlijk naast elkaar.  Of beter, op elkaar.  Blijkbaar moet men om de verlichting te kunnen bereiken eerst door de hel.  Dat die tocht doorheen de hel geen walk in the park is, bewijzen die tekeningen.  Ik weet het nu al.  Voor mij hoeft die verlichting niet.  Ik kies voor de hemel.  Geef mij maar rijstpap met gouden lepeltjes.  Elke dag.  Dat lijkt mij leuker.  Veel leuker.  Die rijstpap zal geen verlichting brengen.  Daarvan ben ik vrij zeker.  Verzwaring, dat zal het brengen.  Maar die extra kilo’s spelen in het leven na de dood geen enkele rol meer.  Daar zijn geen idealen.  Geen schoonheidsidealen.  Geen rolmodellen.  Iedereen is gelijk.  Het hemelse communisme.  Dus, laat die rijstpap maar komen.  Ik zal smullen.  Likkebaarden.  Maar niet nu.  Dat feestje stel ik nog even uit.  Ik moet nog te veel doen in deze wereld.  Te veel zien.  In diezelfde wereld.

Van de ene tempel wandelen we naar de andere.  De tempels liggen op die spreekwoordelijke boogscheut.  Het is maar even stappen.  De Shofukiji tempel is de oudste zenboedhistische tempel van Japan.  Die kunnen we niet zomaar voorbij wandelen.  Records kunnen niet zomaar aan de kant gezet worden.  Daarvoor moeten we het diepste respect hebben.  Met een bezoekje aan ‘der alte’ betuigen wij dat nodige respect.



Niet enkel mensen krimpen als zij ouder worden.  Het kan ook gebeuren met gebouwen en sites.  De geschiedenis kan rare dingen doen.  Diezelfde geschiedenis kan soms diep snijden in afmetingen en oppervlaktes.  Zoals met deze tempel.  Niet de tempel is gekrompen.  Wel de grond waarop die tempel staat.  De gronden zijn tot één vierde van de oorspronkelijke oppervlakte gekrompen.  Een gevolg van de Tweede Wereldoorlog.  Die oorlog heeft zijn sporen nagelaten.  Zwaar beschadigd kwam deze site uit de oorlog.  Kleiner geworden.  Maar nog altijd de oudste.  Daaraan kon de oorlog niks veranderen.  De geschiedenis heeft zo zijn rechten.  Zelfs onder hevige bombardementen blijft de geschiedenis overeind.

Nog maar net in Japan en nu al onder de indruk van die goed onderhouden tuinen.  In beide tempels hebben wij een heel beperkt staaltje kunnen zien van dat wonderlijke tuinonderhoud.  In dit land wordt tuinonderhoud verheven tot kunst.  In het onderhouden van tuinen vindt men rust.  Die fraai bijgeknipte boompjes, die geleide en gestutte bomen en die netjes geknipte struiken dragen die rust over op de bezoeker.  Die kunst en wisselwerking beperkt zich niet enkel tot tempels.  Ook parken en perkjes worden onderhouden door mensen, die de kunst van het tuinieren begrijpen.  Tot in de diepste kern.  Zij begrijpen die kunst niet alleen.  Zij kunnen diezelfde kennis ook vertalen naar de praktijk.  Naar de werkelijkheid.
  
Ik ben nu al behoorlijk onder de indruk.  Wat ik nog niet weet of besef, is dat ik het bewijs van waar vakmanschap nog moet aanschouwen.  Dat staat mij nog te wachten.  Dit was enkel een voorsmaakje.  Een proevertje.  Fukuoka heeft ons even laten proeven om ons zo te doen verlangen naar het echte werk.  Het grote werk.  De Japanse tuinen.  Daar moeten we nog heen.  Maar nog even wachten.  Het mag niet te snel gaan.  Wij moeten onze tijd nemen.

Voorlopig hebben we voldoende rust en stilte tot ons genomen.  Het mag opnieuw wat harder.  Gebalder en luider.  We gaan naar het Hard Rock Café.  Gisteren hadden we afscheid genomen van een meisje, dat werkte in de shop van het café.  Haar zouden we niet meer zien.  Van haar zouden we niet meer horen.  Dat dachten we.  Maar dat was buiten de waard gerekend.  Zij had ons een briefje achtergelaten.  In dat briefje wenste zij ons het beste.  Als afscheid had zij een kleine verrassing voor ons.  Wij waren ontroerd.  Nog maar enkele dagen in Japan en één klein, jong meisje weet ons te raken.  Weet door te dringen tot ons hart.  Met juiste en mooie woorden.

Aan het eind van haar brief laat zij ons nog weten dat zij een beginnend singer-songwriter is.  Zij vraagt even binnen te wippen op haar website.  Dat doen we.  Later op onze hotelkamer.  Het meisje heeft een stem.  Uiteraard, als singer-songwriter is dat een vereiste.  Maar het is meer.  Zij zingt als een nachtegaal.  Ik luister naar de nieuwste Voice of Japan, dat denk ik.  Haar stem is mooi.  Helder.  Ik besef dat ik niet langer onpartijdig ben.  Ik ben niet langer onbevooroordeeld.  Ik ben betrokken partij.  Sinds gisterenavond zou u mij fan kunnen noemen.  Sinds die eerste ontmoeting.  Ik ben in de ban van dat frêle meisje, dat een weg zoekt naar de podia.  Ik zeg het dus luidop.  Onze nieuwe Japanse vriendin kan zingen.  Iedereen mag het weten.  Moet het weten.  Ik kijk nu al uit naar dat ene moment.  Dat moment waarop zij op wereldtournee vertrekt.  Dat zij passeert langs België.  Wij kopen een kaartje.  De meest dromen zijn bedrog.  Maar heel soms komen dromen uit.  Wie weet.  Wij kopen dus een kaartje.  Staan vooraan.  Dichtbij het podium.  Zij komt het podium op.  Ziet ons staan.  Kijkt ons in de ogen.  Beiden denken terug aan die ene avond.  Die ene avond in het Hard Rock Café.  Het zou kunnen.

Om de dag te eindigen, lopen we nog even langs het station.  In vele landen zijn stationsbuurten best te mijden.  Vaak zijn in die buurten de verkeerde cafés en de huisjes van plezier geconcentreerd.  Niet zo in Japan.  In, rond en onder het station zijn vele winkels gevestigd.  Hier is de trein echt meer dan een beetje reizen.  Hier is de trein ook een beetje winkelen.  Hier zou u bijna wensen dat de trein vertraging heeft.  Zodat u nog wat kan winkelen.  Zodat u die noodzakelijke aankopen nog kan doen.  Zodat u ideetjes kan opdoen voor het komende verjaardagsfeestje.  Zodat u snel even kan checken wat nu weer de nieuwste wintermode zal zijn.  Alles is mogelijk in dit winkelparadijs.  Hier hoeft de treinreiziger niet ongedurig te wachten op het perron.  Geen nagelbijten voor deze reiziger.  In de Japanse stations vindt deze reiziger voldoende alternatieven om de tijd aangenaam door te brengen.  Zonder enige stress.

Vanavond hoeven we de trein niet te nemen.  Wel willen we winkelen.  Dat doen we.  Alweer doen we een verrassende ontdekking.  In het food-department merken we dat stilstaan bij een eetkraampje aangename gevolgen heeft.  Even stilstaan en meteen komt een verkoopstertje op u afgestapt.  Zij vraagt of u even wil proeven.  U schrikt.  Want u vreest dat een positief antwoord op die vraag meteen een aankoopverplichting inhoudt.  U draalt.  U weet niet wat te zeggen.  Het verkoopstertje verdwijnt.  Keert terug met een bordje.  Met daarop een proevertje.  U proeft.  U stamelt dat u toch maar niks koopt.  Zij lacht verlegen.  U en zij knikken.  Wensen elkaar nog een fijne avond.  Nu weet u hoe het moet.  Proeven hoeft niet noodzakelijkerwijs uit te lopen op een aankoop.  U behoudt uw vrijheid.  U beslist: kopen of verder stappen.
  

Wij hebben meerdere keren stilgestaan.  Hebben meerdere keren mogen proeven.  Ik moet denken aan de slager.  Die slager, waarbij mijn tante en ik gingen voor de inkopen als ik bij mijn tante bleef slapen.  Telkens stelde hij mij die ene vraag.  Of ik een balletje gehakt wou.  Telkens zei ik ja.  Uiteraard.  Dat balletje was per slot van rekening de reden waarom ik meeging.  Dat balletje en mijn tante.  Die slager was die ene uitzondering.  Nergens anders kreeg ik die vraag.  In Japan is het anders.  Daar moeten we proeven.  Overal.  Zonder enige uitzondering.  Jawel, winkelen in Japan heeft dat ene extraatje.

Mijn reisverhaal Japan.  Dag 4: Fukuoka – Kumamoto – Beppu   Te lezen op dinsdag 13/12/2016.

donderdag 1 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 2: Londen - Tokyo - Fukuoka.

Van Londen naar Tokyo.  Het is een tijdje vliegen.  Een behoorlijk tijdje.  Elf uur en twintig minuten om precies te zijn.  Akkoord, het kan wat minder zijn.  Het kan wat meer zijn.  Afhankelijk van tegenwind.  Of meewind.  Maar we moeten ons toch een tijdje kunnen bezighouden.  De mogelijkheden zijn divers.  Ik heb mijn lectuur.  Thuis was ik begonnen aan We hadden liefde, we hadden wapens van Christine Otten.  Ik heb nu de gelegenheid om wat verder in het boek te geraken.  Ik kan naar muziek luisteren.  Dat doe ik.  Ik leer het nieuwste werk kennen van Rudimental en Lianne la Havas kennen.  Ik herkauw nog even het vroegere werk van Dire Straits.  Ik pik een filmpje mee.  Kies voor The Jungle Book.  Een eenvoudige film.  Met eenvoudig Engels.  Alleszins gemakkelijker te begrijpen dan het thriller-Engels.  In The Jungle Book zijn er geen finesses.  Geen dubbele bodems.  Alles is duidelijk.  De kijker begrijpt meteen wie de goede is.  Wie de slechte is.  Alles is zo veel eenvoudiger dan het gewone leven.  Dat is dan ook de reden waarom die verhaaltjes zo verleidelijk intens zijn.  Gewillig laat ik mij op sleeptouw nemen door Mowgli.  Tussen de boeken, de muziek en de films door tracht ik nog wat te slapen.  Om straks toch uitgerust te beginnen aan onze kennismaking met Fukuoka.  Bijna twaalf uur vliegen.  Het lijkt lang.  Toch is het zo voorbij.  Althans, dat is mijn indruk.  In het vliegtuig vliegt de tijd nog sneller.
 
We starten onze reis niet in Tokyo.  Er werd gekozen voor Fukuoka als startpunt.  Fukuoka is de grootste stad van Kyushu, het meest zuidelijke van de vier Japanse hoofdeilanden.  De keuze voor deze stad als beginpunt van onze reis is niet toevallig.  Dat is een bewuste keuze.  Dat gebeurde weldoordacht.  Op reis doe je niets zomaar.  Alles heeft een reden.  We vertrekken in het zuiden en reizen zo door naar Tokyo.  Vanuit het rustige Fukuoka trekken we naar het hectische Tokyo.  Dat moet ons toelaten zachtjes aan gewoon te worden aan Japan.  Aan zijn inwoners.  Aan zijn gewoontes.  Aan zijn gebruiken.  Daarom starten we dus voorzichtig.  Rustig.
 
De keuze voor Fukuoka betekent dat we in Tokyo nog eens moeten overstappen.  Voor een korte binnenlandse vlucht.  Maar we zijn reeds in Japan.  Dat merken we aan die kleine dingen.  Die dingen, die wij als anders beschouwen en net daardoor zo sterk opvallen.  Eén van die kleine dingen zien wij op de luchthaven van Tokyo.  Als wij taxiën naar de baan, vanwaar wij zullen opstijgen, zien wij op de tarmac twee technici staan.  Zij staan ons uit te zwaaien.  Synchroon gaan hun handen van links naar rechts.  En terug.  Dat uitzwaaien lijkt mij geen eigen initiatief te zijn.  Eerder maakt het deel uit van de bedrijfspolitiek.  Klant is koning en die koning moet een goede reis gewenst worden.  Dat doen die twee technici.  Omdat het van hen verlangd wordt, gaan zij op een rijtje staan en zwaaien zij ons uit.  Om zo die bedrijfspolitiek te veruitwendigen.  Te vertalen naar de realiteit.
 
Die vertaling van de bedrijfspolitiek naar de realiteit zien wij ook op een ander moment.  Op de luchthaven passeren wij aan een werkatelier.  De poorten staan open.  Tegen de muur zien wij een belangrijke opdracht voor de werknemers hangen.  In grote letters staat SMILE.  Dat is wat de werknemers doen.  Iedereen.  Overal.  Aan de incheckbalie.  In de restaurants en winkeltjes.  Iedereen lacht ons toe.  Om diezelfde koning dat goede gevoel te geven.
 
Ik zie iedereen lachen.  Ik denk dat het misschien ook in België zou kunnen.  Dat we het misschien ook in ons landje eens kunnen proberen.  Zodat er eindelijk wat meer gelachen zou worden.  Wat minder gezaagd zou worden.  Want in het klagen zijn wij kampioen.  Bijna nooit zijn wij tevreden.  Bijna altijd is het gras groener aan de overkant.  Dat zit ik te denken.  Maar ik weet al wat er zou gebeuren.  Een dergelijk initiatief zou bedolven worden onder een hoop kritiek.  Nog voor de start zou het initiatief ten grave gedragen worden.  
 
Nu zou u kunnen denken dat Japanners continu lachen.  Dat het ook anders kan, ervaren we al snel.  In Fukuoka.  In de lobby van ons hotel.  Wij arriveren iets te laat in de lobby.  De rest van de groep staat al te wachten.  Wij zien en horen een Japannar wild tekeer gaan.  Hij roept.  Hij tiert.  Een dolle, onstilbare heftigheid lijkt zich van hem meester gemaakt te hebben.  Hij richt een revolver op ons.  Niet echt.  Wel verbeeldend.  Met hand en vingers richt hij een pistool op ons hoofd.  De boodschap komt over.  Wij zijn geïntimideerd.  
 
Wat is hier aan de hand? Een dronkaard? Een zatte nonkel op een fout feestje? Het moet iets anders zijn.  De heftigheid is te fel voor één van die mogelijkheden.  De onderwereld van Fukuoka, dat moet het zijn.  Wij maken kennis met een plaatselijke gangster.  De yakuza? Dat moet het zijn.  Dat denken wij.  Onze fantasie zet zich aan het werk.  Ons al te luid en al te enthousiast gebabbel in de lobby moet de aandacht getrokken hebben op hem.  Hij zat net achter ons.  Aan een tafeltje.  Met een ‘zakenpartner’.  Die aandacht lijkt hij niet op prijs te stellen.  Hij wil opereren buiten de schijnwerpers.  Met ons gebabbel trekken wij hem in het centrum.  In de schijnwerpers.  De onderwereld verdraagt geen licht.  Contracten worden afgesloten in het donker.  In het diepdonker.  Tegen die regel van de maffiacode hebben wij gezondigd.  Daarom reageert hij.  Daarom is hij woedend.  Razend.  Verontschuldigingen brengen geen zoden aan de dijk.  Hij blijft maar doorgaan.  Lijkt niet te temmen.  Wild schopt hij om zich heen.
 
Wij verlaten ons hotel.  Gaan naar buiten.  Willen aan onze wandeling doorheen de stad beginnen.  Dat lijkt ons de veiligste optie.  Wij hopen hem zo van ons af te schudden.  Maar dat lijkt niet te lukken.  Aan het station lopen we hem opnieuw tegen het lijf.  Hij lijkt nog niet uitgeraasd te zijn.  Opnieuw gaat hij de confrontatie aan.  Deze keer blijf ik niet aan de rand.  Deze keer blijf ik geen neutrale waarnemer.  Ik kom in het middelpunt van de storm te staan.  Die Japanse brulboei pikt mij er uit.  Hij dwingt mij hem in de ogen te kijken.  Dat doe ik.  Ik accepteer de uitdaging.  Hij fulmineert tegen mij.  In het Japans.  Ik moet een lach onderdrukken.  Ik zou hem willen zeggen Engels tegen mij te praten.  Zodat wij mekaar kunnen begrijpen.  Zodat ik onder de indruk zou kunnen zijn van zijn bedreigingen.  Nu blijven alle geuite dreigementen in de lucht hangen.  Door niemand van ons begrepen.  Het wordt hoogtijd dat de maffia investeert in de talenkennis van zijn leden.  Dat is wat ik denk.  In het begin schrokken we.  Omdat we een dergelijk iets niet hadden verwacht.  Nu, hier aan het station, beschouw ik het als een grappig intermezzo.  Als niet ernstig te nemen.
 
We stappen door.  Schudden die vreemde snuiter definitief af.  Hij volgt ons niet meer.  Wij zijn vrij.  Eindelijk kunnen wij aan het serieuze werk beginnen.  Back to business.
 
Dit is onze eerste dag in Japan.  Wij zijn alert.  Kijken om ons heen.  Zien dingen, die wij als eigenaardig durven te beschouwen.  In onze reisgids hadden we iets gelezen over capsulehotels.  Eén van de goedkopere formules om te overnachten in een stad.  In Fukuoka zien wij nog een andere formule.  Nog goedkoper dan een capsulehotel.  Die formule is het mediahotel.  Voor één nacht betaal je vijfentwintig euro.  Wat je voor dat bedrag krijgt? Eén kamer.  Uiteraard.  Als extra krijg je bovendien nog een televisie met spelconsole.  Vierentwintig uur lang kan je ongestoord gamen.  Of slapen.
 
Een mediahotel hebben wij niet nodig.  We hebben al een slaapplaats gevonden.  In een hotel, dichtbij het station.  Slechts een klein kamertje.  Een heel klein kamertje.  Maar hieraan zullen we moeten wennen.  Kleine hotelkamers zijn de standaard in Japan.  Dit is niet abnormaal.  Oppervlakte blijkt duur te zijn in Japan.  Daarop moet bespaard worden.  Vanuit economische overwegingen.  We hebben dus een kamertje.  Met daarop twee bedden.  Maar dan wordt het moeilijker.  Plaats om onze twee reiskoffers weg te bergen, dat wordt een heel ander verhaal.  Hierbij wordt beroep gedaan op enige inventiviteit bij de hotelgast.  Daarover blijken wij te beschikken.  Onze koffers vinden een plaatsje in de krap bemeten kamer.
 
Nog iets vreemd zijn de poezencafés.  Als Gentenaar zijn wij hiermee vertrouwd.  Net vóór ons vertrek werd het eerste poezencafé in onze stad geopend.  Bij de persvoorstelling erkenden de uitbaters dat zij de mosterd haalden bij de Japanners.  Inderdaad, in Japan is dit type van café sterk ingeburgerd.  In elke stad vinden we wel een paar van die cafés.  Dat zullen wij de volgende dagen merken.  Het bestaan van dergelijke cafés heeft zo zijn redenen.  In Japan is het houden van huisdieren vaak niet toegestaan.  In tegenstelling tot België wordt dat verbod bijna consequent opgevolgd.  In Japan wordt de maatschappij boven het individu geplaatst.  Vandaar dat al die regeltjes strikt worden opgevolgd.  Japanners blijken evenwel gek te zijn van katten.  Hoe dan hun liefde voor die beestjes kanaliseren? Het poezencafé zou een oplossing moeten bieden.  Hier kunnen zij hun liefde botvieren.  Zonder enige gêne.  Wel mits betaling.  Aan de oplossing van een gesteld probleem wordt wel altijd iemand rijk.  Altijd weet wel iemand garen te spinnen bij een gevonden oplossing.  Zo blijft onze wereld draaien.
 
Een variante op de poezencafés zijn de uilencafés.  Een tasje thee met een uil op de schouder? Moet kunnen, dachten de Japanners.  Of toch enkelen.  Wij hebben even binnen gegluurd in zo’n café.  Door een kijkgaatje in de deur.  Nieuwsgierigheid is ons niet vreemd.  Wij reizen om te leren.  Dat zeggen wij toch altijd.  Daarom toch even checken.  Wij kijken binnen.  In een rijtje staan enkele klanten te wachten op hun moment de gloire.  Op hun moment met een uil.  Gek? Het zou kunnen.  Maar gek zijn is gezond.  Althans, dat is wat Stef Bos denkt.  En overtuigend zingt.
 
Shoppen (al of niet window-), binnenkijken in uilencafés of halt houden aan een mediahotel.  Dat alles valt te catalogeren onder easytourism.  We mogen een versnelling hoger schakelen.  Het wordt tijd voor iets moeilijker.  Iets hoogstaander.  Iets cultureler.  Wij trekken naar Kushida.  Het eerste Shinto heiligdom, dat wij zullen bezoeken.
 
Bij het binnengaan, moet ik denken aan mijn moeder.  Vóór wij aan tafel gingen, zei zij altijd eerst onze handen te wassen.  Ik doe het nu nog.  Niet altijd.  Wel vaak.  Ik verblijf niet meer onder moeders vleugels.  Dan durven wij al eens onze eigen zin te doen.  Dan durven wij al eens te denken het beter te weten.  Die eigen zin kunnen wij niet doordrijven bij het heiligdom.  Daar wordt gevraagd onze handen te wassen.  Zelfs onze mond moeten we spoelen.  Hierop valt niet af te dingen.  Wij gehoorzamen.  Net als bij moeder.  Tegen de Shinto goden durven wij geen neen te zeggen.  Goden? Of zijn het toch geesten?
 


 
Die goden/geesten worden aanroepen.  Om allerlei redenen.  De gekste redenen vaak het eerst.  Meestal worden gunsten afgedwongen.  Gunsten, die vaak verband houden met een lang leven en/of zaken.  Het afdwingen van die gunsten gebeurt niet zomaar.  Hiervoor werd een zekere choreografie uitgewerkt.  U hoeft niet te vrezen.  Heb geen angst.  U hoeft geen klassiek balletdanser(es) te zijn om in de gunst te komen bij de goden.  De choreografie is eenvoudig.  Iedereen kan het.  De toegang tot de goden werd bewust laagdrempelig gehouden.  Hoe moet het dan precies? Ik zal het u zeggen.  Zodat u het weet indien u meent zich tot de Shinto goden te moeten wenden.  Vooreerst luidt u de bel.  Die bel hangt bij elk heiligdom.  U hoeft niet te zoeken.  Dan buigt u twee maal en klapt u twee maal in de handen.  Dan doet u datgene waarvoor u gekomen bent.  Bidden.  Vragen.  Smeken.  Ik weet niet hoe het te noemen.  Tot slot buigt u nog één maal.  Om het helemaal af te ronden.  
 
 
Ik kan het wel begrijpen.  Ik kan begrip opbrengen voor die gevraagde choreografie.  Het kan toch niet slecht zijn eerst even de goden/geesten bij de les te halen.  Om vooraf toch even hun aandacht te vragen.  Enkel zo kan men vermijden dat men tevergeefs iets vraagt.  Dat men zomaar een gebedje doet zonder gehoord te worden.  Niks kan erger zijn.  Want het zou maar eens moeten gebeuren.  Het zou maar eens moeten gebeuren dat die geest net aan het slapen is als wij komen aandraven met ons bescheiden vraagje.  Dat die geest net zijn middagdutje begonnen is.  Dat hij snel even iets gaan halen is in de buurtwinkel.  Het zou kunnen.  Daarom, toch maar eerst even in de handen klappen.  Een beetje lawaai maken.  Om zeker te spelen.
 
Wij eindigen onze dag in het Hard Rock Café.  In het winkeltje bij het café raken wij aan de praat met één van de verkoopsters.  Een vlotte babbel.  Een warme babbel.  Die babbel zal nog een vervolg krijgen.  Dat wisten wij toen nog niet.  We nemen afscheid.  Tot ziens, zeggen wij.  Maar dat zal niet gebeuren, denken wij.  Het kan verkeren.  Dat zei Bredero dan weer.
 
Ik heb nog een klein wist-je-datje.  Over Fukuoka.  Dat pikte ik pas op toen ik alweer thuis was.  Ik was wat aan het surfen op internet.  Op zoek naar informatie over de steden, die wij hadden aangedaan tijdens onze reis.  Daar botste ik op dat grappige weetje.  Op internet las ik dat Victoria Principal geboren was in Fukuoka.  Heel misschien zegt die naam u niks.  Laat mij u dan helpen.  Herinner u Dallas.  Die Amerikaanse televisieserie.  Haal u Pamela Ewing voor de geest.  Dan weet u wie Victoria Principal was.  Zij speelde die rol.  Leuk, toch?
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 2: Londen – Tokyo – Fukuoka.  Te lezen op dinsdag 06/12/2016.