dinsdag 30 oktober 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 9: Shiraz.

Persepolis.  Het zou het hoogtepunt van de reis moeten worden.  Maar dat weten we nu nog niet.  Onze reis is nog niet voorbij.  Nog één weekje verblijven wij in Iran.  Pas aan de eindmeet kunnen de prijzen uitgedeeld worden.  Nu nog niet.  We hebben nog dingen te zien.  Dingen, die Persepolis de titel van hoogtepunt kunnen ontfutselen.  We wachten nog even af.  Toch weten we één ding.  Dit zal fantastisch worden.
 
We vertrekken vroeg.  Om 7.00 uur zitten we op de bus.  Zelfs in Iran heeft de morgenstond goud in de mond.  Het blijkt een universeel gegeven te zijn.  Met dit vroege vertrek willen wij de stormloop in Persepolis voor zijn.  Reizen is niet enkel kijken.  Is niet enkel luieren.  Reizen is bovenal organiseren.  Dat vereist een beetje denkwerk.  Onze plan de campagne lijkt goed doordacht te zijn.  Wij zijn bijna alleen op de site.  Voorlopig toch.  In de loop van de voormiddag zal dat snel wijzigen.  Maar voorlopig kunnen wij bijna ongestoord rondlopen.  Heerlijk!
 
We stappen onmiddellijk door naar de dubbele monumentale trap, die uitkomt op de Poort der Naties.  Het aantal treden is niet zomaar lukraak gekozen.  Het zijn er honderd en elf.  Over dat exacte aantal werd nagedacht.  Dat exacte aantal heeft een betekenis.  Het zou het aantal karavanserais zijn op de route die de uiterste punten van het toenmalige rijk met elkaar verbond.  Via dat symbolische aantal komen wij uit op een kunstmatig aangelegd terras.  Vijftien meter hoog.  Driehonderd bij vierhonderdvijftig meter groot.  Wij stappen langs reusachtige stieren en gevleugelde stieren met mensenhoofden, daar neergezet als bewakers.  
 


 
Het is een feit.  Wij staan binnen de muren van de ceremoniële paleisstad.  Een bouwproject waartoe Darius de Grote opdracht gaf.  Hij begon met de werken.  Zijn opvolgers Xerxes I, Artaxerxes I en Artaxerxes III namen het project over en breidden het uit volgens hun inzichten en smaak.  Ik zou u nu kunnen onderhouden over de verschillende zalen en ruimtes van de stad.  Ik zou het kunnen hebben over de Apadana.  Over het Tripylon.  Ik zou het kunnen hebben over het Tachara.  Over het Hadish.  Ik zou het kunnen hebben over de Harem van Xerxes.  Over de Hal der honderd zuilen.  Ik doe het niet.  Anderen hebben het mij voorgedaan.  Beter.  Accurater.  Ik ben geen historicus.  Ik ben een toerist.  Dat maakt een wereld van verschil.  Ik kom om te bewonderen.  Om mij te verwonderen.  Een historicus komt om een verhaal te vertellen.  Om een verhaal te vervolledigen.  Een historicus onderzoekt.  Een toerist bezoekt.
 
 

 
 
Ik sta waar Darius de Grote ooit stond.  De man waarover ik werd onderwezen op school.  De verhalen over het grote Perzische rijk worden plots tastbaar.  Een rijk dat zich uitstrekte van de Griekse eilanden tot India en van Centraal-Azië tot Ethiopië.  Ooit was dit het centrum van de wereld.  Dit was ooit de thuisbasis van een wereldmacht.  Hier kwam de wereld ooit samen.  Een bewijs van die wereldlijke grootsheid kunnen we aflezen van de stenen.  In steen werd de plechtige processie van de schatplichtigen van het Perzische rijk vereeuwigd.  Tijdens het Perzische nieuwjaar (Noroez) kwamen de onderdanen van de verschillende bevolkingsgroepen giften aanbieden aan de koning.  Vreemd, in die dagen werden belastingen nog giften genoemd.  Dat kan ik mij nu nauwelijks inbeelden.  Belastingen worden nu verfoeid.  Verketterd.  De oorspronkelijke functie van belastingen wordt nauwelijks nog onderkend.  Wordt nauwelijks nog erkend.  In die vroegere dagen was het anders.  Toen sprak men nog van een gift.  Toch wil ik hier geen pleidooi houden ten gunste van belastingen.  Ik wil terug naar die processie, uitgehouwen in steen.  In die stenen zie ik Meden.  Elamieten.  Parthen.  Ik zie Sogdiërs.  Egyptenaren.  Armeniërs.  Ik zie Babyloniërs.  Ciliciërs.  Assyriërs.  Ik zie Thraciërs.  Libiërs.  Ethiopiërs.  Ik zei het al.  Het Perzische rijk was een wereldrijk.  Dit zien we hier.  Dit voelen we hier.  In die dagen kwam de wereld naar Persepolis.  Nu ook.  Opnieuw.  Maar dan in een andere gedaante.  Niet als onderdaan.  Wel als toerist.  Het zijn andere tijden.  Niks blijft hetzelfde.
 
 

 
 
Zoals alle dingen kende ook Persepolis diezelfde cyclus.  Een cyclus van opkomst, bloei en verval.  Jawel, zelfs Persepolis kende zijn einde.  Over dat einde bestaat tot op de dag van vandaag nog discussie.  Sommigen noemen dat einde het gevolg van een ‘stom accident’.  Anderen spreken van opzettelijke brandstichting.  Een brandstichting als wraak.  Als vergelding.  De pleitbezorgers voor de these van de brandstichting geloven dat Alexander de Grote opdracht gaf tot het afbranden van Persepolis als vergelding voor de verwoesting van de Akropolis in Athene door het leger van Xerxes I.  Oog om oog, tand om tand.  De geschiedenis blijkt een aaneenschakeling te zijn van dergelijke verhalen.  Persepolis is een spijtige illustratie van die eeuwenoude ‘wijsheid’.
 

 
Niet enkel steden komen aan hun einde.  Hetzelfde geldt voor de mens.  De dood mag misschien beschouwd worden als de grootste gelijkmaker.  Bij leven kan er verschil bestaan tussen arm en rijk.  De dood wist evenwel die verschillen uit.  Geen enkel onderscheid voor Magere Hein.  Koning, keizer, admiraal, Magere Hein kent ze allemaal.  Koningen worden ook gehaald.  Zelfs koningen sterven.  Dat merken we in Naqsh-e Rostam, de koninklijke necropolis.  Op deze plek staan we voor de koningsgraven van ondermeer Darius de Grote.  Hier ligt de grote leider begraven.  Dat weet men zeker.  Of toch bijna.  Bij de andere graven is er enkel een vermoeden.  Zekerheid en vermoeden, het verhaal van de geschiedenis laat zich niet zomaar ontcijferen.  Daarvoor dient wat zoekwerk te gebeuren.  Dat speurwerk kan zekerheden opleveren.  Of kan heel soms leiden tot vermoedens.
 



 
 
Vandaag is onze laatste dag in Shiraz.  Dat is geen vermoeden.  Dat is een zekerheid.  Reizen verdraagt geen vermoedens.  Een goede reisplanning kan enkel gedijen bij zekerheid.  Nog één dagje Shiraz.  Dat weten we zeker.  We hebben nog dingen te zien.  We moeten aan het werk.
 
Starten doen we bij het mausoleum van Hafez, een dichter uit de veertiende eeuw.  Lange tijd geleden en dus niet meer van deze tijd.  Dat zou een mens kunnen denken.  Maar Iraniërs lijken anders te denken.  Voor hen is Hafez een volksheld.  Hij wordt aanbeden.  Op school is het verplicht studiemateriaal.  Elke jongere wordt ondergedompeld in een Hafez-bad.  Het is dan ook niet vreemd te moeten vaststellen dat bijna elke Iranier wel één gedicht van Hafez uit het hoofd kent.  De populariteit van deze dichter kreeg bij de jeugd een ware boost nadat de Iraanse rockband O-hum zich op deze verzen richtte voor hun liedjesteksten.  Rock en poëzie, het kan samengaan.  Toch in Iran.  Wij kunnen evenwel niet van deze schoonheid proeven.  We blijven op een afstand.  Muren worden niet gesloopt.  De taalbarrière blijkt de grote spelbreker te zijn.  Dat gebeurt wel meer.  Niet enkel in Iran.  Maar deze vaststelling drukt het enthousiasme niet.  Integendeel.  Het onwetende onbegrip maakt ons nieuwsgierig.  Wij willen begrijpen.  Zowel het succes als de poëzie willen wij doorgronden.  We hebben enig studiewerk voor de boeg.
 

 
Van het mausoleum stappen we naar de Vakilmoskee.  Nog maar eens een moskee.  Toch lijden wij nog niet aan moskeemoeheid.  Telkens weer zijn wij benieuwd om die minieme verschillen te ontdekken.  Vaak lukt dat.  Bijna zijn wij ware connaisseurs.  Wat ons meteen opvalt bij deze moskee is de grote binnenplaats.  Een grote binnenplaats waar de stilte regeert.  Die stilte verbaast nog het meeste.  Want net buiten de moskee is een pleintje waar het best wel rumoerig is.  Maar in de zaal voor het avondgebed hoort men tussen de achtenveertig spiraalvormige zuilen bijna niks.  Het drukke leven wordt hier buitengesloten.  Hier heerst rust.  Hier heerst kalmte.
 


 
Op die binnenplaats botsen wij op een Iraanse gids.  Hij leidt Franse toeristen rond in Shiraz.  Wij knopen een gesprekje aan.  Dat kabbelt rustig voort.  Hij vraagt ons waar wij van komen.  Wij antwoorden.  Welopgevoed als wij zijn.  Hij vraagt naar onze indrukken van Iran.  Alweer antwoorden wij.  Een minzaam man, denken wij.  Tot dat ene moment.  Bij onze indrukken over Iran komen wij uit bij de hoofddoek.  Met deze warme man kunnen wij het hierover best wel hebben.  Dat denken wij.  Maar wij denken verkeerd.  Hij beweert dat de hoofddoek dient om de schoonheid van de vrouw te bedekken.  Te verhullen.  De schoonheid van een vrouw moet niet zomaar te grabbel gegooid worden.  Dat zegt hij.  Wij menen wat tegengas te moeten geven.  Wij menen die uitspraken te moeten counteren.  Ons beperkte verweer betekent meteen het einde van de discussie.  Ik moet denken aan Kashan.  Op grote, officiële posters zag ik verschillende redenen voor het dragen van een hoofddoek geafficheerd.  Voor één van die redenen grijpt men naar een vergelijking.  Men vergelijkt de hoofddoek met een oester.  Een oester verhult ook de schoonheid van de parel.  Soms kunnen vergelijkingen best wel eenvoudig zijn.  Maar in die eenvoud schuilt de overtuigingskracht.  Hier, in Shiraz, lijk ik een echo van die officiële verklaring te horen.  Deze minzame man plaatst mij voor een dilemma.  Moet ik de discussie aangaan of moet ik toch maar het debat uit de weg gaan? Ik ben op reis.  Ik ben op vakantie.  Ik kies voor de rust.  Ik wens geen polemiek te voeren.
 
Wij besluiten van het debat weg te stappen.  Niet omdat we om argumenten zouden verlegen zitten.  Wel omdat wij op vakantie de grote woorden willen mijden.  Geen verhitte discussies.  Wel aangenaam kabbelende gesprekjes.  We verlaten de Vakilmoskee en duiken de naastgelegen Vakilhammam in.  Deze is reeds de vierde hammam, die wij bezoeken.  Maar elk bezoek levert toch weer een stukje van de te leggen puzzel op.  De puzzel van Iran.  De puzzel van het dagelijkse leven.  Vóór ons vertrek hadden wij nauwelijks een puzzelstukje.  Nu pikken we doorheen onze reis enkele stukken op.  In de hoop de volledige puzzel te kunnen leggen.  Dat is nodig om tot begrip te komen.  Een beter begrip is een aangenaam neveneffect van het reizen.  
 
Wij lopen rond in deze hammam.  Langsheen de vele wassen beelden.  Bedoeling hiervan is de verschillende aspecten van het sociale leven in de achttiende eeuw te belichten.  Mooie bedoelingen maar mij storen die beelden.  Zij hinderen mijn blik op de architectuur.  Zij doen onrecht aan mijn rijke fantasie.  Bovendien beschouw ik die beelden als amateuristisch en bovenal lachwekkend.  Een Afghaanse vrouw komt op ons toegestapt.  Zij wenst te verklaren.  Heel waarschijnlijk zag zij ons lachen om die beelden.  Met die beelden.  Zij wenst te verklaren.  Te verduidelijken.  Zo vertelt zij dat het vroeger heel gewoon was dat een tandarts aanwezig was in het badhuis.  Een bezoek aan de tandarts in de hammam, vroeger kon het.  Het aangename aan het nuttige koppelen, zoals dat heet.  De kleine interventie van deze jonge dame maakt ons weer wat wijzer.  Reikt ons opnieuw een puzzelstukje aan.  Wij aanvaarden dankbaar.
 
Bij het buitenkomen van de hammam is het al heel wat drukker op het plein.  We gaan even zitten wanneer een oudere vrouw ons in het vizier krijgt.  Zij stapt op ons af.  Biedt ons wat aan om te eten.  Wij kunnen kiezen uit een ruim assortiment aan pitten.  Ongekende pitten.  Wij raken aan de praat.  Zij woont in Isfahan.  In Shiraz is zij op citytrip.  Haar kinderen hadden haar deze reis aanbevolen.  Hadden haar deze stad aanbevolen.  Zij vertelt ons dat zij en haar man vroeger veel reisden.  Nu doen zij het minder.  Veel minder.  Haar man zou het reizen niet meer leuk vinden.  Die man staat bij de ingang van het badhuis.  Komt niet tot bij ons.  Hij laat zijn vrouw maar praten terwijl hij nors voor zich uitkijkt.  Het lachen lijkt hij verleerd te zijn.  Zelfs glimlachen lijkt hem niet meer te lukken.  Wij gebaren hem bij ons te komen.  Als bij wonder aanvaardt hij onze uitnodiging en stapt hij tot bij ons.  Hij lijkt te ontdooien.  Meer nog, hij wil samen met ons op de foto.  Het wordt daar nog gezellig op dat pleintje.  Wij zouden de beste vrienden kunnen worden.  Zo lijkt het wel.  Zo voelt het wel.  Dat blijkt wederkerig te zijn want al snel worden wij uitgenodigd bij hen thuis op bezoek te komen.  In Isfahan.  Daar gaan wij morgen heen.  Maar dan beseft de vrouw dat zij voor drie dagen in Isfahan is.  Dat zij helemaal niet thuis is.  Hilariteit alom.  
 
 
De nacht valt in.  Wij keren terug naar het hotel.  Met die lachende vrouw en minder nors kijkende man nemen we afscheid van alweer een mooie dag.  Morgen naar Isfahan.  Wij zullen moeten alert zijn voor de Dood.
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 10: Shiraz – Isfahan.  Te lezen op dinsdag 06/11/2018.

donderdag 25 oktober 2018

Uitgelezen: Een odyssee. Brief aan Daniel Mendelsohn.

Beste Daniel,
 
Mijn moeder en ik lezen al eens boek.  Meer nog, wij delen onze leeservaringen.  In die mate dat wij het al eens aandurven een boek aan te prijzen.  Wij durven elkaar al eens een literaire tip mee te geven.  Dat is niet zonder risico.  Omdat een slechte tip onmiddellijk op je afstraalt.  Je beoordelingsvermogen wordt meteen in vraag gesteld.  Wij gaan dus niet over één nacht ijs.  Wij wikken en wegen.  Springen schaars om met woorden als ‘meesterwerk’.  Zulke woorden nemen wij niet snel in de mond.  Omwille van het lijfsbehoud.  Jawel, lezen is een harde stiel.
 
Met uw boek was het anders.  Nog voor ik het boek gelezen had, wist ik het meteen.  Uw boek moest ik onder de aandacht brengen van mijn moeder.  U moet weten, mijn moeder is licentiate in de klassieke filologie.  Het onderwerp van uw boek is haar niet vreemd.  U schrijft over Homerus.  Om wat specifieker te zijn, u schrijft over de Odyssee.  U schrijft over de zwerftocht van Odysseus, na afloop van de Trojaanse Oorlog.  U schrijft over zijn avonturen.  Over zijn listen.  U schrijft over het eiland van de Cyclopen.  U schrijft over het eiland van de nimf Calypso.  U schrijft over de Faiaken.  U schrijft over de Lotuseters.  U schrijft over gedaanteverwisselingen.  Over goddelijke interventies.  Om dat alles te vertellen hebt u geen vierentwintig boeken nodig.  Zoals Homerus.  U beperkt zich tot één boek.  In dat ene boek vat u het grote verhaal samen.  Jawel, ik weet het zeker.  Dit boek moet mijn moeder lezen.
 
Uw boek enkel omschrijven als een korte samenvatting van de Odysseus zou uw boek onrecht aandoen.  Want uw boek is zoveel meer.  U brengt eigenlijk verslag uit over een universiteitsseminar.  Gewijd aan de Odyssee.  Dat zou saai kunnen worden.  Toch wordt het dat niet.  Want aan dat seminar wordt één element toegevoegd.  Behalve enkele studenten had ook uw vader zich ingeschreven voor het seminar.  Wij leren dus niet enkel de Odyssee kennen.  Wij leren ook uw vader kennen.  Want net zoals u doet met de Odyssee, doet u ook met uw vader.  Niet enkel onderwerpt u de Odyssee aan een grondig onderzoek.  U doet hetzelfde met de vader-zoonrelatie.  U doet het op een dergelijke manier dat het lijkt alsof u Telemachus bent en uw vader Odysseus.  Wanneer u beiden inscheept op een Odyssee-cruise wordt die gelijkenis nog treffender.  Samen met uw vader keert u terug naar de ankerpunten uit dat grote verhaal.  Over dat seminar en die reis vertelt u.
 
Dat oude, klassieke verhaal wordt verteld.  Nog eens.  Door u.  Het verhaal wordt ontrafeld.  Wordt geduid.  In die ontrafelde fragmenten koppelt u vaak terug naar uw eigen verleden.  Naar het verleden van uw vader.  Terwijl de studenten het seminar aangrijpen om tot een beter begrip te komen van de Odyssee, grijpt u datzelfde seminar aan om tot een beter begrip te komen van uw vader.  Zijn aanwezigheid vuurt u aan tot ontdekken.  Spoort u aan te graven en te woelen in het verleden van de familie.  Dat doet u.  U reconstrueert het leven van uw vader.  Zijn professionele leven.  Zijn liefdesleven.  In die reconstructie poogt u tot begrip te komen.  
 
De Odyssee lijkt voor u geen enkel geheim te hebben.  Op alle vragen hebt u een antwoord.  U begrijpt de symboliek.  U kan die verklaren.  Op overtuigende wijze.  Zonder haperen.  Zonder verpinken.  Homerus hebt u volledig doorgrond.  Anders is het met uw vader.  Die blijkt toch niet zo een open boek te zijn.  In de poging tot reconstructie botst u op vragen waarop u het antwoord schuldig moet blijven.  U dient hulplijnen in te schakelen.  U gaat te rade bij de broer van uw vader.  Bij de beste vriend van uw vader.  Zij reiken u bouwstenen aan.  Zij reiken u antwoorden aan.  Zij maken het beeld van uw vader vollediger.  Scherper afgelijnd.
 
Nog voor ik het boek gelezen had, wist ik het al.  Zonder een verklaring te kunnen geven waarom, wist ik dat mijn moeder dit boek moest lezen.  Nu heb ik uw boek gelezen.  Nu kan ik bevestigen dat mijn aanvoelen juist was.  Meer nog, ik kan zelfs een verklaring geven.  Ik weet waarom het boek zou moeten gelezen worden.  Door mijn moeder.  Door anderen.  De aanwezigheid van de Odyssee in uw boek heeft een sterke overtuigingskracht.  Toch moet het niet enkel daarom gelezen worden.  Uw persoonlijke verhaal heeft eenzelfde overtuigingskracht.  Want in beide verhalen komt het grootste thema van het leven samen.  De liefde voor een man.  Voor een vrouw.  Voor een vader.  Voor een moeder.  Voor een zoon.  Die zoektocht naar erkenning en liefde is wondermooi.  Is ontroerend mooi.  Enkel de liefde? Neen, geenszins niet.  Dat zou wat al te magertjes zijn.  U schrijft over meer.  Veel meer.

Ik dacht dat ik als lezer zou tekortschieten.  Dat was een terechte bekommernis.  Mijn kennis van de Odysseus is te beperkt.  Maar u countert die vrees.  Die angst.  U neemt mij bij de hand.  Als een volleerde gids leidt u mij door het verhaal.  Nooit laat u mij alleen.  Bij elke wending in het verhaal staat u aan mijn zijde.  Bovendien weet u een op een handige manier gebruik te maken van de dubbele verhaallijn.  Als het verhaal van de Odyssee wat al te zwaar op de hand lijkt te worden, wijkt u uit naar uw persoonlijke verhaal.  Op die manier tempert u de zwaarheid.  Maakt u het verhaal wat luchtiger.  Wat realistischer.  Wat tastbaarder.  Aan het eind van uw boek kijk ik achterom en blijft er van die aanvankelijke angst niks meer over.  Ik kijk achterom en zie enkel schoonheid.  Ik kijk achterom en voel een zekere warmte in mij lopen.  Ik kijk naar uw boek, denk aan uw woorden en word opnieuw geraakt.  Omwille van die bijzondere ervaring.  Bij het lezen van dit boek dacht ik vaak aan mijn moeder.  Dacht ik vaak aan mijn vader.  Zij waren bij het lezen dicht bij mij.  Het leek alsof ik in hun aanwezigheid las.
 
Na het lezen van uw boek wou ik twee dingen.  Ik wou het vliegtuig opstappen.  Ik wou naar u toekomen.  Ik wou mij inschrijven voor uw universiteitsseminar.  Op die schoolbanken wou ik luisteren naar uw woorden.  Gesproken woorden die even overtuigend zouden klinken als uw geschreven woorden.  Om dat te kunnen doen besefte ik dat ik eerst een ander ding moest volbrengen.  Ik moest de Odyssee lezen.  Pas dan kon ik naar u.  Ik moet aan het werk.  Mijn zoektocht begint.  Pas nu.
 
Beste Daniel.  Ik weet dat een mens moet opletten met superlatieven.  Die mogen niet al te vaak gebruikt worden.  Ik hoed mij er voor in deze val te trappen.  Ik zal daarom niet zeggen dat uw boek het beste boek is.  Alhoewel, het komt verdraaid dicht in de buurt.  Voorzichtigheidshalve zal ik daarom zeggen dat uw boek één van de betere boeken van dit jaar is.  Voor dat heerlijke, betere boek wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.