donderdag 9 juni 2016

Uitgelezen: Maan en zon. Brief aan Stefan Brijs.

Beste Stefan,
 
U hebt vele fans.  Dat heb ik mogen ervaren.  Vele vrienden raadden mij in het verleden De engelenmaker aan.  Ik heb het niet gelezen.  Nog niet.  Ooit zal ik het doen.  Mijn moeder raadde mij in het verleden Post voor mevrouw Bromley aan.  Ik heb het niet gelezen.  Nog niet.  Ooit zal ik het doen.  Mijn weigering om één van uw boeken te lezen zou u kunnen interpreteren als een mogelijk afkeer.  Een afkeer tegen uw boeken.  Of erger nog, een afkeer tegen uw persoon.  Laat mij u geruststellen.  Ik koester geen enkele afkeer.  Niet tegen uw boeken, noch tegen uw persoon.  Tijdsgebrek, dat is het.  Tijdsgebrek en het feit dat ik geen van uw boeken in mijn bibliotheek heb staan.
 
Waarom het boek dan niet gewoon kopen? Een terechte vraag.  Maar die vraag en een mogelijk bevestigend antwoord botsen met mijn thuissituatie.  Mijn boekenkasten puilen uit.  Ik kan geen boeken meer herbergen.  Misschien kan ik mijn kasten wel vergelijken met Europa.  Want net zoals Europa zitten ook mijn boekenkasten vol.  Toch is er dat ene verschil.  Dat ene lichtpunt.  In tegenstelling tot Europa ga ik op zoek naar een oplossing.  Een werkbare oplossing.  Die meen ik gevonden te hebben.  Ik maakte mij lid van de bibliotheek.  De Gentse bibliotheek.  Een dreigende literaire drooglegging werd afgewend.
 
Tijdens één van mijn wandelingen langsheen de meterslange beboekte muren, botste ik op uw boek.  Uw nieuwste boek.  Maan en zon.  Ik werd gegrepen door het omslag van uw boek.  Die trok mijn aandacht.  In die omslag las ik mijn verwachtingen omtrent uw boek.  Spontaan ging ik verlangen naar vakantie.  Ik ervaarde vrijheid.  Vrijheid en blijheid.  Ik dacht aan zee, zon, strand.  Dat alles in de mooiste, felste kleuren.  Het omslag verleidde mij.  De verpakking is niet altijd het belangrijkste.  Toch kan het heel soms een handje helpen.  Het kan onrechtvaardig lijken.  Hoeveel literaire pareltjes liggen te wachten en weg te teren onder een weinig fraai en pover omslag? Jawel, zelfs in de literatuur bestaat verleiding.
 
Ik heb mij niet enkel laten verleiden door die prachtige verpakking.  Dat zou wat minnetjes zijn.  Een zwaktebod van mijnentwege.  Evenzo heb ik mij laten verleiden door uw verhaal.  Uw beklijvende, aangrijpende verhaal.  Daartoe ben ik in de voetsporen getreden van de hoofdrolspelers uit uw boek.  Ik volgde Roy Tromp, de vader.  Max, de zoon.  Ik volgde Sonny, de kleinzoon.  Aandachtig luisterde ik naar Daniël, een zwarte broeder.  Hij vertelde het verhaal.  Ik hing aan zijn lippen.  Als hij sprak, verdween alles in de achtergrond.  Als hij sprak, leek niks nog van tel.  Enkel zijn woorden primeerden.  Want ik wou weten.  Ik wou begrijpen.
 
Toch was er één hoofdrolspeler, die alle andere in de schaduw zette.  Dat was een Dodge.  Een Dodge Matador.  Jawel, een wagen.  In die wagen kwam alles samen.  Kwamen alle verhaallijnen samen.  Die wagen bracht mij naar de huizen van de verschillende personages.  Naar hun levens.  In die wagen zag ik de hoop en de aspiraties weerspiegeld.  Niet enkel van de hoofdrolspelers.  Ook van het eiland.  In het begin schitterde de wagen.  Nagelnieuw, zo leek het wel.  Net zoals die wagen was ook de hoop van het eiland en zijn bewoners intact.  Niks had die hoop aangetast.  Alles leek ideaal.  Perfect.  Maar dan kwamen de eerste blutsen in het koetswerk.  De eerste builen.  Ook de hoop kreeg deuken.  Verwachtingen dienden bijgesteld te worden.  Onder invloed van de omstandigheden.  Schitterende toekomstvisioenen, door de hoofdrolspelers zelf uitgetekend, bleken dan toch niet zo schitterend te zijn.  Plots moesten hoofdrolspelers afwijken van het zelf uitgetekende pad.  Zij sloegen een zijweg in.  Naar een onzekere toekomst.
 
Dan komt dat moment waarop de wagen bijna niet meer hersteld kan worden.  Enkel oplappen lukt nog.  Tijdelijke oplapmiddelen, die de erbarmelijke staat van de wagen moeten verhullen.  Enkel verhullen, niet wegnemen.  Alweer loopt dit gelijk met de levens van de hoofdrolspelers.  Ook zij zoeken naar oplapmiddelen.  Naar manieren om toch uit die put van ellende te klauteren.  Om toch die zijweg te kunnen verlaten en opnieuw op de hoofdweg uit te komen.  De hoofdrolspelers spartelen.  Bieden weerwerk.  Zonder al te veel overtuiging.  Het blijft bij zwakke pogingen.  Elkeen probeert maar niemand overtuigt.
 
De ziektetoestand van de wagen loopt ook gelijk met de geschiedenis van het eiland.  Van Curaçao.  Aanvankelijk verkerend in een blakende gezondheid.  Maar geleidelijk aan wordt die gezondheid ondergraven.  Aangetast.  De eilandbewoners komen in opstand.  Hopend op een betere toekomst.  Op een grotere vrijheid.  Op onafhankelijkheid en zelfstandigheid.  Maar die verwachtingen worden niet ingelost.  Uiteindelijk moeten de bewoners vaststellen dat zij niks doen met die zelf bevochten vrijheid.  De hoop wordt de kop ingeslagen.  Aan het eind van het boek is het eiland in verval.  Angst regeert het land.  Een land, dat wordt gedomineerd door criminele bendes.  Net zoals voor de Dodge Matador ligt ook hier geen definitieve oplossing voor de hand.  Enkel oplapmiddelen.
 
Ik las het verhaal van Roy.  Van Max en Sonny.  Ik las het verhaal van de Dodge Matador.  Van Daniël.  Al die verhalen las ik.  Toch was er nog een verhaal.  Een extraatje.  Ik las het verhaal van ex kolonies.  Niet enkel van Curaçao.  Ook van andere landen met een koloniaal verleden.  In een overpeinzing van broeder Daniël las ik waarom de omschakeling naar onafhankelijkheid moeilijk was en is.  Waarom die omschakeling vaak niet lukte.  Tegenover zichzelf erkent hij dat hij de bewoners niet gevormd heeft maar vervormd.  Al te zeer hebben hij en zijn collega-broeders geprobeerd de eilandbewoners te vormen naar de Nederlanders.  Naar de kolonisator.  Zonder ook maar rekening te houden met de persoonlijke geschiedenis.  Met de normen en waarden van het eiland.  Met de heersende culturele gewoontes.  Een zware schuldbekentenis.  Een schuldbekentenis, die lang doorheen mijn hoofd speelt.  Die mij nu nog steeds bezighoudt.  Omdat ik meen dat wij nog steeds dezelfde fout maken.  Omdat ik meen dat in onze pogingen om de democratie te importeren in andere landen de neiging tot vervormen steeds weer doordringt.
 
Beste Stefan, u schreef een mooi verhaal.  Een verhaal, dat mij deed huilen.  Huilen om al die gemiste kansen.  Om al die mooie mensen.  Let wel, ik heb geen zakdoeken vol gesnotterd.  Ik huilde inwendig.  Tranen liepen langs de binnenkant van mijn wangen.  Uitwendig of inwendig? Dat maakt geen verschil.  De pijn is hetzelfde.  Die pijn heb ik gevoeld.  Was echt.  Leek echt.  Het lijkt misschien vreemd, toch wil ik u danken.  Ook al hebt u mij achtergelaten met die pijn.  Want diezelfde pijn doet mij nog maar eens beseffen wat een geluksvogel ik wel ben.  Een geluksvogel in een heerlijk landje.
 
Ik weet nu wat mij te doen staat.  Ik moet opnieuw naar de bibliotheek.  Want De engelenmaker en Post voor mevrouw Bromley staan nu vooraan op mijn verlanglijstje.  Die boeken moet ik lezen.  Wil ik lezen.  Dat weet ik nu.  Want u bent een geboren verhalenverteller.  Met verhalen moet dat ene gebeuren.  Die moeten gelezen worden.  Dat zal ik doen.  Met veel plezier.
 
Beste Stefan, ik wil u danken voor de fantastische leeservaring.  U hebt mij mooie momenten geschonken.  Tussen al die andere.
 
Met vriendelijke groeten.
 
 

dinsdag 7 juni 2016

Uitgelezen: Hard hart. Brief aan Ish Ait Hamou.

Beste Ish,
 
Ik sloeg het boek dicht.  Ik sloeg het boek definitief dicht.  Ik had de laatste bladzijde van Hard hart gelezen.  Ik legde het boek voor mij.  Op tafel.  Ik leunde achterover.  Een beetje verdwaasd.  U had mij zonet knock-out geslagen.  Een ferme uppercut, dat ik niet verwachtte.  Gedurende al die voorgaande bladzijden had u mij in slaap gesust.  U had mijn verdediging gesloopt.  U had mijn voelsprieten, die mij bij dreigend gevaar verwittigen, lamgelegd.  Ik had het niet zien aankomen.  U had mij op het verkeerde been gezet.
 
Het boek lag voor mij.  Dichtgeslagen.  Ik wou het opnieuw ter hand nemen.  Ik wou het boek herlezen.  Want nu was alles duidelijk.  Nu wist ik het waarom.  Nu begreep ik het waarom.  Ik wou het opnieuw lezen.  Om die knipperlichten te zien, die ik bij de eerste lezing gemist had.  Om de alarmsignalen te lezen.  Om de noodkreten te horen.  Want die waren heel waarschijnlijk geopperd.  Deze waren heel waarschijnlijk doorheen het boek verborgen.  Alleen, ik had ze niet gezien.  Ik was doorheen het boek geraasd.  In een sneltreinvaart had ik het boek gelezen.  Al te zeer in de ban van het verlangen naar de perfecte liefde.  Al te zeer in de ban van het consumeren van die perfecte liefde.  Ik haastte mij naar het perfecte einde.  Dat dacht ik.  Dat vermoedde ik.  Dat verwachte einde kwam er niet.  U liet mij hard uit de bocht gaan.  U liet mij frontaal tegen een muur aan knallen.  Met die plotse wending in het verhaal.  Een tweede lezing zou die harde botsing milderen.  Zou vermijden dat ik hard met mijn hoofd tegen de muur aanbots.  Ik zou trager lezen.  Alerter.  Ik zou de juiste signalen oppikken.  Ik zou de afslag, die ik eerder gemist had, opmerken en veilig nemen.  Ik zou bij het einde aankomen zonder hard te schrikken.  Dat alles zou gebeuren bij een tweede lezing.  Maar wie leest eenzelfde boek twee maal? Ik niet.  Te veel nieuwe boeken wachten op mij.  Nieuwe boeken, die gelezen moeten worden.  Als er leven zou zijn na de dood, ik zou uw boek meenemen.  Maar dat weet ik niet.  Ik kan het enkel hopen.  Maar hoop is geen zekerheid.  Een tweede lezing zal er dus heel waarschijnlijk niet komen.
 
Pas nu begrijp ik alles.  Als ik het laatste woord gelezen heb, begrijp ik de door u gekozen taal.  De door u gekozen stijl.  U schrijft in korte zinnen.  Eenvoudige zinnen.  Weinig sier.  Weinig opschik.  U leidt de lezer niet af door al te lange uitweidingen.  Het moet vooruitgaan.  Door die gekozen stijl lijkt het wel alsof wij naast Tom, het hoofdpersonage uit uw boek, lopen.  Alsof wij bij hem op de schoolbanken zitten.  Alsof wij samen met hem op bezoek gaan bij de buren, mijnheer Proctor en juffrouw Blake.  Alsof wij samen met hem binnenspringen in de platenzaak van zijn vriendin, Candice.  Alsof wij samen met hem pogingen ondernemen om toch maar dichter bij zijn grote liefde, Rachella, te komen.  Uw stijl doet de lezer in het verhaal stappen.  De lezer wordt betrokken.  Dat merkte ik.  Dat voelde ik.  Ik leefde mee.  Intens.  Ik wou troosten op momenten dat er moest getroost worden.  Ik wou aanmoedigen als er moest aangemoedigd worden.  Ik wou juichen als er moest gejuicht worden.  Ik was de beste vriend van Tom.  Want hij leek mij alles te vertellen.  Niks te verzwijgen.  Op dat ene ding na dan.  Dat verklapte hij niet.  Dat bewaarde hij tot aan het einde.  Uw taal zat juist.  Voor uw verhaal had u de juiste taal gekozen.
 
Pas nu begrijp ik de titel.  Hard hart.  Voordat ik aan het boek begon, vond ik het een moeilijke titel.  Een vreemde titel.  Het bekte moeilijk.  Maar net als de door u gekozen taal, is ook de titel de juiste.  Omdat het op een heel beknopte wijze de dualiteit weergeeft.  Op een beknopte wijze belicht het de twee uitersten van de liefde.  Van helder, verheffend licht naar destructief, verpletterend duister.  Wij zien Tom tussen deze twee uitersten zwalpen.  Van het ene uiterste naar het andere.  Van het andere naar het ene.  Liefde kan rare dingen doen met een mens.  Soms veroorzaakt het kortsluiting in het hoofd.  Soms schakelt liefde het vermogen tot helder denken uit.  Schakelt het de normale omgangsvormen uit.  Dat zijn de momenten waarop wij al te zeer naar de duistere kanten van de liefde neigen.  Dat zijn momenten dat het al te gevaarlijk zou kunnen worden.  Als wij niet tijdig aan de noodrem hangen.  Dan zou het destructieve in de liefde kunnen zegevieren.
 
Hard hart.  Het doet mij anders aankijken tegen de perfecte liefde.  Of tegen de liefde, die ik als perfect ervaar.  Na het lezen van uw boek stel ik mij de vraag of perfecte liefde kan bestaan.  Of er onder elke liefde geen schoonheidsfoutje sluimert.  Een constructiefoutje, dat niemand kan waarnemen maar dat er wel is.  Elk huisje heeft zijn kruisje.  Dat wordt gezegd.  Heel misschien kan dat ook gezegd worden van de liefde.  Dat denk ik nu.  U hebt mij wakker geschud.  U hebt die twijfel in mij aangestoken.  Ik kijk anders aan tegen de liefde.  Nuchterder.  Realistischer.  Ik ben een realistische romanticus geworden.  Geen dromerige romanticus meer.  Geen zweverige romanticus meer.  Uw boek was een realitycheck voor mij.
 
Pas nu begrijp ik de opbouw van het boek.  Alle hoofdstukken in uw boek hebben dezelfde titel.  Elke keer weer dezelfde dag.  Elke keer weer hetzelfde uur.  Ik dacht aan Ulysses van James Joyce.  Ik dacht dat u ons zou meenemen doorheen één bepaalde dag uit het leven van Tom.  Maar dan zou het uur uit de titel van de verschillende hoofdstukken telkens moeten veranderen.  Dat gebeurde niet.  Dat uur bleef hetzelfde.  Ik begreep die structuur niet.  Tot ik het boek dichtsloeg.  Dan werd alles glashelder.  Dan wist ik waarom u steeds weer voor die vaste titel koos.
 
Beste Ish, u hebt mij verward.  U hebt mij doen twijfelen.  Bij het lezen van de eerste bladzijden dacht ik aan een stationsromannetje.  Eventjes heb ik geaarzeld of ik wel zou doorlezen.  Of ik het boek aan de kant zou leggen.  Toch heb ik doorgezet.  Daarom ben ik blij.  Want toen ik het boek dichtsloeg, besefte ik dat ik zonet een pareltje had gelezen.  Toen ik het boek dichtsloeg, schaamde ik mij om mijn eerste gedachten.  Eenvoud kan verwarren.  Een mens mag niet te snel oordelen, dat weet ik nu.  Een wijze levensles, die blijkbaar ook geldt voor boeken.  Dat heb ik geleerd.  Dat hebt u mij geleerd.
 
Beste Ish, u schonk mij een mooi boek.  Ik heb even moeten zoeken maar aan het eind kijk ik terug op een mooie leeservaring.  Daarvoor wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

donderdag 2 juni 2016

Uitgelezen: (OVER)LEVEN, mijn strijd als transvrouw, arts & politica. Brief aan Petra De Sutter.

Beste Petra,
 
Gisteren heb ik mijn gras gemaaid.  U kijkt verbaasd op bij het lezen van mijn eerste woorden.  U vraagt zich af wat u met deze bekentenis moet.  Ik kan het begrijpen.  Maar ik heb zo mijn redenen.  Enkele weken terug las ik uw boek.  Ik was behoorlijk onder de indruk.  Daarom wou ik u een brief schrijven.  Het lukte mij evenwel niet.  Ik vond niet de juiste woorden.  Vele keren heb ik geprobeerd.  Nooit lukte het mij.  Ik bleef naar een wit blad staren.
 
Grasmaaien is voor mij een heerlijk moment.  Het brengt rust in mijn hoofd.  Dat heen en weer lopen achter de maaier maakt mijn hoofd leeg.  Ik denk aan niks.  Het gras en ik, meer is er niet.  Dat is het enige wat op dat moment bestaat.  Bijna is het een spirituele ervaring.  U mag het mijn boeddhistische moment noemen.  Mijn zen-moment.  Dit noem ik geen werk.  Eerder zou ik het omschrijven als bezinning.
 
Gisteren lukte het mij niet.  Niks van bezinning.  Niks van zen.  Niks van spiritualiteit.  Eén ding drong steeds weer mijn hoofd binnen.  Dat ene ding was uw boek.  U hoeft zich hiervoor niet te verontschuldigen.  Ik vind het helemaal niet erg.  Uw boek houdt mij bezig.  Ik kan het niet zomaar aan de kant leggen.  Heel af en toe flitsen flarden door mijn hoofd.  Dat pleit voor uw boek.  Want enkel goede boeken kunnen dat bewerkstelligen.
 
Uw boek vertrekt vanuit uzelf.  U vertelt uw persoonlijke verhaal.  Dat zouden wij kunnen interpreteren als navelstaarderij.  Maar dat is het niet.  Nooit.  Dat wordt het niet.  Nooit.  U grijpt uw verhaal aan om het grotere geheel te belichten.  Uw persoonlijk verhaal doet eigenlijk dienst als kapstok.  Een kapstok, waaraan allerhande thema’s worden opgehangen.  Het zijn thema’s, waarmee u als transvrouw, arts en politica wordt geconfronteerd.  Die confrontaties noemt u zelf een strijd.  Want telkens wordt u gedwongen uw standpunten, meningen en beslissingen te belichten en te verduidelijken.  U argumenteert.  Onderbouwd.  Onderlegd.  In de hoop te kunnen overtuigen.
 
Reproductieve geneeskunde? Embryoselectie? Het genderdebat? Hormoonverstoorders? Draagmoederschap? Het vrijhandelsakkoord TTIP? Genetisch gemodificeerde organismen? De impact van politiek? Al die thema’s komen aan bod in het boek.  In een snel veranderende wereld geeft u de richting aan.  Maar tegelijk stelt u duidelijke grenzen.  U bent een wetenschapper.  Als wetenschapper bent u overtuigd van de voordelen van wetenschappelijk onderzoek.  Maar tegelijk bent u op uw hoede voor de mogelijke gevaren.  U weegt af.  Geen vooruitgang ten koste van alles.  Debat is bij deze afwegingen noodzakelijk.  Dat debat gaat u niet uit de weg.
 
Uw boek is verrijkend.  U reikt mij argumenten aan.  U dwingt mij na te denken over onderwerpen, waarvan ik dacht dat zij te ver van mijn bed stonden.  U opent deuren van werelden, waarvan ik dacht die nooit te zullen betreden.  U hebt mijn beeld verruimd.  Mijn wereld.  Dat is goed.  Dat is nodig.  Een mens moet continu uitgedaagd worden.  Dat doet u.  Met mij.  U daagt mij uit.  In uw boek maakt u de slogan van UGent waar.  Durf denken.  Dat doet u.  Dat vraagt u.
 
Niet enkel is uw boek verrijkend.  Uw boek is ook inspirerend.  U maakt duidelijk dat een leven niet zomaar moet en kan geleefd worden.  Dat leven is te kostbaar.  Daar moeten wij ook iets mee doen.  Wij moeten iets achterlaten.  Net zoals in dat liedje van Bram Vermeulen.  De steen.  Wij moeten een steen verleggen in een rivier op aarde.  Met die ingesteldheid moeten wij in het leven staan.  Dat doet u.  Op uw verschillende fronten.  U doet dat niet alleen.  U vraagt dat ook.  Aan uw lezers.  Althans, dat is wat ik in uw boek heb gelezen.
 
Dat grotere verhaal noemde ik zonet verrijkend.  Inspirerend.  Nu zou u kunnen denken dat ik niet hetzelfde denk over dat onderliggende verhaal.  Uw persoonlijke verhaal.  Dat mag u niet denken.  Want ook in uw persoonlijke verhaal vond ik inspiratie.  Vond ik verrijking.  U hebt een evenwicht bereikt in het leven.  Dat is belangrijk.  Is noodzakelijk.  Maar dat evenwicht hebt u moeten bevechten.  U kreeg het niet zomaar in de schoot geworpen.  U hebt een weg moeten afleggen.  Een lange weg.  Een lange weg met heel wat hindernissen.  Met heel wat omleidingen.  Ik heb samen met u die weg opnieuw mogen afstappen.  Het was een boeiende reis.  Een confronterende reis.  Een reis, waarvan ik heel wat heb opgestoken.  Dingen, die ik kan gebruiken in mijn privéleven.  In mijn professionele leven.  Alweer hebt u mij dat ietsje rijker gemaakt.
 
U schonk mij een mooi boek.  Een goed boek.  Een boek, waarin ik vaak mijzelf herkende.  Die punten van herkenning deden mij glimlachen.  Uw liefde voor de muziek.  Ik deel die.  Uw liefde voor India.  Ik deel die.  Uw zoektocht naar rust en stilte.  Ik deel die.  Uw liefde voor de literatuur.  Ik deel die.  De jaarlijkse vakantie met het gezin in de bergen.  Ook wij trokken naar de bergen.  Vele dingen hebben wij gemeen.  Dat schept een band.  In die mate dat ik mij heel gemakkelijk met u op café zie gaan.  Bij u.  In de Vlaamse Ardennen.  Bij mij.  In Gent.  Het maakt niet uit.  Een bruine kroeg, mijn favoriete ontmoetingscentrum.  Dat dacht ik vaak terwijl ik het boek las.  Dat wij samen op café moesten.
 
Beste Petra, ik dank u voor het prachtige boek.  U schonk mij mooie momenten.  Ik wens u alle succes in het verdere leven.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 31 mei 2016

We shall overcome, gezien in NTGent. Brief aan Roeland Vandemoortele.

Beste Roeland,
 
Ik had een brief kunnen schrijven aan Wim Opbrouck.  Aan Axl Peleman.  Ik had een brief kunnen schrijven aan Ron Reuman.  Ik deed het niet.  Ik verkoos mijn brief te richten aan u.  Aan Roeland Vandemoortele.  In tegenstelling tot uw kompanen ken ik u niet.  Of toch onvoldoende.  Uw kompanen heb ik al enkele keren zien optreden.  Zien performen.  Bij u was dat slechts één keer.  Dat was in De Centrale.  In het voorprogramma van Roland.  Toen stond u met Too Tangled op het podium.  Bij die eerste kennismaking was ik behoorlijk onder de indruk.  U had mij overtuigd.  Eén overtuigende ontmoeting blijft toch onvoldoende om te beweren dat ik u zou kennen.  Dat ik u persoonlijk zou kennen.  Daarom doe ik het ook niet.  Wel durf ik het aan u een brief te schrijven.  Dat is eerder vrijblijvend.  Vriendschapsbanden hoeven daarvoor niet.
 
Zaterdagavond was ik in Gent.  In NTG.  Ik had een kaartje gekocht voor We shall overcome.  Die voorstelling over oorlog en vrede.  Ik zag Axl het podium opstappen.  Ik zag Ron plaatsnemen achter het drumstel.  Ik zag Wim opkomen.  Ook u zag ik datzelfde podium opstappen.  Dat was een verrassing.  Ik had u niet onmiddellijk verwacht.  Waarom? Ik weet het niet.  Een verklaring kan ik niet geven.  Toch zou snel blijken dat u de juiste man op de juiste plaats was.  Net als met Too Tangled zou u erin slagen mij te overtuigen.
 
We shall overcome.  Meteen had ik door dat het geen feestje zou worden.  Het zou geen wandeling in het park worden.  Het podium kleurde zwart.  Weinig belichting.  Enkel het hoogstnodige.  In de zwarte doeken, achteraan op het podium, meende ik een bos te zien.  Een vies, vuil bos.  Kale, afgeknakte bomen.  Met achter dat bos de loerende vijand.  Klaar om aan te vallen.  Dat meende ik te zien.  Omwille van mijn eigen veiligheid kroop ik wat dieper weg in mijn zetel.  U kan maar nooit weten.
 
Oorlog is een monster.  Het is wreed.  Kwaadaardig.  Het kruipt en sluipt.  Oorlog vernietigt.  Verscheurt.  Dat mocht blijken uit de gekozen songs.  Wim zong de woorden.  Dat deed hij goed.  Dat zijn wij van hem gewoon.  U trad Wim bij.  Dat werd van u verwacht.  Dat is de taak van een muzikant.  U bent deel van een band.  Dan wordt enige medewerking gevraagd.  Verlangd. 
 
U dikte de door Wim gezongen woorden aan.  U legde de accenten.  U met uw gitaar.  U klonk hard als het moest.  Zacht als het kon.  U was de perfecte begeleider.  U vertaalde de gebrachte emoties, die Wim zong.  Soms woest, soms ingetogen.  In uw gitaarspel hoorde ik de oorlog.  De verwoestende kracht.  In uw spel hoorde ik het gehuil en getier.  Ik hoorde het rouwen.  Het stille gemijmer om wat verloren ging.  Ik hoorde de pijn.  Van gewonde soldaten.  Van angstige soldaten.  Van vaders en moeders, die hoopvol wachtten op nieuws van het front.  Van vrouwen en kinderen.  Uw gitaar versterkte de aanklacht tegen oorlog.
 
Na de pauze werd het helemaal anders.  De oorlog was nog altijd aanwezig.  Niet meer zo prominent.  Dat niet.  De oorlog sluimerde.  Slalomde doorheen de hoop.  De stille hoop op vrede.  Het zwarte werd weggegomd.  Het witte trad in de plaats.  De schoonheid.  De puurheid.  De onschuld.  Maar achteraan dat podium zag ik nog steeds dat bos.  Als een constante bedreiging voor de gevonden vrede.  Alsof het leek te zeggen dat alles zo weer kan ontbranden.  Dat alles zo weer kan ontaarden.  De hoop is fragiel.  De hoopvolle verwachtingen op een mooie toekomst zijn breekbaar.  Een wereld zonder oorlog, het klinkt naïef.  Alsof het niet mogelijk is.  Nooit mogelijk is.  Die twijfel klonk door in uw gitaarspel.  U speelde ingetogener.  Stiller.  Alsof u dacht dat u bij een al te luid en wild gitaarspel die gecreëerde hoop finaal de kop zou inslaan.

U bent een goochelaar.  Een tovenaar.  U bent een meester.  Een virtuoos.  U bent eigenlijk alles wat We shall overcome nodig had.
 
Zaterdagavond heb ik meegezongen.  Op aangeven van Wim.  De ceremoniemeester.  Die avond wou ik hem volgen.  Ik wou de straat op.  Met u en de band op kop.  Als er gezongen wordt, wordt er niet gevochten.  Dat gaat niet samen.  Dat kan niet.  Dat werkt niet.  Ik geloofde dat.  Die avond wou ik alles geloven.  Ik wou zelfs geloven dat heel binnenkort de wapens zouden zwijgen in Syrië.  Omdat wij zongen.  Omdat wij uit volle borst zongen de vrede toch een kans te geven.  Ik wou geloven dat het goed zou komen in Irak.  In Afghanistan.  Ik wou geloven dat België dan toch zou afzien van de aankoop van gevechtsvliegtuigen.  Dat België in plaats daarvan zou investeren in de strijd tegen armoede.  Dat wou ik geloven.  Omdat ik zong.
 
Zaterdagavond hebt u mij heel even doen geloven in een wereld zonder oorlog.  Zaterdagavond liet u mij toe heel even naïef te zijn.  Zonder daarop afgerekend te worden.  Zaterdagavond hebt u mij een fantastische avond bezorgd.  Omdat u mij deed stilstaan bij de oorlog.  Omdat u mij deed inzien dat wij voortdurend moeten blijven streven naar vrede.  Hier en overal.  Ondanks alle mogelijke risico’s.  Ondanks alle mogelijke tegenwerpingen.
 
U bezorgde mij een mooie avond.  Samen met Axl, Ron en Wim.  Daarvoor wou ik u danken.  Daarvoor wou ik jullie danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 
 

donderdag 26 mei 2016

Zwemmen? Eindelijk kan ik het. Brief aan een potentiële, aarzelende leerling-zwemmer.

Beste,
 
Het gebeurde wel eens.  Het overkwam mij wel eens.  Dat mij in een gesprek gevraagd werd of ik kon zwemmen.  Ik durfde op die vraag te antwoorden.  Ik durfde te antwoorden dat ik helemaal niet kon zwemmen.  Ik geneerde mij niet.  Ik voelde mij helemaal niet beschaamd.  Ik gaf het ronduit toe.
 
Moeilijker werd het als zij mij vroegen waarom ik niet kon zwemmen.  Daarop kon ik niet echt een antwoord geven.  Ik maakte mij er doorgaans van af met die ene dooddoener.  Dat ik een speelvogel was.  Dat ik wel kansen had gehad maar dat ik deze niet had gegrepen.  Bij dat antwoord ging mijn nieuwsgierige gesprekspartner al wat vreemder kijken.
 
Sommige gesprekspartners gingen nog verder.  Zij gingen nog dieper op de zaak in.  Zij vroegen mij op de man af wanneer ik dan eindelijk eens zou leren zwemmen.  Want dat was toch wel nodig.  Die laatste opmerking voegden zij er steeds aan toe.  Het kon toch niet dat een bijna vijftigjarige niet kon zwemmen.  Hierop vond ik nooit een juist antwoord.  Ooit zou ik het wel eens doen.  Dat antwoordde ik.  Als ik op pensioen was.  Een mens moet een uitdaging hebben.  Zelfs op latere leeftijd.  Een ander en juister antwoord vond ik niet.  Vond ik nooit.
 
Indien zij bleven aandringen op een verklaring (want sommigen deden dat) had ik nog die ene dooddoener.  Dat perfectie mij afschrikte.  Want indien ik ooit zou kunnen zwemmen, zou ik die perfectie benaderen.  Dat maakte mij onzeker.  Dat scenario wou ik vermijden.  Ik wou onaf blijven.  Dat vertelde ik.  Niet echt zelfzeker.  Ik besefte dat mijn laatste verweer weinig overtuigend klonk.  Mijn laatste verdedigingsmuur was op los zand gebouwd.  Dat besefte ik.
 
Ik bleef dat zwemmen voor mij uit duwen.  Ik kon het van mij weghouden.  Tot die ene dag.  Die ene dag, waarop het mij niet langer lukte.  Die ene dag kon ik het niet langer voor mij uit duwen.  Ik zat er midden in.  Die ene dag was ik begonnen met dat ene, dat ik had voorbehouden voor mijn pensioen.  Ik was begonnen met zwemlessen.  
 
Die ene dag stond ik in het zwembad.  In de juiste outfit.  Met zwembroek.  Zonder zwembandjes.  Ik was onrustig.  Zenuwachtig.  Angstig keek ik om mij heen.  Naar een laatste vluchtweg.  Die was er niet.  Vluchten kon niet meer.  Ik moest aan de slag.  
 
Het zou mij nooit lukken.  Met die gedachte stond ik in het water.  Die gedachte zei ik ook luidop.  Tegen mijn zwemleraar.  Ik trok mijn vermogen tot coördinatie sterk in twijfel.  Want net dat moet gebeuren bij zwemmen.  Bewegingen moeten op elkaar afgestemd worden.  Steeds weer dezelfde bewegingen moeten elkaar opvolgen.  Ik zou het niet kunnen.  Die weinig bemoedigende hersenkronkel had zich in mijn hoofd genesteld.  Was niet weg te krijgen.
 
Mijn zwemleraar had meer vertrouwen.  Het zou lukken.  Het zou zeker lukken.  Daarvan was hij overtuigd.  Daarvan probeerde hij mij te overtuigen.  Bij hem was geen twijfel te bespeuren.  Hij was zeker van zijn stuk.
 
Wij gingen aan de slag.  De bewegingen werden mij aangeleerd.  Aan de kant.  Op het droge.  Eerst de benen.  Dan de armen.  Alles werd eindeloos herhaald.  Die bewegingen moeten een automatisme worden.  Dat kan enkel via oefening.  Oefening baart kunst, dat wordt gezegd.  Oefenen dus.  Nog eens oefenen.  Nog maar eens oefenen.  De zwemleraar observeert.  Wijst mij de foutjes aan.  Corrigeert.  Wij hernemen.  Opnieuw en opnieuw.  Opnieuw en opnieuw.
 
Ik ging het water in.  Om die bewegingen ook in het water in te oefenen.  Ik ben nu bijna aan mijn laatste les toe.  Als ik terugkijk, kan ik niet precies meer zeggen wanneer de zwemleraar die ene opmerking maakte.  Die ene opmerking, die ik lang voor onmogelijk had gehouden.  Tijdens één van die eerste lessen riep de zwemleraar mij toe dat ik had gezwommen.  Ik had de juiste bewegingen gemaakt.  In de juiste volgorde.  Op het juiste moment.  In de juiste houding.  Het wonder was geschied.  Ik kon zwemmen.  Eindelijk kon ik zwemmen.
 
Niet enkel kon ik zwemmen.  Dat alleen zou wat weinig geweest zijn.  Met die zwemlessen had ik ook zin in zwemmen gekregen.  Ik zwom graag.  Heel graag.  Terwijl ik mij in het begin nog naar de lessen sleepte, haastte ik mij de laatste lessen glimlachend naar diezelfde lessen.  Ik stond te popelen om in het water te gaan.  Om die lengtes af te zwemmen.  Met naast mij mijn zwemleraar.  Die mij toeriep.  Om toch nog even op mijn voeten te letten.  Om toch nog even te wachten met die beenbeweging.  Om mijn hoofd laag te houden.  Om mijn hoofd voldoende lang boven water te houden.  Om mijn armbewegingen minder wijd te houden.  Alle raadgevingen volgde ik op.  Want ik wilde perfectie in mijn zwemstijl brengen.  Om ooit, als ik het zonder zwemleraar moest stellen, niet verweesd achter te blijven.  Ik luisterde.  Ik zwom.
 
Nu ik kan zwemmen stel ik vast dat ik nog niet perfect ben.  Nog altijd ben ik onaf.  Dat stelt mij gerust.  Er is nog werk aan de winkel.  Maar zwemlessen hoeven voor mij niet meer.  Ik kan zwemmen.  Niet langer blijf ik in het zwembad aan de kant.  Niet langer mijd ik zwembaden.  Neen, ik haast mij het zwembad in.  Want ik wil zwemmen.  Ik wil blijven zwemmen.  Voor eeuwig en altijd.  Ik wil die heerlijke sensatie niet meer missen.
 
Daarom kan ik enkel dat ene aanbevelen.  Als u nog niet kan zwemmen, aarzel niet.  Zoek geen uitvluchten.  Zoek geen terechte of onterechte excuses.  Neem zwemlessen.  Ontdek datgene dat ik heb mogen ontdekken.  Dat zwemmen een fantastische belevenis is.  Inspannend en tegelijk ontspannend.  U moet het proberen.  U moet het doen.  U zal een nog gelukkiger mens zijn.
 
Ik wens u het allerbeste toe.  Sterkte en volharding.  Met aan het eind die prachtige beloning.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Info:

 

maandag 23 mei 2016

RadioGuga Inteam, gezien in Ancienne Belgique. Brief aan Guga Baul.

Beste Guga,
 
Wij hadden een ticket.  Ondanks dat vaststaande gegeven was er toch twijfel.  Constante twijfel.  Zelfs op weg naar Brussel dachten we er aan rechtsomkeer te maken.  Wij wilden op onze stappen terugkeren.  In plaats van naar Brussel te rijden, wilden wij huiswaarts keren.  Waarom? Het regende hard.  Dat is niet aangenaam rijden.  Te intens.  Te stresserend.  Stress op zondagavond willen wij vermijden.  Zondagavond moeten wij ons ontspannen.  Enkel ontspanning kan die zondagse blues wegduwen.  Kan ons doen vergeten dat een nieuwe werkweek voor de deur staat.  Die felle regen hielp ons niet.  Die felle regen deed ons twijfelen.
 
Toch reden wij door.  Want niet op onze afspraak verschijnen, zou aanvoelen als contractbreuk.  Dat ticket was als een stilzwijgende overeenkomst met u.  Wij moesten ons deel van de overeenkomst ook nakomen.  Dat besef dreef ons verder.  Dreef ons voort.  Tot in hartje Brussel.  Tot in de Ancienne Belgique.  Wij konden plaatsnemen.  Meer nog, wij konden gaan zitten.  Wij hadden een stoeltje.  Perfect voor een zondagse avond.  Een mooi alternatief voor de huiselijke divan.  Enkel het kussentje en fleecedekentje ontbraken.
 
Het werd een fantastische avond.  Ik vergat thuis.  Ik vergat dat kussentje.  Ik vergat dat fleecedekentje.  Ik vergat zelfs dat ik de volgende dag moest gaan werken.  De zondagse blues leek veraf.  Die blues kreeg mij niet in zijn greep.  Daar was u voor verantwoordelijk.  U leidde mijn aandacht af.  U verhinderde dat die radertjes in mijn hoofd gingen draaien.  Het was stil in mijn hoofd.  Rustig.  Ik zat in het moment.  Ik keek en luisterde naar u.  Er zat geen enkele storing op de lijn.  Alles kwam helder binnen.
 
Het is nog geen zomer.  Daarop moeten wij nog even wachten.  Toch hadden we gisteren ons eerste zomerfestival.  Een festival met een meer dan uitstekende affiche.  U had uw vrienden uitgenodigd.  Uw beste vrienden.  Op het podium nodigde u Editors uit.  Mumford and Sons.  Hozier.  Wat Herman Schueremans voorlopig nog niet lukt, lukte u wel.  U had Elvis Presley als gast.  Hij stond op uw podium.  Net als Roy Orbison en Jacques Brel.  Zij waren er ook.  Elkeen mocht een kort moment schitteren.  Elkeen deed het goed.  Deed het uitstekend.
 
U bleef ook dicht bij huis.  Ook in eigen land hebt u vrienden.  Oscar and the Wolf.  Kommil Foo.  Raymond van het Groenewoud.  De Kreuners.  Bart Peeters.  Admiral Freebee.  Zelfs Sam Gooris had u uitgenodigd.  Hij was ook van de partij.  Ik kan nog een tijdje doorgaan.  Te veel namen.  Ik zal ze niet allemaal noemen.  Dat zou mijn brief te lang maken.  Ik zou niet komen tot het eigenlijke doel van mijn schrijven.
 
Met deze brief wil ik een poging doen mijn bewondering voor uw prestatie onder woorden te brengen.  Want wat u doet, is fenomenaal.  Uw imitaties zijn subliem.  U benadert die stemmen niet.  U doet meer.  Meer dan enkel maar in de buurt komen.  Dat zou wat minnetjes zijn.  U doet veel meer.  U bent die stemmen.  U wordt die persoon.  Want u beperkt zich niet enkel tot die stem.  U gaat een stapje verder.  U kopieert de mimiek.  Die tics.  U vergroot de kleine kantjes uit.  Die kleine kantjes van grote artiesten.  Die combinatie maakt sommige stukken uit uw voorstelling meer dan hilarisch.  Ik heb gelachen.  Veel en vaak.  Niet stilletjes.  Wel luidop.  Ik rolde op mijn buik van het lachen bij Frank Boeijen.  Bij Ozark Henry.
 
Ik heb niet enkel gelachen.  Vaak werd ik geconfronteerd met een krop in de keel.  Een lach en een traan, vaak zijn zij één en ondeelbaar.  Vooral in de finale moest ik die krop wegslikken.  U bracht een eerbetoon aan Luc De Vos.  Ik ben van Gent.  Een vent van Gent.  Nog altijd heb ik het moeilijk met de gedachte dat Luc er niet meer is.  Er nooit meer zal zijn.  U riep hem even terug.  U bracht hem voor eventjes op het podium, zijn favoriete stek.  Opnieuw zag ik gekke Luc.  Luc, de mannetjesputter.  Koude rillingen liepen over mij heen.  U bezorgde mij kippenvel.  Ik zong mee.  Ik zong het refrein van Mia uit volle borst mee.  Alsof ik hiermee Luc opnieuw tot leven kon wekken.  Die enkele minuten leek het te lukken.  Maar dan doofden de lichten.  Weg was Guga.  Weg was Luc.
 
Twee uur duurt uw voorstelling.  Het leken vijf minuten.  De voorstelling was zo voorbij.  Nog maar net begonnen en het was al gedaan.  Zo leek het.  Zo voelde het.  U bezorgde mij een onvergetelijke zondagavond.  Niet enkel omwille van de vele imitaties.  Ook omwille van het puur muzikale.  Want ook dat stond op punt.  De gekozen nummers.  De muzikale interpretaties.  Ook dat was meer dan uitstekend.  Daar had een perfecte begeleidingsband ongetwijfeld de hand in.  Zij brachten u langsheen een schitterend parcours naar een spetterende finale.
 
Beste Guga, ik wil u danken voor een meer dan hoogstaand totaalpakket, dat u voor ons had klaargemaakt.  Van elk element uit dat pakket heb ik meer dan genoten.

Van harte bedankt.

Met vriendelijke groeten.


donderdag 19 mei 2016

Mooie liedjes: Doe Maar & Kenny B. Brief aan Kenny B en Ernst Jansz.

Beste Kenny,
Beste Ernst,
 
Ik zat in de wagen.  Reed doorheen Gent.  Op een uur, waarop het niet leuk rijden is.  Vlot verkeer was onmogelijk.  Traag tot stilstaand verkeer, zo wordt dit bumperkleven vaak genoemd.  Ik had mij kunnen opwinden.  Ik had mijzelf kunnen vervloeken.  Ik had mijzelf de haren uit het hoofd kunnen trekken.  Ik had die dag vrij.  Toch koos ik er voor net op het spitsuur de wagen te nemen.  Niet echt verstandig van mij.  Toch begon ik niet wild op het stuur te kloppen.  Ik begon geen krachttermen te gebruiken.  Ik bleef kalm.  Kalm zette ik de radio aan.  Toen gebeurde het.
 
Ik was net op tijd om die ene aankondiging van een concert te horen.  Doe Maar zou op tien juni een concert spelen in de Antwerpse Lotto Arena.  Ik zat in de wagen en twijfelde of ik zou gaan.  Indien ik zou gaan, zou dat zijn omwille van het jeugdsentiment.  Omwille van Doris Day en Andere Stukken.  Die plaat heb ik grijsgedraaid.  Dat was in het begin van de jaren tachtig.  Toen was ik nog een jong ventje.  Nu ben ik dat niet meer.  Nu voel ik mij soms nog een jong ventje.  Dat is een verschil.  Een klein verschil.  Een miniem verschil.  Maar toch.
 
Zou ik gaan? Zou ik niet gaan? Ik zocht naar redenen waarom ik wel zou gaan.  Evenzo zocht ik naar redenen waarom ik niet zou gaan.  Terwijl ik in mijn hoofd een kosten-batenanalyse maakte, volgde na die aankondiging een liedje.  Dat is eigen aan radio.  Info wordt afgewisseld met muziek.  Zo heeft het altijd gewerkt.  Gisteren, vandaag en morgen.  Aan die stilzwijgende afspraak zal nooit iets worden gewijzigd.  Omdat ik in mijn hoofd nog bezig was met die moeilijke oefening had ik niet gehoord welk plaatje zou gedraaid worden.  Dat is niet altijd noodzakelijk.  Nu wel.
 
Ik hoorde 5446 is mijn nummer.  Van Doe Maar & Kenny B.  Dat hoorde ik achteraf.  Na het liedje.  Ik had dat liedje nog nooit gehoord.  Het was nieuw voor mij.  Dat gebeurt wel vaker.  Dat ik nieuwe liedjes hoor op de radio.  Wat minder vaak gebeurt, is de manier waarop ik het liedje ervaarde.  De manier waarop dat liedje binnenkwam bij mij.
 
Uw liedje toverde een glimlach op mijn gezicht.  Ik zat in de wagen.  Ik zat in de file.  Toch was ik aan het lachen.  Het glimlachen.  Die lach hield ik aan tijdens het volledige liedje.  Neen, ik zou liegen.  Die glimlach verdween die dag niet meer van mijn gezicht.  U had mij aangestoken.  Met een virus van gelukzaligheid.
 
Ik moest constant de neiging onderdrukken op de rem te gaan staan.  Dat zou gevaarlijk zijn.  Voor de achterliggende wagens.  Ongelukken diende ik te vermijden.  Dat zou niemand helpen.  Toch wou ik het doen.  Toch wou ik de rem induwen.  Want ik wou aan de kant.  Ik wou dansen.  Ik wou rondhuppelen op uw te aanstekelijke beat.  Stilzitten was bij dit lied geen optie.  Mijn hoofd ging ritmisch schudden.  Mijn bovenlichaam maakte choreografisch verantwoorde bewegingen.  Maar mijn voeten bleven op de juiste pedalen.
 
Ik wou dat er geen eind aan kwam.  Ik wou bumperklevend doorheen Gent blijven rijden.  Met u als mijn reisgezel.  Nooit zou het vervelen.  Maar zoals altijd kwam dat varkentje met een lange snuit.  Toen was het vertellingsken uit.  Mooie liedjes duren niet lang.  Dat wordt wel eens gezegd.  Door nuchtere geesten.  Nuchtere geesten, die meer naïeve geesten tot voorzichtigheid willen aanmanen.  Bij uw liedje klopte die boutade.  In uw geval was dit gezegde een waarheid als een koe.  Uw liedje ging voorbij.
 
De radio speelde andere liedjes.  De radio ging gewoon door.  Maar in mijn hoofd bleef uw liedje rondtollen.  Nu nog altijd.  Nu nog altijd zing ik dat liedje.  Neurie ik dat liedje.  In de wagen.  Op de fiets.  Thuis.  Op het werk.  Honderden keren heb ik die enkele woorden gezongen.  5446 is mijn nummer.  Honderden keren heb ik op die enkele woorden gedanst.  Ik kan mij niet houden.  Ik zing die woorden en ik ga dansen.  Ik zing die woorden en ik ga lachen.
 
5446 is mijn nummer.  Het is een pareltje.  Het is een toverformule.  Het is de kortste weg naar een aanhoudend heerlijk gevoel.  Het is dat venster, dat uitzicht biedt op een onbezorgde, warme toekomst.  Uw nummertje doet dromen.  Dat alleen al is een mooie verdienste.
 
Beste Kenny, ik wens u alle plezier toe met uw nieuwe hit.  Mij heeft het alleszins al veel plezier bezorgd.  Daarvoor wou ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.