maandag 18 januari 2016

Mooie liedjes: Stef Connor. Met dank aan Touché - Radio 1. Brief aan Michael Bijnens en Friedl Lesage.

Beste Michael,
Beste Friedl,
 
Wachten? Ik zou het kunnen beschouwen als puur tijdverlies.  Dat had ik kunnen denken toen ik zondagmorgen voor de bakkerij stond.  Ik zat in de wagen.  Mijn vriendin was binnengegaan.  Om gebakjes.  Jawel, de zondag durven wij ons al eens verwennen.  Over die verwennerij wil ik het niet hebben.  Dat lijkt mij niet zo interessant.  Over het wachten, daarover wou ik het hebben.  Ik zat dus in de wagen te wachten.  Ik zou met mijn ogen kunnen draaien.  Dat kan ik goed.  Dat doe ik vaak als iets op mijn heupen werkt.  Als het mij al eens tegenzit.  Ik had het ook nu kunnen doen.  Omdat ik de minuten zag wegtikken.  Snel.  Minuut na minuut.  Er was veel volk in de bakkerij.  Het kon wel eens een tijdje duren.
 
Dat draaien met de ogen, ik deed het niet.  Neen.  Ik zette de radio aan.  Dat was wat ik deed.  In muziek vind ik rust.  Rust is nodig om dat wachten te verzachten.  Om die mogelijkheid zich te enerveren toch te onderdrukken.  Ik koos voor Radio 1.  Touché was al een tijdje bezig.  Ik viel in.  Dat kan.  Ik had de voorstelling gemist.  Ik had u niet horen voorstellen.  Maar dat is niet noodzakelijk.  Althans, dat vind ik.  Dat is een persoonlijke overweging.  
 
U was aan de praat.  Met Friedl.  Ik wachtte niet meer.  Ik luisterde.  Ik dacht niet meer aan tijdverlies.  Ik vergat bijna dat ik in die wagen zat.  Jullie stemmen brachten mij rust.  Nog meer dan muziek dat kan.  Ik heb dat met stemmen.  Met aangename stemmen.  Die slokken mij op.  Nemen mij mee.  Vraag en antwoord, het is een heerlijk ritme.  Een ritme, dat soms onderbroken wordt door stilte.  Stilte, waarin wordt nagedacht.  Waarin wordt geprobeerd gedachten te ordenen.  Alvorens uit te spreken.  Die gesprekken zijn bijna als muziek voor mij.
 
Het gesprek werd onderbroken.  Voor muziek.  Een fragment, door de gast gekozen.  In mijn wagen gebeurde iets wonderbaarlijks.  Terwijl mijn vriendin bij de bakker haar beurt afwachtte, deed ik een ontdekking.  Wachten werd ontdekken.  Ontdekken werd genieten.  Ik hoorde The Flood.  Van Stef Connor.  Dit had ik nog nooit gehoord.  Dit was nieuw voor mij.  Uniek, zo kan ik het omschrijven.
 
Vaak denk ik dat het vernieuwende van de muziek in de toekomst ligt.  De artiest(e) die die toekomst in zijn muziek kan vatten, zal al snel als vernieuwer gebrandmerkt worden.  Dat dacht ik.  Tot ik Stef Connor hoorde.  Dat zette alles op zijn kop.  Ik luisterde en besefte dat vernieuwing ook in het verleden kan liggen.  Dat niet altijd die toekomst moet nagelopen worden.  Terugkeren in de tijd kan ook best heilzaam zijn.
 
Stef Connor keert terug naar Mesopotamië.  Naar de vierde eeuw voor Christus.  Dat vertelden jullie.  In die tijden zocht Stef Connor haar inspiratie.  Zij brengt iets wat ik voordien nog nooit hoorde.  Zondag gingen wij om een taartje.  Maar ik kreeg zo veel meer.  Ik kreeg een stem.  Zo fijn en intens.  Ik kreeg een lied.  In een taal uit het vroege Babylonië.  Ik luisterde.  Wenste dat het eeuwig zou duren.  Maar dat kan niet.  Dat bestaat niet.  Eeuwigheid kan ik mij niet wensen.  Maar de tijd, dat de song duurde, verkeerde ik op een andere planeet.  In een ander universum.  Een universum van breekbare schoonheid.
 
Ik zweefde.  Werd pas naar de huidige wereld teruggeroepen omdat er op mijn autoraampje werd getikt.  Mijn vriendin vroeg mij de deur te openen.  Met een doos in haar handen lukte het niet.  Ik werd opnieuw wakker.  Ik landde.  Ik stapte uit.  Opende de deur.  Ik was even weggeweest.  Nu was ik terug.  Maar in mijn hoofd bleef dat muziekje hangen.
 
The Flood.  Ik heb al enkele malen opnieuw geluisterd.  Telkens overvalt mij datzelfde gevoel.  Kippenvel, gecombineerd met intens genot.  Dat is wat muziek hoort te doen.  Dat is muziek in zijn puurste vorm.  
 
Ik wil jullie danken.  Voor het gesprek.  Voor dat ene muziekje.  Voor die ene ontdekking.  Voor die mooie zondagmorgen.  Of mag elf uur toch eerder als middag beschouwd worden?
 
Met vriendelijke groeten.
 
 

donderdag 14 januari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 4: Yangon - Bago - Kyaiktiyo.

We verlaten Yangon.  Wij rijden naar Kyaiktiyo.  Wij gaan niet in een rechte lijn.  Dat is de kortste weg, dat wordt verteld.  Maar vaak is het ook de meest saaie weg.  Saaiheid willen wij niet op reis.  Wij gaan dus kronkelen.  Slalommen van begin- naar eindstation.
 
Dat slalommen doet ons even buiten Yangon halt houden aan de Taukkyan-oorlogsbegraafplaats.  Zesduizend driehonderd vierenzeventig militairen liggen hier begraven.  Netjes op een rij.  In de dood kan soms orde gevonden worden.  Op monumenten, achteraan op het kerkhof, werden nog eens de namen van zevenentwintigduizend niet geïdentificeerde soldaten in steen gebeiteld.  Alweer netjes op een rij.  Dat is het akelige aan die oorlogskerkhoven.  Die netheid.  Omdat het een te groot contrast vormt met de gruwel van een oorlog.  Wij wandelen rond.  In een netjes onderhouden stilte.  Wij lezen die zerken.  Gestorven voor onze vrijheid.  Gestorven voor het vaderland.  Welke onmens kan dergelijke holle slogans op die zerken beitelen? Ik moet stoppen met lezen.  Kwaadheid borrelt in mij op.  Kwaadheid om al die verspilde levens.  Om al die vergooide levens.  Te jong gestorven.  Voor wat? Voor wie?
 

 
Ik ben een pacifist.  Geen volbloedpacifist.  Ik weet dat sommige oorlogen moeten gevochten worden.  De Tweede Wereldoorlog? Jawel.  Vietnam? Neen.  De eerste Golfoorlog? Jawel.  De invasie in Irak? Neen.  De Eerste Wereldoorlog? Heel waarschijnlijk niet.  Soldaten moeten uitgestuurd worden voor de goede zaak.  De juiste zaak.  Op basis van echte, overtuigende elementen.  Niet op basis van leugens.  Niet op basis van gissingen.  Sneuvelen in het geloof te strijden voor de goede zaak kan voor de achterblijvers enige troost bieden.  Maar wat te vertellen tegen families van soldaten, die gesneuveld zijn in dat verfoeilijke web van geopolitieke spelletjes.  Spelletjes, gespeeld door veldheren en politici.  Vanuit diepgelegen bunkers schuiven zij hun pionnetjes.  Gemakkelijk te vervangen pionnetjes.  Als lijkt het een spelletje Stratego.  Hier geldt geen rechtvaardigheid.  Hier geldt geen juistheid.  Hier stinkt alles.  En enkel soldaten ploeteren in die rottende stank.
 
Ik word stil.  Tussen die graven.  Ik word stil.  Tussen die dode soldaten.  Ik treur.  Ik treur echt.  Dit is geen pose.  Dit is oprecht.  Het raakt mij.  Telkens weer komt al dat leed hard binnen.  Ik heb enige fantasie.  Ik kan mij inbeelden wat een oorlog is.  Niet helemaal.  Wel bij benadering.  Ik kan dat gedonder horen.  Ik kan dat geschreeuw horen.  Dat gevloek.  Die paniek.  Ik kan bommen horen vallen.  Kogels horen fluiten.  Ik kan de angst zien.  Voelen.  Een altijd aanwezige angst.  Die beelden krijgen mij in hun macht.  Die geluiden.  Het enige wat ik dan nog kan doen, is treuren.  Stilletjes huilen.  Zonder tranen.  Ik moet hier weg.  Terugkeren naar die mooie tijden van vandaag.
 
Wij staan opnieuw in de werkelijkheid.  In de realiteit van deze dag.  Wij stappen de bus op.  Wij rijden door naar het klooster Kha Khat Wain Kyaung.  Net voor elf uur arriveren wij bij het klooster.  Net op tijd om de monniken te zien aanschuiven voor hun lunch.  Hun laatste maaltijd van de dag.  Precies om elf uur wordt de gong geslagen.  Een lokaal gebruik om iedereen aan tafel te roepen.  De monniken komen buiten.  Stellen zich op.  Op één rij.  Zij stappen naar de eetzaal.  Langsheen toeristen.  Nieuwsgierige, druk fotograferende toeristen.  Sommigen onder hen schenken aan de monniken geld.  Of schriftjes.  Of balpennen.  Of rijst.  Alle giften verdwijnen in of op de bedelkom, die elke monnik op zijn buik draagt.
 
Wij kijken toe.  Terwijl zij aanschuiven voor het eten.  Terwijl zij eten.  Wij zijn getuige van het kloosterleven.  Van één klein ogenblik uit dat toch wel aparte leven.  Het is bizar.  Zijn wij arrogante indringers? Want dat is altijd weer de discussie, die gevoerd wordt.  Tot hoever kan en mag toerisme gaan? Altijd weer moet positie gekozen worden.  Moet afgewogen worden.  Het is balanceren op een koord.  Een slappe koord.  In deze ontdek ik een wisselwerking.  Wij als toeristen kunnen even meekijken in het dagelijkse leven van de monnik.  De monniken krijgen in ruil een soms wel erg gulle dotatie.  Een win-win situatie zou het kunnen zijn.  Beide partijen worden er beter van.  Maar is het ook zo? De vraag dringt zich op wat er het eerst was.  De discussie van de kip of het ei.  Hebben de toeristen als eersten gevraagd de deuren van het klooster open te zetten? Of zijn de monniken naar de toeristen toegestapt met een uitnodiging? Het lijkt een detail maar in dat detail schuilt een wereld van verschil.
 
Die vragen flitsen nog door mijn hoofd als wij Bago binnenrijden.  Dat plaatsje, waar een prinses in een ver verleden getuige was van een fenomeen.  Een raar fenomeen.  De prinses zag een vrouwtjesgans bovenop een mannetjesgans zitten.  De prinses vond dat vreemd.  Uitermate vreemd.  In die mate zelfs dat zij hierin een teken zag.  Een goddelijk teken, dat niet mocht genegeerd worden.  Daarom werd besloten op die plaats de hoofdstad van het toenmalige rijk te bouwen.  Met goedkeuring van één of andere god.  Een god, die een vrouwtje bovenop een mannetje zette.
 
In Yangon hadden we al twee Boeddhabeelden gezien.  Eén liggende.  Eén zittende.  Op onze reis doorheen Myanmar zullen we dat lijstje verder aanvullen.  Op die lijst zullen heel wat andere bijgeschreven worden.  De lijst wordt al behoorlijk aangedikt als wij in Bago stoppen bij de Kyaik Punpagode.  Vier Boeddha’s zitten met de rug tegen een zuil, elk één windrichting uitkijkend.  De beelden zijn groot.  Behoorlijk groot.  Ik raadpleeg mijn reisgidsen.  De ene, Dominicus, schat de pagode dertig meter hoog.  De andere, Capitool, houdt het dan weer op zevenentwintig meter.  Twee reisgidsen kunnen handig zijn.  Niet altijd.  In deze is het eerder verwarrend.  Misschien toch nog even kijken in een derde gids?
 

 
Niet alle monumenten, die wij zullen zien, hebben al een lange geschiedenis verzameld.  Dat is zo met de Nawdawgyi Myathalyaungboeddha.  Deze liggende boeddha werd pas in 2002 gebouwd.  Nog te jong om al verhalen te kunnen vertellen.  Nog te jong om al geschiedenis te hebben.  Die moet nog toegevoegd worden.  Toegevoegd en bewaard worden.  Voor latere generaties.  Misschien zullen die met vreemde ogen aankijken tegen gebruiken van mannen en vrouwen uit het begin van de eenentwintigste eeuw.  Want, inderdaad, waarom nog in deze tijden dergelijke beelden bouwen.  Uit de grootte van het beeld (76 m. lang) mogen wij afleiden dat hier nog geen sprake is van een afkalvend geloof.  Buddha rules.  Nog altijd.  Voorlopig duldt Hij nog geen tegenspraak.
 

 
Venters.  Verkopers.  Zij zijn een constante.  Op elke plaats.  In elke stad.  Altijd is er wel eentje, die probeert zijn koopwaar aan de man te brengen.  Zo ook aan de Nawdawgyi Myathalyaungboeddha.  Velen haken onmiddellijk af als wij aangeven niet geïnteresseerd te zijn.  Eentje laat niet af.  Bijt zich vast.  Heilig overtuigd dat enkel de aanhouder wint.  Hij blijkt bijzonder getalenteerd te zijn in het verkopen.  Hij haalt al zijn trucs uit de kast.  Eén van die trucs is het zingen van klassiekers.  Let it be van The Beatles.  Dat zingt hij.  Ik lach.  Niet om het zingen zelf.  Dat is het niet.  Want deze man kan zingen.  The Voice of Myanmar, dat zou hij kunnen zijn.  Ik lach om dat Birmees Engels.  Om dat grappige accent.
 
Ik kom in zijn vizier.  De Birmese Paul McCartney komt naar mij.  Ik heb hem aan het werk gezien.  Afwimpelen zal niet eenvoudig zijn.  Ik besluit hem aan te spreken op zijn muzikale voorkeuren.  Zijn muzikale smaak.  Ik beken hem een Stones fan te zijn.  Als bij wonder druipt hij onmiddellijk af.  Een Stones klassieker blijkt niet in zijn repertoire te zitten.  Hij keert huiswaarts.  Heel waarschijnlijk om I can’t get no satisfaction of Ruby Tuesday te gaan instuderen.  Want dit zal hem niet meer overkomen.  Zoveel is zeker.  Een goede verkoper trekt de nodige lessen uit zijn tegenslagen.
 
Onze laatste stop is de Shwetalyaungboeddha.  Alweer een liggende boeddha.  De derde reeds.  Het zou kunnen vervelen.  Toch doet het dat niet.  Wij gaan ons focussen op de details.  Op de verschillen.  Want die zijn er wel degelijk.  Niks is hetzelfde.  Altijd is er wel dat ene, minieme verschil.  Zo is de Nawdawgyi Myathalyaungboeddha iets moderner dan de liggende boeddha in Yangon.  Vrouwelijker ook.  Sensueler.  Bijna zou ik zeggen dat deze zwoeler is maar dat doe ik niet.  Die woorden spreek ik niet uit.  Een zwoele boeddha hoort niet.  Dat past niet bij zijn zen-attitude.
 
 
De laatste boeddha van de dag is meer versierd.  Rijkelijk versierd.  Hij ligt te rusten op een mozaïekkussen.  Een negentiende-eeuwse toevoeging.  Toch doet het geen afbreuk aan het geheel.  Het is een waardevolle toevoeging.  Het beeld zelf zou in de tiende eeuw gebouwd zijn.  Dat is heel wat vroeger.  Maar na het verval van Bago ten gevolge van het verlies van de zeeverbinding raakte het beeld in verval.  Eind negentiende eeuw werd het door de Britten herontdekt en gerenoveerd.  Net als in Yangon werd ook boven deze boeddha een dak geplaatst.  Een Schots staalconcern stond in voor het ontwerp en de bouw.  Ik kijk naar het resultaat.  Misschien was het ontwerp in die vroegere tijden behoorlijk vooruitstrevend.  Een staaltje van technisch vernuft.  Vandaag is het dat zeker niet.  Vandaag zou de Schotse staalreus met dit ontwerp geen prijzen wegkapen.  Dit proefwerk zou de Schotten geen onderscheiding opleveren.  Eerder een onvoldoende.
 
Wij rijden door naar Kyaiktiyo.  Morgen staat de Gouden Rotspagode op het programma.  Wij gaan vroeg slapen.

Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 5: Kyaiktiyo – Bago.  Te lezen op donderdag 21 januari.

dinsdag 12 januari 2016

De Rotonde, gehoord op Radio 2. Brief aan Christel Van Dyck.

Beste Christel,
 
Ik ben een vrolijke jongen.  Die vrolijkheid kan schommelen.  Dat is zo.  Dat moet zo.  Die schommelingen kruiden het leven.  Maken dat leven onvoorspelbaar.  In die onvoorspelbaarheid schuilt het heerlijke van het leven.
 
Zondagmorgen werd mijn vrolijkheid in positieve zin beïnvloed.  Mijn vrolijkheid werd naar zeldzame pieken gevoerd.  Daarvoor waren meerdere redenen.  Zondagmorgen ging ik lopen.  Om acht uur in de morgen.  Aan de Watersportbaan.  In Gent.  Ik had mijn loopschoenen opnieuw aangetrokken.  Dat was al een tijdje geleden.  Ik zou opnieuw moeten beginnen joggen.  Maar altijd vond ik wel een excuus.  Een excuus waarom ik het niet deed.  Het begon aan mij te vreten.  Ik begon mij schuldig te voelen.  De voorbije zondag deed ik het dan toch.  Eindelijk.  Ik trok mijn loopschoenen aan.  Ik knoopte opnieuw aan met die fantastische, wekelijkse gewoonte.
 
Meer nog dan het joggen was er die andere reden.  Die andere reden, die mijn vrolijkheid hoge toppen deed scheren.  Ik stapte in mijn wagen.  Om acht uur.  Ik schakelde de radio aan.  Op Radio 2.  Ik had een afspraak.  Met u.  Elke zondagmorgen kom ik bij u op de koffie.  Radiogewijs dan.  Om te luisteren naar dat gesprek.  Een gesprek tussen u en uw centrale gast.  Twee uur lang.
 
Ik reed naar de Watersportbaan.  Terwijl ik luisterde.  Ik wou blijven doorrijden.  Ik wou niet stoppen.  Niet stoppen met luisteren.  Uw gesprekken zijn vrij intens.  U graaft diep.  Blijft niet aan de oppervlakte.  Daar gaat u aan voorbij.  Niks is zo vervelend als aan die oppervlakte blijven.  U weet dat.  U beseft dat.  Ervaring noemen ze dat.  Jarenlange ervaring.  Die ervaring doet u de valkuilen van een oppervlakkig en weinig diepgravend gesprek vermijden.  Op die manier komt u tot een gesprek, dat ik zou durven te omschrijven als boeiend en interessant.  Gekluisterd hang ik aan de radio.  Zelfs in de wagen.  Ik besef het, een moeilijke houding.  Een gevaarlijke houding.  Toch doe ik het.  Omdat ik het gevoel krijg bij elke vraag de centrale gast dat ietsje beter te leren kennen.  Dat ietsje beter te begrijpen.  Omdat ik ervaar dat een soms op weinig of niets gebaseerd voorbehoud van mijnentwege tegenover de centrale gast gesloopt wordt.
 
Ik arriveer bij de Watersportbaan.  Ik moet de wagen uit.  Beginnen aan die vijf kilometer.  Ik moet u achterlaten.  Met tegenzin.  U had mij een nieuw excuus kunnen geven.  Een excuus om dat joggen nog maar eens uit te stellen.  Toch deed ik het niet.  Omwille van mijn conditie.  Omwille van die overtollige feestkilo’s.  Jawel, ik ben ijdel.  Of toch een beetje.
 
Ik liet u alleen achter.  Met uw centrale gast.  Maar u jaagde mij vooruit.  In een nieuwe, persoonlijke recordtijd maalde ik mijn kilometers af.  Buiten adem arriveerde ik bij mijn wagen.  Snel nog even stretchen en dan weer de wagen in.  De radio aan.  Ik was opnieuw bij u.  Mijn ademhaling kwam tot rust.  Ik luisterde opnieuw.  Naar dat heerlijke vraaggesprek.
 
Ik kon blijven doorrijden.  Door het wondermooie Gent.  Om toch niks meer te missen.  Om elk woord van u en uw centrale gast mee te pikken.  Maar dat kon ik niet.  Omwille van de ecologische voetafdruk wil ik de verplaatsingen met de wagen tot het strikte minimum beperken.  Bovendien moest ik naar huis.  Thuis wachtte De Pruimelaarstraat.  Van Louis Van Dievel.  In dat boek wou ik nog wat lezen.
 
Ik ben een vrolijke jongen.  Ik ben een drukke jongen.  Toch probeer ik in die vrolijke drukte uw twee uur durende vraaggesprek in te passen.  Omdat het, net zoals joggen, een heerlijke manier is om te ontwaken.  Om zachtjes aan wakker te worden.  Om op een heerlijke wijze die zondagmorgen te beginnen.
 
De Rotonde.  Een heerlijk gesprek.  Bij een koffie.  Of op loopschoenen.  Beide kunnen.  Beste Christel, ik wens u een nooit eindigende inspiratie.  Om die gesprekken te voeren zoals enkel u dat lijkt te kunnen.  Ik moet bekennen, ik wens u dat ook een beetje uit eigenbelang.  Omdat ik mij geen andere zondagmorgen zou kunnen voorstellen.  Een zondagmorgen zonder u? Ik zou het missen.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 11 januari 2016

Mijn reisverhaal Myanmar. Dag 3: Yangon.

Ik word wakker in Myanmar.  In Myanmar? Jawel.  Maar is dat geen dictatuur? Heerst daar geen militaire junta met strenge hand? Als ik zei naar Myanmar te reizen, werd die vraag mij wel eens voor de voeten geworpen.  Alsof ik gevraagd werd verantwoording af te leggen.  Misschien was het zo niet bedoeld.  Toch voelde het zo aan.  Als rechtvaardiging verwees ik naar de vrije verkiezingen, die op 9 november werden georganiseerd.  Vrije democratische verkiezingen als bewijs van de nieuwe wind, die doorheen het land waaide.  Bovendien gaf ik gehoor aan de oproep van Aung San Suu Kyi, partijleidster van de National League for Democracy.  In die oproep liet zij verstaan voorstander te zijn van kleinschalig toerisme.  Dit kon gelezen worden als een uitnodiging om het land voortaan niet meer links te laten liggen.  Bij mijn keuze voor Myanmar kreeg ik dus de steun van een Nobelprijswinnares voor de Vrede.  Dat kan tellen.  Dat moet volstaan.  Die steun moest de kritische geesten definitief de mond snoeren.  Want wie durft in te gaan tegen een Nobelprijswinnares?
 
Aung San Suu Kyi is alomtegenwoordig.  Ik ben nog maar net in Myanmar maar dat heb ik al gezien.  Zij lijkt een popidool.  In winkels zie ik boeken liggen van en over deze politica.  In het straatbeeld zie ik posters en affiches.  Met daarop het hoofd van deze dame.  Een sterrenstatus, dat heeft zij bereikt.  Ik kan mij een dergelijk scenario in eigen land nauwelijks inbeelden.  Hier bij ons worden politici verketterd.  Koosnaampjes als zakkenvullers en profiteurs krijgen zij toebedeeld.  Zij grossieren in onbekwaamheid, althans volgens de vox populi.  Het sterrendom is niet weggelegd voor onze nationale politici.  Slechts heel af en toe schittert de ster van één enkele politicus.  Maar die ster dooft net zo snel uit.  Politici komen en gaan.  Raken snel opgebrand.  In eigen land kijkt men niet op naar politici.  Eerder kijkt men weg van hen.  Dat is niet zo in Myanmar.  Toch voorlopig niet.  Hier wordt alle hoop gesteld op Aung San Suu Kyi.  Hier verwacht men nog dat politiek dingen kan veranderen.  Ten goede.  Jawel, de democratie is nog pril in Myanmar.  De democratie is nog te jong om al verbitterd te zijn.  Of te worden.  Om cynisch te zijn.  Of te worden.  Met ogen van bewondering kijkt men naar die bejaarde dame.  In die ogen lees ik hoop.  Hoop op een betere toekomst.  Dat wil ik graag geloven.
 
Maar genoeg over politiek.  Wij zijn nog altijd in Yangon.  Wij keren terug naar de Sulepagode.  Gisteren zijn wij tot aan de pagode geweest.  Vandaag gaan wij binnen.  Aan de ingang doen wij onze schoenen uit.  En onze kousen.  Enkel op blote voeten mogen wij deze tempel binnen.  Respect tegenover Boeddha kan enkel betuigd worden op blote voeten.  Zo lijkt het wel.  Dat geldt niet enkel voor deze tempel.  Dat is zo in alle tempels.  Over het hele land.  Willen we een tempel binnengaan, dan blijven schoenen en kousen bij de ingang achter.  Gemakkelijk schoeisel, dat vlotjes aan en uit gaat, valt dan wel te overwegen.  Dat zullen wij de volgende weken in gedachten houden.
 
De Sulepagode zou een haar van Boeddha herbergen.  Een relikwie.  Door boeddhistische monniken vanuit India naar Myanmar gebracht.  Wij zouden kunnen lachen om een dergelijk verhaal.  Wij zouden het kunnen omschrijven als bijgeloof.  Maar hebben wij dat recht? Ik denk het niet.  Met eenzelfde ernst bewaren wij in kerken, basilieken en kathedralen relikwieën van allerhande heiligen.  Devoot vallen wij op onze knieën in het aanschijn van die relikwieën.  Eenzelfde devotie zien wij hier in Myanmar.  Dat ene haar verbindt de volgelingen met Boeddha.  Als een soort van rechtstreekse lijn.  Op die lijn mag geen enkele storing zitten.  Geen spot dus.  Wel ernstige oprechtheid.  Oprechte vroomheid.
 

Sulepagode
 
Onze volgende halte is de Botataungpagode.  Het stadsplannetje doet vermoeden dat deze pagode binnen wandelafstand ligt van de Sulepagode.  Wij gaan dus stappen.  Het blijkt toch nog een behoorlijk eindje te zijn.  Afstanden op kaart kunnen vaak klein lijken.  In realiteit kan dat dan al eens tegenvallen.  Maar wij hebben jonge benen.  Wij klagen niet.  Een beetje beweging doet wonderen.  Onze ledematen voelen nog stram aan.  De vliegkilometers zitten in onze benen.  Die benen moeten wakker geschud worden.  Hebben wat oefening nodig.  Een wandeling kan dan een oplossing zijn.
 
 
 
De Botataungpagode.  Vanwaar komen toch al die namen? Voor ons klinken al die namen exotisch vreemd.  Wij slaan die namen op.  In de hoop die bij thuiskomst nog te kunnen ophalen in ons geheugen.  Om onze toehoorders toch enigszins versteld te doen staan van onze kennis.  Van onze wijsheid.  Namen noemen, als bewijs van onze onderlegdheid in Myanmar.  Als bewijs dat wij wel degelijk iets opgestoken hebben.  Wij wauwelen die namen dus na.  Niet gehinderd door onze zorg om de juiste uitspraak.  Terwijl wij worstelen met die namen, lijken zij voor de Birmees de evidentie zelve.  Zo verwijst de Sulepagode naar de nat Sule, die de bewaker is van de heuvel waarop de Shwedagonpagode werd gebouwd.  De Botataungpagode verwijst dan op zijn beurt naar het legertje van duizend (tataung) soldaten (bo), dat tweeduizend jaar terug de acht haren van Boeddha, die hier bewaard werden, bewaakte.  Zoals u ziet, achter die exotische namen schuilt een zekere logica.  Een logica, die door ons te vinden en te ontdekken is.
 
Botataungpagode
 
Het had weinig gescheeld of de Botataungpagode was niet te bezichtigen.  In de Tweede Wereldoorlog werd de pagode volledig platgegooid.  Door de Royal Air Force.  Dat was niet de bedoeling.  Het eigenlijke doelwit was de nabijgelegen haven.  Maar de jongens van de RAF hadden niet hun dagje.  Stonden niet scherp.  Die jongens maakten één klein foutje.  Een foutje, dat de pagode volledig in de as legde.  Nu zouden de hoge piefen bij de luchtmacht zich excuseren.  Zij zouden spreken van collateral damage.  Alsof dat ooit zou kunnen volstaan als verontschuldiging.  Maar toen bestond dat woordje nog niet.  Toen werd de harde realiteit niet weggemoffeld door modieuze woordjes.  Het gebeurde gewoon.  Een oorlog moet gevochten worden.  Moet gewonnen worden.  In dat streven naar de overwinning mogen dan al eens foutjes gemaakt worden.  Liefst niet te veel maar het mag.  Jammer.  Helaas.  Maar wij moeten voort.  Wij moeten verder met die verdomde oorlog.  Want die moet gewonnen worden.
 
Na de oorlog werd de pagode heropgebouwd.  Volgens het oorspronkelijke ontwerp.  In die nieuwe pagode werd een vergulde bronzen boeddha teruggeplaatst.  Dat beeld hadden de Britten in 1885 meegenomen uit het Glazen Paleis van Mandalay.  Britten zouden dat meenemen omschrijven als een schenking.  Andere dan de Britten zouden dit eerder als plunderen beschouwen.  Een klein verschil in interpretatie.  Wie heeft gelijk? Ligt de waarheid in het midden? Ik weet het niet.  Het antwoord moet ik u schuldig blijven.  U kan mij die onwetendheid aanwrijven.  Ten kwade duiden.  Dat zou u kunnen doen.  Ik troost mij met de gedachte dat alles weten pas echt vervelend moet zijn.  Net de zoektocht naar antwoorden maakt het leven boeiend.  Ik blijf dus zoeken naar die antwoorden.  Naar die juiste antwoorden.
 
Botataungpagode
 
Ook in deze pagode wordt één haar van Boeddha bewaard.  De pagode lag volledig in puin.  Honderden brokstukken.  Duizenden brokstukken.  Toch werd vanonder het puin dat ene haartje opgegraven.  Als een klavertjevier werd dat ene haar naar boven gehaald.  In dat kleine wonder moet Boeddha de hand hebben gehad.  Dat moet.  Een andere verklaring voor die vondst kan toch niet gevonden worden.  Of zou het toch toeval zijn? Of eerder een fabeltje?
 
Wij hebben de pagode gezien.  Van top tot teen.  Wij zijn zelfs in de stoepa geweest.  Binnenin.  Dat is uniek.  Het interieur van een stoepa is massief.  Hier niet.  Hier is het interieur hol.  In dat interieur hebben wij gewandeld.  Wij hebben gekeken naar dat ene, enkele haar.  Want dat wordt daar bewaard.  Wij hebben het gezien.  Maar geloven wij het ook? Ongelovige Thomas moest eerst zien om dan te kunnen geloven.  Wij hebben gezien.  Dat was makkelijk.  Geloven doen wij niet.  Dat is moeilijk.  Te moeilijk.
 
Wij moeten voort.  Naar de Kyauk Htat Gyi Pagode.  We nemen de taxi.  Aan de chauffeur vragen wij ons naar de liggende boeddha te brengen.  Want dat is daar te zien.  Reclining buddha, vragen wij in ons beste Engels.  Hij fronst even de wenkbrauwen.  Lijkt niet al te zeker.  Wij nemen er het stadsplan bij.  Duiden het aan op de kaart.  De chauffeur knikt.  Zelfzeker lijkt hij evenwel niet.  Toch stappen wij in.  Het zal wel lukken.  
 
Wij komen aan bij de liggende boeddha.  Zonder problemen.  In rechte lijn heeft de chauffeur ons naar hier gevoerd.  Wij springen uit de taxi.  Gaan zien naar dat kolossale beeld van een liggende boeddha.  Zeventig meter lang.  Achttien meter hoog.  Dat is groot.  Bijzonder groot.  Wij voelen ons krimpen naarmate wij dichter bij het beeld komen.  Wij lijken lilliputters.
 

Kyauk Htat Gyi
 
Wij kijken niet naar het oorspronkelijke beeld.  Het oorspronkelijke werd gebouwd in opdracht van een zakenman.  Die man vergat evenwel een dak te plaatsen boven de liggende boeddha.  Dat achtte hij niet noodzakelijk.  De natuurelementen konden vrij hun gang gaan.  Dat deden zij ook.  Het beeld werd aangetast.  Fel aangetast.  In die mate zelfs dat er beslist werd het beeld af te breken.  Een nieuw beeld werd gebouwd.  Via donaties van gelovigen werd hiervoor geld ingezameld.  Om dit maal het eeuwigdurende karakter van het beeld te garanderen, werd nu wel een dak geplaatst.  De invloed van het klimaat werd hierdoor ingeperkt.
 
Terwijl wij langs dat beeld wandelen, wordt onze aandacht getrokken door een ietwat oudere Birmees.  Hij fluit ons na.  Wij kijken.  Hij doet ons teken tot bij hem te komen.  Wij luisteren.  Wij zijn welopgevoed.  Een vraag van een oudere kan niet zomaar genegeerd worden.  In ouderdom lezen wij nog altijd wijsheid.  Wij komen bij hem.  Hij stelt voor onze gids te worden.  Onze gids doorheen het klooster, dat bij de Kyauk Htat Gyi Pagode aanleunt.  Wij aanvaarden het voorstel.  Nieuwsgierigheid is wat ons drijft.  Wij zijn gebeten om te weten.
 
Met onze gids wandelen wij doorheen de leefruimtes.  Langs de slaapplaatsen.  Naar het meditatiecentrum.  Hij brengt ons bij een oude monnik.  Vijfentachtig jaar oud is de man.  Die vraagt ons of wij ‘meditation power’ wensen.  Wat het is? Wij weten het niet.  Toch aanvaarden wij.  Alles wat kracht is, moet een mens sterker maken.  Dat denken wij.  Wij gaan op onze knieën zitten.  Net voor zijn voeten.  Hij legt ons de hand op.  Prevelt wat.  Een toverformule lijkt het.  In enkele seconden is het ritueel voorbij.  Ik voel mij een Ninja Turtle.  Of één van de Fantastic Four.  Want ik heb magische krachten.  Mij geschonken door een boeddhistische monnik.  
 


 
Een monnik met een smartphone.  Met oortjes in.  Blijkt dat die vraag om onthechting toch moet gerelativeerd worden.  Maar wij onderdrukken die zin voor kritiek.  Wij gaan in gesprek.  Naar wat hij luistert? Dat willen wij weten.  Naar boeddhistische muziek.  Met dat antwoord lacht hij onze vraag weg.  Een kluitje in het riet, dat willen wij niet.  Daarmee willen wij niet weggestuurd worden.  Wij dringen aan.  Herhalen onze vraag nog even.  Welke muziek? Michael Jackson, bekent hij ons.  Justin Bieber, vult hij aan.  Oei.  Justin Bieber? Die monniken hebben dan toch niet alle wijsheid in pacht.  Maar dat is dan weer onze kritische zin, die opspeelt.  Die willen wij onderdrukken.  Wij zijn op reis.
 
Van de liggende boeddha gaan wij naar de zittende boeddha.  Daarvoor moeten wij naar de Nga Htat Gyi Pagode.  Boeddha kan en mag afgebeeld worden in vier grondhoudingen: liggend, zittend, staand en lopend.  Een liggende hebben wij zonet gezien.  Een zittende zullen wij straks zien.  Een staande moeten wij nog zien.  Maar dat zal gebeuren.  Nog op deze reis.  Een lopende? Dat wordt een moeilijke.  Wij zijn in blijde verwachting.  In blijde verwachting van een ontmoeting met een lopende boeddha.  Een boeddha in sportkledij.  Met sportschoenen.  Dat moet bijblijven.  Ongetwijfeld.  Spotten met Boeddha mag niet.  Respect vraagt ernst.  Een lopende boeddha zou bestaan.  Ik heb het nog niet gezien.  Ik heb mijn opdracht voor deze reis gevonden.  
 

Nga Htat Gyi
 
Bij de zittende boeddha krijg ik opnieuw het voorstel voor een gegidste wandeling.  Een wandeling doorheen alweer een klooster.  De jongeman lijkt mij net ietsje te vlot.  Zo vlot dat het verdacht lijkt.  Al te gemakkelijk geldgewin, dat ruikt naar afzetterij.  Ik ga niet in op zijn voorstel.  Toch wimpel ik hem niet af.  Ik maak van de gelegenheid even gebruik om te informeren naar de voorbije verkiezingen.  Ik vraag hem op wie hij gestemd heeft.  Het geheim van de verkiezingen lijkt hier van geen tel.  Hij antwoordt.  Zonder enige aarzeling.  Vol blijheid zegt hij gestemd te hebben voor ‘The Lady’.  Ik begrijp hem.  Ik knik goedkeurend.  Steek even mijn duim op.
 
Wij eindigen onze dag bij, op en aan de Shwedagonpagode.  Dit is één van de drie heiligdommen in Myanmar.  Dat hoeft niet te verbazen.  In deze pagode wordt niet slechts één haar van de Verlichte bewaard.  Dat zou een beetje minnetjes zijn voor een heiligdom.  Dus neen, niet één haar.  Wel acht haren.  Acht haren van Boeddha.  Het statuut van heiligdom lijkt gerechtvaardigd.
 
De stoepa ligt op een achtenvijftig meter hoge heuvel.  Wij kunnen met de roltrap.  Wij kunnen met de lift.  Dat doen wij niet.  Dat willen wij niet.  Wij hebben ‘meditation power’.  Daarmee moet het wel lukken.  Bovendien levert de trap ons enig religieus krediet op.  Het zou ons dichter bij de verlichting brengen.  Het zou ons karma gunstig beïnvloeden.  Geen twijfel meer.  Wij nemen de trap.  Wij gaan via de oostelijke trap.  Dat is de meest fraaie.  Met houtsnijwerk en schilderkunst.  Als wij dan toch moeten stappen, graag in schoonheid.
 
Shwedagonpagode
 
Eenmaal boven valt onze mond open.  Schoonheid doet verstommen.  Woorden schieten dan te kort.  Wij kunnen enkel stamelen.  Stotteren.  De architectuur? Rijkelijk overweldigend.  Goud, goud, goud, goud, … Waar men ook maar kijkt.  Maar meer nog dan de architectuur is het de sfeer, die aangrijpt.  Die ons emotioneel doet wankelen.  Deze pagode is het heiligste heiligdom.  Het meest vereerde boeddhistische heiligdom van Myanmar.  Dan zou men een zekere gestrengheid verwachten.  Een ambiance onderdrukkende devotie.  Maar dat is het niet.  Ontspannend druk, zo kan het omschreven worden.  Alles gaat zijn gangetje.  In een losse sfeer.  Dit is niet enkel een gebedsplaats.  Meer nog lijkt dit een ontmoetingsplaats.  Jongeren en ouderen komen hier samen.  Met familie of alleen.  Om elkaar te ontmoeten.  Om bij te praten.  Om de laatste nieuwtjes uit te wisselen.  Om hier de avond te starten.
 

 

Shwedagonpagode
 
Ik heb gewandeld.  Rond de stoepa.  Meermaals heb ik moeten lachen.  Om die monniken.  Die op hun smartphones tokkelen.  Die ons roepen en vragen met hen op de foto te gaan.  Ik heb moeten lachen om die toch wel aparte onderhoudsploeg.  Met aan elkaar gebonden doeken vegen zij de vloer aan.  In een rij van tien meter breed.  Naast elkaar rukken zij op.  Gaan zij het gevecht aan met vuiltjes.  Een toeristische attractie lijkt het.  Kuisen lijkt slechts een bijkomstigheid.  Een leuke manier om alweer religieus krediet op te bouwen.  Want dat is het.  Poetsen brengt u dichter bij de verlichting.  Nooit heb ik het zo aangevoeld.  
 
 
Wij hebben de eerste van drie heiligdommen gezien.  In de ondergaande zon.  Het mooiste moment.  Wij kunnen gaan slapen.  Het is mooi geweest.
 
Mijn reisverhaal Myanmar.  Dag 4: Yangon – Bago – Kyaiktiyo.  Te lezen op donderdag 14 januari.
Shwedagonpagode