vrijdag 19 februari 2016

Welkom aan twee heerlijke madammen. Brief aan Trixie en Ziggy.

Beste Trixie,
Beste Ziggy,
 
We zouden katjes nemen.  Die beslissing stond vast.  Daarover bestond geen enkele twijfel.  Enkel het tijdstip was nog onduidelijk.  Daarover bestond nog geen eensgezindheid.  Het juiste moment moest nog bepaald worden.  Wanneer dat juiste moment precies zou vallen, wist niemand.  Zelfs wij wisten het niet.
 
Goede beslissingen moeten voorbereid worden.  Improvisatie vormt geen goed vertrekpunt.  Op een wankele basis kan niet gebouwd worden.  Enkel een stevig fundament kan voldoende garantie bieden.  Die wijze levensles houden wij steeds in ons achterhoofd.  Die behoefte aan voorbereiding dreef ons naar buiten.  Naar het Gentse dierenasiel.  Naar de Poezenboot.  Een verkennende voorronde.  Om even de mogelijkheden af te tasten.  Om ons voorzichtig voor te bereiden.
 
De Poezenboot.  Daar gebeurde het.  Daar gebeurde datgene wat wij niet verwacht hadden.  Wat wij nog niet verwacht hadden.  Omdat we nog in de voorbereidingsfase zaten.  Een stevig fundament, u weet nog wel.  Toch gebeurde het op die boot.  Een vriendelijke medewerkster bracht ons naar het benedendek.  Om even te kijken naar het aanbod.  Als onderdeel van onze verkenningsronde.
 
Op dat benedendek zagen wij jullie voor de eerste keer.  Wij waren onmiddellijk verkocht.  Een vreemde uitdrukking.  Maar zo was het.  Wij werden als het ware naar jullie getrokken.  Daar hadden jullie alle verdienste aan.  Jullie waren zo lief.  Wij smolten.  Als boter onder een te hete zon.  Dan gaat het snel.  Heel snel.  Wij keken in jullie ogen.  Jullie keken in onze ogen.  Een chemische reactie, dat is wat gebeurde.  Een reactie, dat moest uitmonden in liefde.  Onvoorwaardelijke liefde.
 
Toch was er die spreekwoordelijke kink in de kabel.  Die kink, die alles anders doet verlopen.  Anders dan de manier, waarop wij het hadden gewenst.  Jullie konden niet mee met ons.  Jullie waren reeds toegewezen.  Nog een kort bezoekje bij de dokter en dan zouden jullie vertrekken naar jullie nieuwe thuis.  Die nieuwe thuis zou niet ons huis zijn.  Een ander adres, dat was het.  Wij zaten in zak en as.  Teleurgesteld.  Want op dat korte moment, dat wij elkaar zagen, hadden wij het al uitgemaakt.  Jullie zouden onze nieuwe katjes worden.  Niet dus.  Die mededeling kwam hard binnen.
 
Dagen gingen voorbij.  Dagen, waarin wij toch geregeld aan jullie dachten.  Jullie bleven in onze hoofden hangen.  Wij praatten vaak over jullie.  Hoe fijn het zou geweest zijn.  Hoe leuk.  Hoe fantastisch.  Jawel, wij hadden spijt.  Veel spijt.
 
Maar dan kwam die zaterdag.  Die zaterdag kregen wij dat onverwachte telefoontje.  In dat telefoontje werd gevraagd of wij nog interesse hadden in jullie.  Uiteraard.  Zeer zeker.  Er werd ons gezegd dat er iets was misgelopen in de oorspronkelijke adoptie.  Nu kwamen zij bij ons terecht.  Nu hadden wij de eerste keuze.  Wij hoefden hierover niet meer na te denken.  Wij zeiden onmiddellijk toe.  Zonder enige aarzeling.  Zonder enige twijfel.  Wij waren verheugd.  De hand van God, dat zagen wij in deze vreemde wending.  De hand van God? Die bestaat.  Vraag het maar aan Maradona.  Of aan het Engelse team, dat hierdoor de kwartfinale verloor op het WK in Mexico.

 
Wij kwamen onmiddellijk naar jullie toe.  Met een korte omweg.  Snel nog even passeren bij de dierenwinkel.  Beetje proviand inslaan.  Proviand en een krabpaal.  Want dat zouden jullie nodig hebben.  Wij willen het beste voor jullie.  Jullie moeten jullie welkom weten in ons huisje.  Dan moet alles een beetje heringericht worden.  Moet alles een beetje op jullie gericht zijn.
 
Wij kwamen thuis.  Met jullie.  Op de Poezenboot was alles vlot gegaan.  Geen enkel probleem.  Alles was voorbereid.  Wij kregen jullie mee.  Wij kwamen dus thuis.  Bang afwachten hoe jullie zouden reageren.  Er is toch altijd die aanpassing.  Aan een nieuwe omgeving.  Soms kan dat moeilijk verlopen.  Wij kennen die verhalen.  Dat katjes verdwijnen onder de kast.  Schuchter.  Bang.  Benauwd om zich over te geven aan het nieuwe.  Hiervan was bij jullie niks te zien.  Meteen trokken jullie op verkenning.  Doorheen jullie nieuwe thuis.  Alles werd besnuffeld.  Een intense kennismaking werd het.


 
Wij keken toe.  Met glinsterende oogjes.  Oogjes, waarin jullie ongetwijfeld blijheid zagen weerspiegeld.  Want blij waren wij.  Blij en opgelucht.  Dat wij jullie bij ons hadden.  Zoals wij het ons eigenlijk hadden voorgesteld.  In onze dromen.  Er wordt wel eens gezegd dat de meeste dromen bedrog zijn.  Maar heel soms worden dromen werkelijkheid.  Zoals nu.
 
Jullie zijn nu een weekje bij ons.  Alles is anders nu.  Beter.  Er is beweging in huis.  Frivoliteit.  Speelsheid.  Er is opnieuw deugnieterij in huis.  Jullie zijn de clowns.  De narren.  Jullie zijn de entertainers.  Wij lachen met jullie gekke capriolen.  Met jullie bokkesprongen.  
 
’s Morgens vertrekken wij naar het werk.  Met pijn in het hart.  Omdat wij jullie moeten achterlaten.  Maar ’s avonds haasten wij ons dan naar huis.  Want wij willen bij jullie zijn.  Elk moment.  Wij willen jullie zien.  Zo veel mogelijk.  Zo lang mogelijk.  Wij willen jullie koesteren.  Zo intens mogelijk.  Zo warm mogelijk.  

 
Plots lijken wij weer volledig te zijn.  Zonder dat wij het wisten ontbrak er een stukje.  Een stukje waardoor de puzzel onvolledig was.  Nooit af was.  Nu is dat laatste stukje gelegd.  Nu is de puzzel volledig.  Dankzij jullie.  Jullie hebben ons dat laatste stukje geschonken.  Daarvoor zijn wij jullie nu al dankbaar.
 
Beste Trixie.  Beste Ziggy.  Wij gaan jullie verzorgen.  Verwennen.  Daarover bestaat geen enkele twijfel.  Dat engagement gaan wij aan.  Met jullie.  Voor jullie.  Want één ding is zeker, wij willen jullie gelukkig zien.  Want pas dan kunnen wij gelukkig zijn.
 
Vele groetjes.

woensdag 17 februari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 11: Pindaya - Kalaw.

Wij verlaten Pindaya niet zomaar.  Eerst gaan wij nog even langs bij de Shwe Umingrot.  Een complex met drie grotten in de flanken van een steile helling.  De grootste van de drie is een belangrijk boeddhistisch bedevaartsoord.  Even stoppen aan deze plek lijkt mij daarom toch interessant en best te overwegen.
 
Naar de ingang van de grot kunnen wij met de trap.  Tweehonderd treden.  Dat is een optie.  Wij doen het niet.  Zien af van die optie.  Wij nemen de bus.  Vervolgens de lift.  De wandeling van de voorbije dagen zit nog in onze kuiten.  Verwerven van religieus krediet via het nemen van die trappen zullen wij vandaag niet doen.  Die beker laten wij aan ons voorbijgaan.  Vandaag geen vroomheid voor ons.  Gewoon ons lui naar boven laten brengen.  Als echte toeristen.  Het is vakantie.  Dan mag het al eens makkelijk gaan.
 
Die entree naar de grot, nog vóór de lift, is een beetje bijzonder.  Een beetje buitensporig.  Een reuzenspin, in bedwang gehouden door een koene, boogschietende ridder, staat aan die entree.  Of er enige uitleg bestaat voor deze kitscherige ingreep? Uiteraard.  Wij zijn in Myanmar.  In fabeltjesland.  Voor alles bestaat er wel een verhaaltje.  Want in die verhalen schuilt de verklaring.  Het antwoord op het waarom.
 
Het verhaaltje? Zeven prinsessen gingen zwemmen in het meer.  Zij waren alleen.  Eindelijk alleen.  Even weg van al die strikte regeltjes aan het koninklijke hof.  Zij hadden er zin in.  Dolle pret, dat zou het worden.  Soms kan het anders uitdraaien.  Soms kan het verkeren.  Bredero wist het.  De zeven prinsessen niet.  Dolle pret werd het niet.  Eerder een nachtmerrie.  Een reuzenspin kwam bij het meer en zag die zeven badende prinsessen.  De spin twijfelde niet.  Die zeven lekkere, malse vleesjes wou de spin wel hebben.  Hij kwam in actie.  Stormde naar voor en sleurde die koninklijke hoogheden mee naar zijn huisje.  Zijn web.  Een levenslange verbanning naar dat akelige, koude nest had het kunnen worden.  Dat zou het zeker geweest zijn als die dappere ridder er niet was geweest.  Want die ridder hoorde die hoge angstgilletjes.  Stemmetjes, die wanhopig om hulp riepen.  De ridder meende te moeten ingrijpen.  Deed dat ook.  Hij ging op die stemmetjes af.  Kwam plots voor die reuzenspin te staan.  De ridder aarzelde niet.  Vliegensvlug was hij.  Hij richtte zijn boog.  Schoot.  Met één pijl vloerde de ridder zijn tegenstander.  Snel bevrijdde de ridder de zeven prinsessen.  Angst maakte plaats voor blijheid.  Een volksfeest werd georganiseerd.  Voor de ridder, de redder.  Voor de prinsessen.
 
Hoe het verder ging? Huwde de ridder één van de prinsessen? Huwde hij ze alle zeven? Daarover is niks geweten.  Alsof het verhaal geen nood heeft aan een duidelijk en helder einde.  Alsof de lezer of toehoorder niet hoeft te weten hoe het de hoofdrolspelers verder zal vergaan.  Een gemis meen ik te mogen stellen.  Ik ben geen fan van open eindes.  Te veel mogelijkheden.  Te veel scenario’s.  Altijd variërend.  Van happy end tot worst case scenario.  Ingegeven en gekleurd door het humeur van de dag.  Toch weten wij één ding zeker.  Zonder dat het eigenlijk hoeft gezegd te worden.  Omdat het zo is.  Omdat wij het zo kennen.  Altijd zo gekend hebben.  Allen leefden nog lang en gelukkig.  Zo is het.  In een sprookje toch.  Een ander einde kennen we niet.  Verdragen we niet.  Pas als wij dat weten, mag het varkentje met een lange snuit komen.  Pas als wij dat weten, mag het vertellingsken uit zijn.
 
Ze hadden ons gewaarschuwd.  Als tip werd het ons meegegeven.  Een zaklamp kon wel nuttig zijn.  We moeten die grot binnen.  Tot honderd vijftig meter diep kunnen wij gaan.  Het kan daar dan al eens donker zijn, zo wordt ons gezegd.  Maar dat lijkt nogal fel overdreven.  Die uitvinding van Thomas Alva Edison is intussen ook al in Myanmar bekend.  Ook hier brandt de lamp.  Ook hier vinden we de gloeilamp in al zijn variëteiten.  Donker is het helemaal niet.  Een kunstmatig daglicht laat zich over de meer dan achtduizend boeddha’s schijnen.  Achtduizend boeddha’s, in alle maten en gewichten.  Hier geplaatst door particulieren of ondernemingen.  Als boetedoening.  Als poging het geluk af te kopen.  Indien u zou overwegen ook een beeldje te plaatsen, dien ik u teleur te stellen.  Er worden geen aanvragen meer aanvaard.  Er zouden er genoeg zijn.  Ik moet denken aan dat liedje uit mijn jeugd.  Dat liedje, dat wij zongen op de speelplaats: ‘we zijn met genoeg, met onze ploeg’.  Die woorden schrijf ik neer in het Algemeen Beschaafd Nederlands.  Omdat iedereen die woorden zou begrijpen.  Maar op de speelplaats zongen wij dat liedje in ons Wetterse dialect.  Zo werd het wat sappiger.  Wat vetter.
 

 
Als ik aan grotten denk, denk ik aan donkerte.  Aan duisternis.  Ik denk aan druipende stalactieten.  Aan metershoge stalagmieten.  Ik denk aan donkere, natte gangen.  Aan een doolhof, waarin verdwalen onvermijdelijk is.  Dat alles denk ik maar wordt hier geen bewaarheid.  De gangen in de grot baden in het licht.  Dat had ik al verteld.  De gangen zijn betegeld.  Onze blote voeten blijven proper en droog.  We moeten niet uitkijken voor modder of grote plassen water.  Verdwalen zou kunnen maar dan moet je al zwaar je best doen.  Want alles wijst zichzelf uit.  Dit zijn luxueuze grotten.  Geen uitdaging voor speleologen.  Blijkbaar is Boeddha niet ongevoelig voor een zekere mate aan comfort.  Blijkbaar wentelt Hij zich graag in een zekere luxe.  Goden en heiligen hebben dan toch iets menselijks?
 
 
Zelfs die druipende stalactieten ontbreken.  Op eentje na.  Langs eentje zou heilig water naar beneden druppelen.  Wie het water opvangt en over zijn hoofd uitsmeert, mag een wens doen.  Ik heb het niet gedaan.  Niet omdat ik moet lachen om deze lichtgelovigheid.  Niet omdat ik mij boven dit volksgeloof verheven voel.  Ik wist het gewoon niet.  Gebrek aan kennis heeft mij van deze stalactiet weggehouden.  Had ik het geweten, ik had het gedaan.  Ik had mijn handen laten vollopen met water.  Ik had mijn hoofd gewassen.  Lang en goed.  Om dan die ene wens te doen.  Maar wat moet ik mij wensen? Op korte tijd een heldere, éénduidige wens formuleren, het is niet makkelijk.  Mij zou het niet lukken.  Tijdsdruk zou mij doen stotteren en stamelen.  Onvolledigheid zou dreigen.  Dat is net het enige wat vermeden dient te worden bij wensen.  Die onvolledigheid.  Ik ben blij geen voorkennis gehad te hebben.  Blij dat ik pas achteraf las over die bijzondere stalactiet.  Laat ouderloze echtparen hun hoofden maar insmeren.  Want dat gebeurt daar.  Uitgebreid.
 
Vóór wij naar Kalaw vertrekken, houden wij nog even halt bij een atelier.  Een atelier, waar parasols worden gemaakt.  Wat ik daar zag, heeft mij blij gemaakt.  Wat ik daar zag, heeft mij diep geraakt.  Ik zag een vakman aan het werk.  Vakmanschap wordt zeldzaam.  Daarnaar kunnen kijken is een heerlijkheid.  Die man slaat mij met verstomming.  Doet mijn mond openvallen.  Wat hij ons toont, is onnavolgbaar.  Valt niet te imiteren.  Want wij ontbreken die vakkennis.  Die kennis, die wordt doorgegeven.  Van generatie op generatie.
 
Enkel de hand van een vakman kan in enkele bewegingen het onderstel van een parasol maken.  Er wordt niks gemeten.  Er wordt niks aangestipt.  Geen enkele machine.  Slechts twee handen en het aanvoelen van de meester.  Alles zit juist.  Geen enkel foutje.  Er wordt geschaafd, gesneden, geklopt, gedraaid en ingepast.  Alsof het niks lijkt.  Bedrieglijke eenvoud, dat is vakmanschap.  Het lijkt zo makkelijk.  Zo evident.  Tot wij het zelf proberen.  Dan wordt het een heel ander verhaal.  Maar ooit was het voor die ene vakman ook een ander verhaal.  Aan zijn meesterschap gingen vele jaren vooraf.  Jaren van zweten, vloeken, huilen en schreeuwen.  Dat alles zien wij niet.  Dat alles horen wij niet.  Wij zien enkel die parasols.  Het zwijgende eindproduct.  
 
 
Op net geen half uur rijden wij van Pindaya naar Kalaw.  Over smalle wegen.  Net breed genoeg voor onze tourbus.  Dat is goed.  Uitstekend zelfs.  Ik wil geen snelwegen.  Het mag wat trager gaan.  De bus schommelt en slingert.  Maar het mag.  Omdat wij doorheen een prachtig landschap rijden.  Schoonheid is niet altijd ‘nice & easy’.  Schoonheid mag al eens bruuskeren.  Mag al eens rammelen.  Dat maakt die schoonheid enkel nog intenser.
 
Van natuurlijke schoonheid schakelen wij over op culinaire schoonheid.  In Kalaw aangekomen, gaan wij naar Lu Lu Singh’s Thirigayhar.  Een restaurant.  Met een nogal moeilijke naam, dat niet al te makkelijk bekt.  Naar de toeristen toe werd een opening gecreëerd.  Een meer internationale naam werd gezocht.  Eentje, dat wat makkelijker in de mond ligt.  Met The Seven Sisters werd tegemoetgekomen aan die bezorgdheid.  Weinig originaliteit in de naamkeuze maar zeven zussen, die samen een restaurant runnen, is dan misschien wel uitzonderlijk.  Niet alle zussen staan samen in de keuken.  Er blijkt een beurtrol te zijn.  Wanneer wij gaan, worden wij ontvangen door Sister Number Five.  Zo zegt zij ons als wij vragen of zij één van de zusters is.
 
Het eten is lekker.  Hemels lekker.  Meer kan ik niet zeggen.  Niet omdat ik het niet wil.  Wel omdat ik het niet kan.  Ik ben geen culinaire recensent.  Dat laat ik over aan de beste Hobbykok van Vlaanderen.  Aan de Mijn Restaurant laureaat.  Aan de Komen Eten kampioen.  Waarover ik wel iets kan zeggen, is dat ene kleine detail.  Dat kleine detail, dat mijn aandacht weet te trekken.  Prominent in de etagère ligt een weekblad te pronken.  De Wachttoren, het blad van de Jehova’s Getuigen.  In het land van Boeddha hadden wij dat niet verwacht.  Niet hier.  Wel thuis.  Aan onze voordeur.  Enkele van de zussen hebben zich bekeerd.  Tot een familieruzie is het niet gekomen.  Het zou nochtans kunnen.  Religieuze conflicten verscheuren niet enkel landen.  Het gebeurt ook op kleinere schaal.  Op de microschaal van families.  De zeven zussen drijft het niet uiteen.  Zij blijven samen.  Samen blijven zij koken.  Tot groot genot van de gasten.
 
Wij hebben gegeten.  Gaan weer de straat op.  Na een stevige maaltijd kan een goede wandeling al eens deugd doen.  Om het eten wat te laten zakken.  Om eventjes te bekomen.  Wij lopen langs de markt.  De vaste markt in het centrum.  Praten wat met de winkeliers.  Met een kapper.  Heerlijke, leuke gesprekken.  Waar die over gaan? Over niks.  Of toch niet over belangrijke dingen.  Gewoon, een gesprek uit het vuistje.  Vrijblijvend.  Wij lachen.  Vaak en veel.  Dit is wat het leven zou kunnen zijn.  Onbekommerd.  Zonder stress.
 

 
Bij het vallen van de avond houden wij halt aan een kruispunt.  Zetten ons even neer.  Gewoon om ons heen kijken.  Naar de mensen.  Dat is altijd leuk.  Mensen zijn een mooie soms gekke bezienswaardigheid.  Altijd en overal.  Op elk moment.  Het kan boeiend zijn.  Het kan leerrijk zijn.  Het kan tot nadenken stemmen.  Altijd weer is het een feest.  Een feest voor het oog.
 
 
In de koloniale tijd was Kalaw het populairste hill station van Birma.  Naar hier kwam de Britse elite om de hete temperaturen van Mandalay te ontvluchten.  Velen hadden hier hun zomerresidentie.  Want hier was het koel.  Fris.  Vanop ons kruispunt merken wij dat Kalaw vandaag nog steeds die functie heeft.  Die functie van koelkast.  Van verkoelend vluchthuis.  Aan ons kruispunt zien wij veel wagens passeren.  Met nummerplaten van Yangon.  Van Mandalay.  Nog steeds komen mensen hierheen om op adem te komen.  Om uit te blazen.  Om die batterijen weer op te laden.  Tot een volgende oplaadbeurt.
 
 
Wij willen ook even op adem komen.  Jawel, reizen kan vermoeiend zijn.  Dan moeten we even op zoek naar het juiste rustmoment.  Die momenten vinden wij in een massagesalon.  Die hebben ze ook in Kalaw.  Dat heeft navraag ons geleerd.  Na enkele aanwijzingen komen wij uit bij Moe Ma Kha.  In de buurt van het Kalaw Hotel.  Dat hotel is een oud landhuis en diende als rustoord voor Britse officieren.  Wij hadden er heen kunnen gaan.  Om alles even te bezien.  Maar wij doen het niet.  Vanavond even geen tijd voor toeristische bezienswaardigheden.  Wij laten de toerist in ons even aan de kant.  Wij laten het genotsdier in ons vrij.  Vanavond laten wij ons masseren.
 
Bij aanvang van de massage is er een kort, hilarisch moment.  Het is warm binnen.  Spontaan trek ik mijn trui uit.  Zonder hierbij om toestemming te vragen.  Ik wil niet liggen zweten.  Ik wil comfortabel liggen.  Maar de juffrouw van het massagesalon lijkt dat anders te interpreteren.  Paniek staat in haar ogen te lezen.  Zij zwaait met haar handen.  Ik lees haar angst.  Stel haar gerust.  Het zal enkel bij die trui blijven.  Meer zal ik niet uittrekken.  Ik ben een deftige jongen.  De juffrouw haalt opgelucht adem.  Zij lacht.  Ik lach.  Wij lachen.  De lucht is uitgeklaard.  Wij zitten op dezelfde lijn.  Ik hou mijn kleren aan.  Zoals steeds bij een Birmese massage.
 
Eén uurtje full body massage.  Op de traditionele, Birmese wijze.  Ik voel de moeheid van de voorbije wandeling uit mijn lichaam wegvloeien.  Want die moeheid zit nog in mijn lijf.  In mijn benen.  In mijn voeten.  Armen.  Schouders en rug.  Maar die verdwijnt.  Wordt weg gekneed.  Op professionele wijze wordt gepoogd enige souplesse in al die delen te herwinnen.  Te heroveren.  Ik word nu niet meteen de lenigste jongen op deze aardbol.  De juffrouw kan geen wonderen verrichten.  Mirakels mag ik niet verwachten.  Toch heeft dat ene uurtje deugd gedaan.  Meer dan deugd gedaan.  Herboren voel ik mij.  Ik ben klaar.  Voor morgen.  Voor de volgende dagen.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 12: Kalaw.  Te lezen op maandag 22 februari.

maandag 15 februari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 10: Pindaya.

’s Morgens word ik wakker.  Niet met een houten kop.  Wel met een helder hoofd.  Tegen alle verwachtingen in.  Ik heb een goede nachtrust gehad.  Toch min of meer.  Ik had er nochtans geen goed oog in.  Toen ik gisterenavond vroeg onder de wol kroop, vreesde ik het ergste.  Ik vreesde de koude en het weinige slaapcomfort.  Als voorzorg had ik mij goed ingeduffeld.  Een fleecedekentje had ik rond mijn hoofd gewikkeld.  Langs die weg gaat veel warmte verloren.  Het dekentje moest dat tegengaan.  Het bleek te werken.  Kou heb ik het niet gehad.  Met het gebrek aan slaapcomfort had ik het wat moeilijker.  Het slaapmatje was net iets te dun om de hardheid van de vloer te maskeren.  Die harde vloer duwde in mijn rug.  Op mijn heupen.  Ik draaide en keerde.  Op zoek naar de meest geschikte slaaphouding.  Tussen dat draaien en keren vond ik enkele diepe slaapmomenten.  Ik heb geslapen.  Voldoende lang om toch enigszins gerecupereerd te zijn van de voorbije dagtocht.  Voldoende lang om aan de volgende dagtocht te beginnen.
 
Ik open mijn ogen.  Zie langs mij enkele monniken passeren.  Voor hen is de dag al begonnen.  Zij keren terug van hun bedeltocht.  Met de bedelnap op de buik gaan zij langs de huizen.  Schooien.  Bedelen.  Elke dag.  Voor een kommetje rijst krijgt de schenker een snellere weg naar verlichting.  Dat wordt verondersteld.  Zekerheid wordt niet geboden.  Zekere rijst tegenover onzekere verlichting.  Een wankele ruilhandel is mijn oordeel.  Maar ik hoef geen verlichting.  Ik hoef geen rijst.  Toch niet vandaag.  Ik hoef mij dus geen zorgen te maken.  Ik hoef mij geen vragen te stellen.
 
We staan op.  Uit bed.  Vertrekken niet meteen.  Eerst nog die inwendige mens.  Die moet versterkt worden.  Met koffie.  Met boterhammen.  Met ei.  Geen uitgebreide keuze.  Geen buffet.  Alles wordt aan tafel gebracht.  Experts van de Michelingids zullen de monniken met deze maaltijden niet overtuigen.  Daarvoor zijn het avondeten en het ontbijt te sober.  Te eenvoudig.  Maar hier, op deze hoogte, verlang ik niet naar een sterrenmaaltijd.  Op deze plaats zou haute cuisine ongepast zijn.  Lekkere soberheid, dat is wat ons wordt voorgeschoteld.  Ik smul.  Ik eet.  Met smaak.  Met goesting.  
 
Na het ontbijt wacht ons een voetbalwedstrijdje.  Met de schoolgaande jeugd.  Het is geen verplichting.  Wij doen het gewoon.  Voetballen lijkt de nieuwe wereldtaal te zijn.  Het sportieve esperanto.  Iedereen lijkt die taal te spreken.  Spelregels hoeven niet uitgelegd te worden.  Iedereen weet wat de bedoeling is.  De bal in de goal van de tegenstander schieten.  Dat moet gebeuren.  De wijze waarop het gebeurt, is minder belangrijk.  Flitsende klasse is niet noodzakelijk.  Wij lopen achter de bal aan.  Wij trappen tegen de bal.  Sierlijke elegantie ontbreekt.  Wij doen maar wat.  Voor heel even wanen wij ons Messi.  Of Ronaldo.  Wij lachen om onze eigen gekke capriolen.  Wij moedigen onze Birmese ploegmaatjes enthousiast aan.  Voetbal blijkt dan toch een feest te kunnen zijn.  Voetbal lijkt dan toch te kunnen verenigen.
 
Wij hebben gegeten.  Wij hebben gevoetbald.  Wij moeten terug.  Naar ons hotel.  Wij verlangen naar een douche.  Want hier heb ik mij niet durven wassen.  Te koud.  Te vuil.  Ik geef het graag toe, ik ben een luxebeest.  Die dingen, die wij als doodgewoon ervaren, worden een uitzonderlijke luxe op het moment dat wij die doodgewone dingen moeten ontberen.  Een douche is een doodgewoon ding.  Toch voor ons.  
 
Ik heb het deze morgen gemist.  Elke morgen een krachtige waterstraal, dat neerploft over mijn nog slapende lichaam, het kan deugd doen.  Let wel, ik kan functioneren zonder een wasbeurt.  Eén dag.  Zelfs enkele dagen.  Ik zal er niet aan doodgaan.  Het zal geen invloed hebben op mijn humeur.  Ik zal er niet minder om lachen.  Nukkigheid is mij vreemd.  Maar de gedachte aan die hoteldouche drijft mij toch vooruit.  Doet mij bijna zweven over die bergpaden.  Het idee die mix van oud en vers zweet te kunnen afspoelen geeft mij megakracht.  Niks kan mij stoppen.  Niks kan mij tegenhouden.  Ik ga vooruit.  Ik stap en blijf stappen.
 
Tijdens dat wandelen zet ik mijn hoofd op orde.  Dat kan.  Ik ben alleen.  Het is stil.  Of toch bijna.  Ik word niet gestoord.  In mijn hoofd worden de archiefkasten van het geheugen leeggehaald.  Alle herinneringen worden afgestoft en netjes teruggeplaatst.  In chronologische volgorde.  Die grote kuis is heel af en toe nodig.  Op momenten als deze kan het.  Ik doe het dan ook.  Die kans grijp ik.  Met beide handen.  Niet enkel afstoffen doe ik.  Vaak maak ik een herinnering open.  Voor ik die terugplaats.  Dat terugblikken is hartverwarmend.  Doet mij binnenin blozen.  Gloeien.  Doet mij weer maar eens beseffen dat ik een zondagskind ben.  Een godenkind.  Voor het geluk geboren, lach ik al stappend.  Van niks geen spijt.  Jawel, soms verkeerde keuzes gemaakt.  Dat weet ik.  Desondanks heb ik geen spijt van die gemaakte keuzes.  Zij hebben mij gebracht waar ik nu sta.  Waar ik nu ben.  Zij hebben mij gemaakt tot wie ik nu ben.
 
U zou kunnen denken dat ik onder invloed ben.  Dat ik mijn toevloed heb gezocht tot hallucinogene middelen.  Het zou kunnen.  Dit is de juiste plaats hiervoor.  In dit land zou ik makkelijk de gewenste drug kunnen vinden.  Zonder enig probleem.  Maar laat mij u geruststellen.  Ik ben bloednuchter.  Het is die wandeling.  Die wandeling brengt mij in trance.  Het is die cadans.  Dat ritme.  Ondanks die trance ga ik niet zwalpen.  Ik ga rechtuit.  Rechtop.  Alert voor wat er om mij heen gebeurt.  Ik kijk om mij heen.  Ik observeer.  Een man kan dan toch twee dingen tegelijk.  Observeren én het hoofd op orde zetten, ik kan het.  
 
Ik observeer dus.  Maak kennis met die gastvrije bevolking.  Want die vriendelijke gastvrijheid wordt steeds maar weer benadrukt.  In boeken.  In documentaires.  In getuigenissen.  Telkens komt men tot hetzelfde besluit.  In die mate wordt het herhaald dat het bijna ongeloofwaardig wordt.  Het lijkt overdreven.  Alsof het niet mogelijk kan zijn.  Maar toch is het mogelijk.  Dat ervaar ik aan den lijve.  Telkens wij een huisje passeren, worden wij door de bewoners naar binnen geroepen.  Voor een kopje thee.  Voor een mandarijn.  Voor … Voor … Zomaar.  Ook gewoon zomaar.  Wij staan tegenover elkaar.  Praten kunnen wij niet.  Zij praten onze taal niet.  Wij de hunne niet.  Toch is er op één of andere manier connectie.  Telkens weer.  Toch maken wij verbinding.  Met een lach.  Een gebaar.  Dat stuntelend zoeken naar een vorm van contact is hartverwarmend.  Is ontroerend mooi.  Vrienden voor het leven zullen wij niet worden.  Dat kan niet.  Toch blijven die korte ontmoetingen kleven.  Het blijft niet beperkt tot salut en merci.  Het gaat verder.  Dieper.  Wij nemen het mee.  Als een niet tastbaar, ongrijpbaar souvenir.  Een souvenir, dat wij niet aan een muur kunnen hangen.  Dat wij niet kunnen inkaderen.  Dat wij niet in onze trofeeënkast kunnen uitstallen.  Maar dat toch blijvend is.


 
Ik zou het kunnen hebben over de natuur.  Over de omgeving.  Over de vergezichten.  Ik zou het kunnen hebben over de kleuren.  Over de geuren.  Ik zou het kunnen hebben over de pracht.  Over de schoonheid.  Toch doe ik het niet.  Bij gebrek aan woorden.  Aan juiste woorden.  Mijn woordenschat is te beperkt.  Schoonheid vraagt een sprankelende taal.  Een taal, die in schoonheid kan wedijveren met de te beschrijven natuurpracht.  Dat kan ik niet.  Ik bots op mijn beperkingen.  In mijn pogingen zou ik tekortschieten.  Ik zou het land en zijn omgeving oneer aandoen.  Dat zou niet fraai zijn.  Daarom doe ik het niet.  Daarom stop ik even het tikken.  Laat stilte intreden … In dat beletselteken ligt de schoonheid vervat.  Die doorlooppuntjes vertellen het hele verhaal.


 
In die niet te beschrijven schoonheid wandelen wij naar het einde.  Het einde van onze tweedaagse trektocht.  Onverwacht staat net voor het einde van die tocht onze bus te wachten.  Er werd blijkbaar gedacht dat wij het niet zouden halen.  Dat wij zouden strompelen.  Voortkruipen.  Op handen en voeten.  Dat is het niet geworden.  Wij staan nog rechtop.  Fier rechtop.  Wij hebben het gehaald.  Bijna gehaald.  Want wij moeten nog een eindje.  Wij wijzen het aanbod van de bus af.  Laten die bus aan de kant staan.  Wij stappen verder.  Zoals wij vandaag bijna dertien kilometer lang hebben gedaan.  Wij versagen niet.  Geven niet op.  Wij rechten onze schouders.  Stappen verder.  Tot aan ons hotel.  Tot aan de eindmeet.  Wij hebben het gehaald.  Het was de moeite.  Meer dan de moeite.

 
De douche.  Daar had ik naar uitgekeken.  Ik rep mij naar mijn kamer.  Gooi mijn rugzak op het bed.  Trek mijn kleren uit.  Stel mij onder die douche.  Laat het water stromen.  Minutenlang.  Ik voel mij herboren worden.  Alsof ik nieuwe energie tank.  Mijn vader zou zeggen dat hij zich opnieuw duizend man sterk voelt.  Zo is het ook.  Zo voel ik mij ook.  Met een zekere zin voor overdrijving zou ik zeggen dat ik onmiddellijk kan herbeginnen.  Dat ik opnieuw mijn bottines aantrek en opnieuw die bergen intrek.  Maar dat doe ik niet.  Overdrijven is niet aan mij besteed.  Ik ben een nuchtere jongen.
 
Fried noodles? Fried Rice? Niks van dat alles.  Ik ga voor die spaghetti.  Lekker Europees in Azië.  Die verwennerij heb ik verdiend.  Dat mag ik mijzelf wel gunnen.  Vanavond maak ik werk van die culinaire heimwee.  
 
De dag loopt ten einde.  Ik kan gaan slapen.  Met in de achteruitkijkspiegel die vermoeiende maar overheerlijke bergtocht.  Mooi, ’t leven is mooi.  Will Tura wist het al.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 11: Pindaya – Kalaw.  Te lezen op woensdag 17 februari.

vrijdag 12 februari 2016

Fucking perfect. Brief aan Sergio Herman.

Beste Sergio,
 
Ik weet niet hoe te beginnen.  Ik ken u niet.  Laat mij hierover duidelijk zijn.  Ik was nooit een gast in het vroegere Oud Sluis.  Ik ben nog niet langs geweest bij Pure C.  Tot op vandaag was ik nog niet in The Jane.  Uw culinaire uitmuntendheid is wereldvermaard.  Wereldberoemd.  Toch heb ik deze nog niet kunnen proeven.  Een andere mogelijkheid u te leren kennen zijn de televisieprogramma’s, waaraan u uw medewerking verleent.  Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dergelijke programma’s niet tot mijn favorieten gerekend worden.  Wij hebben dus niks gemeen.  Wij delen niet één gemeenschappelijk iets.
 
U leest die ietwat vreemde inleiding.  Een weinig uitnodigende inleiding bovendien.  Wij zouden het hierbij kunnen laten.  Ik zou tot het besluit kunnen komen deze brief dan toch maar te beëindigen.  Omdat we elkaar niks te vertellen hebben.  Maar dat zou verkeerd zijn van mij.  Omdat ik niet het volledige verhaal vertel.  Omdat wij heel misschien toch iets gemeenschappelijks hebben.  Iets wat ik tot gisteren niet had.
 
Gisterenavond keek ik naar Fucking Perfect.  Bij toeval.  Aanvankelijk zouden wij naar een film kijken.  Maar bij het bladeren doorheen de opgenomen programma’s op onze digibox botste ik op deze documentaire.  Die stond ook nog te wachten om bekeken te worden.  Het oorspronkelijke plan een film te zien, werd geschrapt.  Wij nestelden ons in de zetel voor uw documentaire.  Want daarnaar zouden wij kijken.  Dat hadden wij zonet beslist.  Soms kunnen plannen plots gewijzigd worden.  Wij zijn flexibel.  Zelfs in de kleine dingen van het leven geven wij blijk van die flexibiliteit.
 
Rondom ons hadden wij het nodige proviand verzameld.  Zodat wij de zetel niet meer uit hoefden.  Een colaatje.  Enkele chocolaatjes.  Een yoghurt.  Geen haute cuisine.  Een grotere tegenstelling met uw leefwereld had niet gekund.  Onbewust leken wij te denken dat het noodzakelijk was.  Noodzakelijk om tot een beter begrip te komen.  Vaak is het gemakkelijker vanop afstand te oordelen.  Onze zelfgekozen proviand leek die afstand inderdaad te bevestigen.
 
Fucking Perfect? Wij zien het einde van Oud Sluis.  Wij zien het begin van The Jane.  Zo zou het hele verhaal kunnen samengevat worden.  Maar die beknoptheid zou afbreuk doen aan deze documentaire.  Want deze documentaire is meer.  Veel meer.  In het hele verhaal staat u centraal.  U bent de rode draad.  U verbindt het einde met het begin.  U brengt ons van omega naar alfa.  
 
In Fucking Perfect wordt u plots meer dan een topchef.  Wij zien al die andere facetten van uw persoonlijkheid.  Al die deeltjes, die u tot Sergio Herman maken.  Die deeltjes zijn velerlei.  Wij zien u als echtgenoot.  Als vader.  Als zakenman.  Als broer.  Als zoon.  Als entertainer.  Wij zien u vechten.  Om al die facetten te kunnen zijn.  Tezelfdertijd.  Om in al die verschillende deelpersoonlijkheden uw rol ten volle te kunnen spelen.  In die strijd twijfelt u soms.  Dat het u niet zal lukken.  Dat u zal falen.  Die twijfel maakt u breekbaar.  Maakt u mooi.
 
Akkoord, in eenieder schuilt wel iets van al die verschillende deeltjes.  Maar bij u hadden wij dat niet verwacht.  In al die jaren was uw beeld verengd tot dat van topchef.  Dat was u.  Enkel dat.  Wij leken bijna te vergeten dat ook u een mens was.  Zoals al de rest.  Wij leken bijna te vergeten dat ook u twijfelde.  Zoals al de rest.  Wij leken bijna te vergeten dat ook u dromen had.  Zoals al de rest.  Wij leken bijna te vergeten dat ook u wordt geconfronteerd met pijn en verlies.  Zoals al de rest.  In Fucking Perfect werd u mens.  Voor de hele duur van de documentaire leek uw status van topchef slechts bijkomstig te zijn.
 
Ik heb naar u gekeken.  Ik heb naar u geluisterd.  Ik werd ontroerd door uw eerlijkheid.  Door uw gedrevenheid.  Door uw blijvende zoektocht naar perfectie.  Door uw niet aflatende drang iets te betekenen in de culinaire wereld.  Een wereld, die uw leven beheerst.  Via uw grootvader.  Via uw vader.
 
Gisterenavond zag ik Fucking Perfect.  Gisterenavond zag ik u.  Ik kreeg het gevoel u te kennen.  Of toch iets beter te kennen.  Dat kan niet.  Dat is een illusie.  Ik weet het.  Ik besef het.  Maar toch.  Fucking Perfect opende eventjes de deur.  Heel even kon ik binnenkijken.  In uw ziel.  In uw leefwereld.  In uw gedachten.  Ik heb gekeken.  Wat ik daar zag, heeft mij blij gemaakt.  Wat ik daar zag, heeft mij diep geraakt.  Dat zong Raymond van het Groenewoud.  In Liefde voor Muziek.  Ik zal het niet zingen.  Ik schrijf het.  Met dezelfde overtuiging.  Met eenzelfde geloof.
 
Beste Sergio, ik wil u danken voor een fijne televisieavond.  Ik wil u danken voor deze kennismaking.  Een kennismaking met misschien wel vreemde gevolgen.  Ik schakelde de televisie uit.  Bijna onmiddellijk kwam bij mij die ene gedachte op.  Ik wil naar Antwerpen.  Naar The Jane.  Want niet enkel in beelden kan ik u leren kennen.  Ook in gerechten schuilt uw persoonlijkheid.  Dat wil ik even aftoetsen.  Dat wil ik even uitzoeken.  Jawel, ik ben een nieuwsgierig mens.
 
Ik zeg u dus geen vaarwel.  Wel tot ziens.  Tot een volgende kennismaking.
 
Met vriendelijke groeten.

woensdag 10 februari 2016

De week van Eigen Kweek van Studio Brussel. Stem! Voor Jelle Tommeleyn. Een passend in memoriam.

Weekendongevallen.  Ik lees het in de maandagkrant.  Elke week weer.  Al te vaak is het een ver-van-mijn-bedshow.  Ik lees het.  Meer niet.  Let wel, ik ben niet ongevoelig.  Soms blijf ik wel even stilstaan bij een te vroeg beëindigd leven.  Heel soms denk ik wel even aan de familie, die verweesd achterblijft.  Maar dan zet ik me recht.  Ga ik verder met mijn eigen leventje.  Het blijft niet hangen.  Het blijft niet kleven.
 
Maar dan komt dat ene moment.  Dat ene moment, dat het toch wat dichterbij komt.  Maandagmorgen kreeg ik een berichtje.  Van een vriend.  In dat berichtje vertelde hij dat één van zijn vrienden was omgekomen.  In een weekendongeval.  Aangereden door een bestelwagen.  Aan een discotheek.  Ik had het diezelfde morgen nog gelezen.  In een kort krantenartikel.  Plots werd dat kleine artikel iets persoonlijker.  Iets intenser.  Deze keer ging het niet weg.  Het bleef hangen.  Het bleef rondtollen.  In mijn hoofd.
 
Jelle Tommeleyn.  Zo noemde de jongen.  Vierentwintig jaar oud.  Nog te jong om man genoemd te worden.  Maar toch.  Maar toch.  Zijn jeugd bleek geen garantie op het eeuwige leven.  Zondagmorgen bleef zijn levensteller voor altijd haperen op vierentwintig.  De teller stopte.  Stokte.  Geen verlenging meer.  Het verdict was onverbiddelijk.  Viel niet te ontkennen.  Jelle Tommeleyn was net gestorven.  Te jong.  Te vroeg.
 
Hoe afscheid nemen? Hoe passend afscheid nemen? Ik zou het niet weten.  Of toch.  Misschien kan er toch gezorgd worden voor een juist eerbetoon.  Jelle Tommeleyn was muzikant.  Drummer.  Bij drie bands.  Hij speelde bij Miava.  Bij The Heavy Crown.  Bij Blackbird Phantom.  Zou het niet mooi zijn als die drie groepen genomineerd worden voor de Top 100 van Eigen Kweek? Meer nog.  Zou het niet mooi zijn als die drie bands ook effectief in die Top 100 geraken? Zodat vrijdag die bands gespeeld worden.  Als hommage.  Als eerbetoon.  Als afscheid.
 
Mij lijkt het een prachtig initiatief.  Een betere manier om afscheid te nemen van een muzikant bestaat er niet.  Een laatste keer kunnen luisteren.  Naar hem.  Op de nationale omroep.
 
Ik wil u vragen daarom te stemmen.  Op die drie bands.  Ga naar de site van Studio Brussel en stem die bands in de Top 100.  Ik heb het al gedaan.  Nu u nog.  Doe het.  Twijfel niet.
 
Mijn stemadvies: