donderdag 27 september 2018

Uitgelezen: De monnik van Mokka. Brief aan Dave Eggers.

Beste Dave,
 
Het lijkt misschien vreemd maar ik wil u vertellen wat ik deed na het lezen van uw nieuwste boek.  Nieuwsgierigheid voerde mij naar www.portofmokha.com/story.  Dat was mogelijk.  Want uw boek vertelde een waargebeurd verhaal.  Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berustte niet op louter toeval.  Die personen bestonden echt.  Die gebeurtenissen gebeurden echt.  Op die website vond ik de nodige achtergrondinformatie.  Op die website hoorde ik de hoofdpersoon, Mokhtar Alkhanshali, aan het woord.  Potentiële lezers van uw boek wil ik graag waarschuwen.  Potentiële lezers mogen zich niet onmiddellijk naar de betreffende website spoeden.  Zij moeten eerst uw boek lezen.  Enkel zo kunnen zij optimaal genieten van uw meeslepende verhaal.  Na het lezen mogen zij, net als ik, naar de website.  Niet vroeger.  Zo moet het.
 
Waarom ik dan begin met die website? Terwijl ik het eigenlijk over uw boek wil hebben.  Daartoe heb ik een specifieke reden.  Het meeste van wat ik doe, durf ik als beredeneerd te omschrijven.  Slechts heel af en toe reageer ik impulsief.  Niet in deze.  Zoals ik al zei, ik heb een reden.  Op de website vond ik de perfecte en beknopte omschrijving van uw boek.  Uw boek is een onwaarschijnlijk verhaal van overleven en wederopstanding.  Het is een verhaal van beschermengelen.  Een verhaal van ontsnappingen op het nippertje.  Maar bovenal is het een verhaal met een happy end.
 
Ik besef dat die beknoptheid niet onmiddellijk een motivatie is om het boek te lezen.  Want hoeveel boeken beantwoorden niet aan die omschrijving en zouden bijgevolg moeten gelezen worden.  Ik moet dus op zoek naar dat extraatje.  U hoeft niet te panikeren.  Uw boek reikt dat extraatje aan.  Veelvuldige malen heb ik luidop gezegd dat uw boek een fantastisch boek is.  Ik zei het tegen mijzelf.  Tegen personen die toevallig in mijn buurt waren terwijl ik aan het lezen was.
 
Ik was het bijna vergeten maar uw boek herinnert mij er aan dat zij nog wel degelijk bestaan.  Avonturiers bestaan.  Ik dacht dat zij enkel op het scherm bestonden.  Indiana Jones en consorten, u kent hen wel.  Ik had het bij het verkeerde eind.  Uw boek leverde mij het bewijs.  Mokhtar Alkhanshali is een avonturier.  Mokhtar Alkhanshali is een held.
 
Nu zou u kennen denken dat de term van avonturier eerder negatief geladen is.  Bij die omschrijving denkt u aan onstuimigheid.  Aan weinig of niet doortastend handelen.  Dat is niet het geval bij Mokhtar.  Mokhtar is een man met een welomlijnde missie.  Meer nog, Mokhtar is een man met een passie.  Een passie voor koffie.  Jemenitische koffie.  De glorie van die koffie wil hij in ere herstellen.  Om dat te doen moet hij het veilige Amerika verlaten.  Moet hij naar het onrustige Jemen.  Die onderneming kunnen wij gerust omschrijven als een avontuur.
 
De kans op succes lijkt bijna nihil.  Jemen is een land in oorlog.  Jemen is een land zonder regering.  In uw boek stelt u dat Jemen een tweede Syrië dreigt te worden.  Jemen kent verschillende regio’s.  Verschillende stammen.  Elk heeft zijn eigen agenda.  Die vele agenda’s botsen.  Leiden tot conflicten.  U hoeft niet veel fantasie te hebben om te beseffen dat handel drijven in dat land niet evident is.  Niet vrij van gevaar is.  Ik zou thuis gebleven zijn.  Ik zou er niet aan begonnen zijn.  Zou mijn eigen veiligheid verkiezen boven die grote onzekerheid.  Mokhtar niet.  Hij zet door.  Vertrekt naar Jemen.  Om te slagen.  Niet om te falen.
 
Uw boek doet datgene wat een boek moet doen.  Uw boek plaatst mij naast Mokhtar.  Het voelt alsof ik zijn reisgezel ben/word.  Wat Mokhtar ziet, zie ik.  Wat Mokhtar voelt, voel ik.  Wat Mokhtar proeft, proef ik.  Wat Mokhtar vreest, vrees ik.  Ik voel hetzelfde angstzweet bij de vele controleposten op de wegen van Jemen.  Mokhtar lijdt aan malaria.  Heeft diarree.  Wordt geveld door een galsteenaanval.  In al die ellendigheid staat hij niet alleen.  Ik voel mij net zo ellendig.  Zo lijkt het wel.  In het licht van bombardementen doet Mokhtar aan zelfreflectie.  Hij stel zich de vraag of hij een goed leven heeft gehad.  Ik stel mij diezelfde vraag.  Net als hem kijk ik de dood enkele malen in de ogen.  U zal heel misschien zeggen dat ik bij dit alles toch neig naar enige overdrijving.  Dat is het niet.  Ik zeg zoals het was.  Ik zat in het verhaal.  Meer nog.  Ik zat in het vliegtuig.  Naast Mokhtar.  Ik zat in de wagen.  In de boot.  Nooit liet ik hem los.  Altijd was ik bij hem.  Van begin tot eind.  Ik stond aan dat standbeeld.  Toen hij die inval kreeg.  Toen hij zijn missie vorm gaf.  Ik stond op het dak van zijn appartement in San Francisco.  Toen wij samen zagen dat een schip zijn lading koffie binnenbracht.  Toen hij besefte dat hij geslaagd was in zijn opdracht.  
 
Zijn droom wordt werkelijkheid.  Uw boek herinnert de lezer aan wat Amerika is of was.  Een land van onbegrensde mogelijkheden en niet-aflatende gastvrijheid.  U plaatst kanttekeningen hierbij.  Durft die claim in twijfel te trekken.  Recente tijden leveren bewijs dat die mogelijkheden toch meer begrensd worden.  Voor sommigen.  Dat die gastvrijheid niet langer een zekerheid is.  Voor sommigen.  Niet iedereen kan de American Dream beleven.  Dat zegt u.  Dat schrijft u.  Dat Mokhtar toch zijn Amerikaanse Droom kan realiseren, is de grote verdienste van Mokhtar zelf.  Met de hulp van enkele vrienden.  Van enkele gelijkgestemde zielen.
 
U vertelt meer dan enkel het verhaal van Mokhtar.  Dat verhaal geeft u de kans om de geschiedenis te vertellen van koffie.  De fascinerende geschiedenis.  U voert ons mee naar India.  Naar Nederland.  Naar Frankrijk.  Naar Portugal.  Naar Brazilië.  Wij reizen de wereld rond.  Samen met de koffiebessen.  Interessant.  Bijzonder interessant.  U vertelt over de koffieteelt.  Geen enkele andere teelt zou zo arbeidsintensief zijn.  Het telen van koffie vraagt om geduld.  Om vakmanschap.  Om liefde en passie.  De koffieteelt wordt bijzonder tastbaar.  De lezer wordt een beetje koffieboer.  
 
U weet dat alle goede dingen uit drie bestaan.  Zonder twijfel kent u dat gezegde.  U voegt dus nog een verhaal toe.  U vertelt het verhaal van Jemen.  U vertelt het verhaal van een stille oorlog.  Een oorlog, die gevoerd wordt buiten het oog van de media.  U toont de ellende.  U toont hoe de mens opnieuw slechts een kwetsbare speelbal is in het spelletje, dat netjes omschreven wordt als wereldpolitiek.
 
Mokhtar is een avonturier.  Hij is ook een held.  Dat heb ik reeds gezegd.  Geschreven.  Het is echt wel zo.  Het is werkelijk zo.  Want in uw verhaal lees ik hoe hij mensen hoop geeft.  Hoe hij mensen doet dromen.  Hoe hij mensen een vooruitzicht biedt.  Hoe hij mensen steunt.  Door dik en dun.  Hoe hij mensen vertrouwen schenkt.  En dat vertrouwen nooit schendt.  Zijn grote droom maakt hem niet blind.  Maakt hem niet doof.  Integendeel.  Hij wil die droom delen.  Met velen.  Velen wil hij in zijn droom betrekken.  Zodat velen het uiteindelijk beter zullen hebben.
 
Beste Dave.  Ik drink wel eens een kopje koffie.  Na het lezen van uw boek zal dat nooit meer hetzelfde zijn.  In elk kopje zal ik voortaan een beetje Mokhtar proeven.  In elk kopje zal ik de geschiedenis proeven.  In elk kopje zal ik het zweet van die vele boeren proeven.  In elk kopje zal ik de schoonheid en kwetsbaarheid van Jemen proeven.  Jawel, koffie zal nooit meer hetzelfde zijn.  U hoeft zich hiervoor niet te excuseren.  Zeer zeker niet.  Ik wil u danken.  Dat is wat ik wil doen.  Want u schreef een machtig boek.  Een magistraal boek.  Een boek, dat bewust maakt.  Een boek, dat herinnert aan wat iets werkelijk is.  U doet het op een meeslepende wijze.  Op een wijze, dat enkel bewondering kan opwekken.  Voor dat alles wil ik u graag en uitgebreid danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 

dinsdag 25 september 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 4: Abyaneh - Yazd.

Rij, rij, rij.  Deze morgen moet ik aan dat liedje van The Scene denken.  Vandaag gaan wij rijden.  Veel en lang.  Bijna zes uur zullen wij onderweg zijn met de bus.  Het wordt geen rechtstreekse verbinding.  Het rijden wordt afgewisseld met een bezoek aan Nain.  Dat is goed.  Dat is nodig.  Eentonigheid moet vermeden worden.  Die eentonigheid voedt immers de saaiheid.  De juiste remedie hiertegen is afwisseling.  Die afwisseling hebben we gevonden.  We stappen uit in Nain.
 
We knipperen even met de ogen als wij uitstappen in Nain.  Het lijkt wel een slaapstadje.  Hier valt helemaal niks te beleven, zou men kunnen zeggen.  Indien buitenaardse wezens in dit dorpje zouden landen, zouden zij terugkeren met de boodschap dat er geen leven op aarde is.  Of toch, één vreemde soort zouden zij ontmoeten.  De toerist.  De homo turisticus.  De Masjed-e Jame werkt als een magneet voor die ene vreemde soort.  Zij worden aangetrokken door die Vrijdagmoskee.  Het zou één van de oudste moskeeën zijn in Iran.  Die vaststelling noopt tot een bezoek.  Dit moet gezien worden.
 
De moskee is volledig opgetrokken in steen.  Baksteen.  De neiging zou kunnen bestaan te denken dat het allemaal wat gewoontjes is.  Nain bewijst het tegendeel.  Hier wordt baksteen tot kunst verheven.  De schoonheid van deze moskee schuilt in de details.  In de tierlantijntjes.  Zo kijk ik naar die ene minaret.  Ik kijk omhoog en besef dat deze voorlopig de mooiste is die ik zag.  Akkoord, wij zijn nog maar net enkele dagen in Iran.  Echt veel moskeeën hebben we nog niet gezien.  Toch kan ik niet de drang onderdrukken ranglijstjes te maken.  In het ranglijstje van mooiste minaretten komt deze op nummer één.  Voorlopig.  Ranglijstjes hebben immers die vervelende bijkomstigheid voortdurend te wijzigen.
 
 
De Vrijdagmoskee draagt in zijn naam een misverstand.  Misverstanden moeten rechtgezet worden.  Daarom krijgen wij van onze lokale gids een korte bijsturing.  De Vrijdagmoskee zou omwille van zijn naam kunnen doen vermoeden dat de deuren van de moskee enkel op vrijdag opengezet worden.  Voor het vrijdaggebed.  Dat blijkt niet zo te zijn.  Ook op andere dagen is deze moskee vrij toegankelijk.  Op andere dagen doet de moskee dienst als sociale ontmoetingsplaats.  Op deze plaats kunnen mensen elkaar treffen.  Niet enkel op vrijdag, ook op alle andere dagen van de week.  Het misverstand is uit de wereld geholpen.  Voor heel eventjes.  
 
 
Na het bezoek aan de moskee zouden wij opnieuw de bus kunnen opstappen.  Een slaapstadje, u weet het wel.  Hier valt niks te beleven, zei ik al.  Toch stappen we niet op.  Vanuit de moskee lopen we naar de oude stad.  Die oude stad lijkt koppig.  Lijkt maar niet te willen verdwijnen.  De oude stad lijkt er alles aan te doen om zijn geschiedenis toch maar door te geven.  Die stad onthult evenwel niet meteen het volledige verhaal.  Enkele restanten, zoals het oude fort, reiken slechts een vermoeden aan van de grotere geschiedenis.  Dat vermoeden creëert een aparte sfeer.  Een gezellige charme.  Dat vermoeden voedt de zin om het volledige verhaal te reconstrueren.  Dat vermoeden prikkelt de fantasie.  
 
Geschiedenis mag niet enkel bestaan uit fantasie.  Het moet opgebouwd worden uit feiten.  Dat lijken de Iraanse overheden te beseffen.  Er wordt volop gerestaureerd.  De heropbouw is in volle gang.  Het lijkt alsof de stad pas nu de waarde van haar eigen historie heeft ontdekt.  Stilletjes aan wordt het verhaal groter.  Vollediger.  
 

 
We hebben de moskee gezien.  Wij hebben de oude stad gezien.  Wij zouden kunnen voorttrekken.  Naar Yazd.  Toch doen we het niet.  We moeten nog even wachten.  Een picknick wordt ons voorbereid.  Dat aanvaarden wij dankbaar.  Brood met groenten, het zou ordinair kunnen genoemd worden.  Toch is het dat niet.  Dit is anders.  Alles smaakt net dat ietsje anders.  In alles wat we eten, proeven we dat ene ingrediënt.  Dat ene ingrediënt, dat in België nauwelijks te vinden is.  Doorheen die heerlijke picknick proeven wij vakantie.  Wij smullen.  Wij genieten.  Dat ene ingrediënt doet wonderen.  Ordinair wordt buitengewoon.  Picknicken, er bestaan gradaties.  Dat hebben we nu kunnen en mogen ervaren.  Pas nu zijn wij klaar om onze reis voort te zetten.  Pas nu.
 
Het rijden gaat vlotjes.  Geen last van traag tot stilstaand verkeer.  Dat is heel wat anders op het vak van de tegenliggers.  Daar gaat het wat moeilijker.  Vrachtwagens schuiven traag voorbij.  Een slakkengangetje.  De nabijheid van Afghanistan en Pakistan kan een verklaring bieden voor het trage verkeer.  Vanuit die landen zijn de vrachtwagens op weg naar de Perzische Golf.  Iran is beducht voor smokkelen.  Daarom hebben zij op deze route vier controleposten ingericht.  Controleposten waar gezocht wordt naar smokkelwaar.  Naar drugs.  Met snuffelhonden.  Iedereen moet aan de kant.  Wij kijken naar die vrachtwagens.  Prijzen ons gelukkig dat wij rustig kunnen doorrijden.  Filevrij.  Jawel, we voelen ons bevoorrecht.  
 
We komen aan in Yazd.  Snel plaatsen we de koffers op onze kamer.  Geen tijd voor verpozing.  Wij trekken de stad in.  Te voet.  Voor een eerste verkenningsronde.  Een korte kennismaking.  Als Hansje en Grietje strooien we onze steentjes doorheen de stad.  Geen broodkruimels.  Wij kennen het sprookje.  Willen niet diezelfde fout maken.  Steentjes dus om morgen makkelijker onze weg te vinden.  We gaan langs de Masjed-e Jame moskee.  Toch gaan we niet binnen.  We gaan langsheen de bazaar.  Toch gaan we niet winkelen.  Wij moeten voort.  Hebben geen tijd voor dat alles.  Die eerste verkenningsronde is niet vrijblijvend.  Die ronde heeft een doel.  Brengt ons ergens heen.  We moeten naar zuckhaneh.  Dat is onze afspraak.  Daarvoor hebben we een kaartje geboekt.  Zuckhaneh was mij voordien onbekend.  Er wordt mij verteld dat het een oude Perzische sport is.  Het wordt omschreven als een combinatie van krachtsport en acrobatiek begeleid door zang en drum.  Ik moet hierbij denken aan mijn wekelijkse conditietraining.  Het lijkt bijna hetzelfde.  Of toch niet helemaal.  Want op mijn wekelijkse conditietraining is er geen voorganger.  Bij mij ontbreekt een voorganger, die de atleten ritmisch begeleidt op een trom terwijl hij religieuze en heldhaftige verzen citeert.
 

 
Wij nemen plaats aan de rand van de verzonken arena.  De sporters kiezen hun plaats in die arena.  Bij het betreden raken ze even de grond aan.  Zoals bij een voetbalwedstrijd.  Er wordt gewacht.  Er wordt niet meteen gestart.  Het verloop van dit sportgebeuren heeft zijn eigen regels.  Die regels moeten gevolgd worden.  De voorganger bepaalt.  Er wordt pas gestart als hij inzet.  Hij bepaalt het ritme.  Nu eens snel.  Dan weer traag.  Zijn stem en drum zijn heer en meester over het gebeuren.  In de arena heerst geen competitie.  Niemand wil de beste zijn.  Iedereen moedigt elkaar aan.  Als er foutjes worden gemaakt, wordt niemand veroordeeld.  Integendeel.  Hij krijgt een schouderklopje.  Alsof hiermee lijkt gezegd te worden dat het helemaal niet erg is.  Ik zie hoe in dat schouderklopje zalvende troost wordt geboden.  Dit spel ontroert.  Hier komen mannen samen.  Om heel even weg te zijn van alles.  Om heel even de wereld buiten te sluiten.  Ik meen in deze sport een zekere religieuze betekenis te mogen lezen.  Een zekere mystiek.  Nooit gedacht dat sport zou kunnen gekoppeld worden aan diepzinnigheid.  Maar hier lijk ik dit wel te ervaren.  Het is mooi.  Het is ontroerend mooi.  Jongeren en ouderen, samen in een arena.  Iedereen volgt de muziek.  Iedereen doet mee.  Volgens eigen kracht en vermogen.  Niemand wordt afgerekend.  Ik voel en zie een grote gelijkheid.  Een gelijkheid, die soms ontbreekt in de grote wereld.
 
 
We komen buiten.  Diep onder de indruk.  We gaan niet meteen terug naar het hotel.  We moeten de tijd laten om alles te laten bezinken.  Te laten verankeren.  We stappen even naar het nabijgelegen Meidan-e Amir Chakhmaq.  De place m’as-tu-vu van Yazd.  Hier komen de Iraanse families ’s avonds even uitwaaien.  U kan het vergelijken met het Italiaanse passeggiata.  Op dit plein wordt niet zomaar gewandeld.  Op dit plein wordt gekeken.  Wordt bekeken.  Dat merken wij al snel.  Wij zijn de vreemde eend in de bijt.  Al snel worden wij de attractie.  Iraniërs stappen op ons af.  Gaan met ons op de foto.  Soms wordt het iets meer dan een foto.  De durvers onder de Iraniërs beginnen met ons een gesprek.  Een korte babbel.  Meestal zijn het de kinderen die de vragen stellen.  In het Engels.  Zij spelen de rol van tolk.  Zij vertalen de vragen van hun ouders.  Zij vertalen de antwoorden van ons.  Die kinderen zijn de tussenpersoon.  In de ogen van de ouders zie ik lichtjes branden.  Lichtjes van fierheid en trots.  Dat hun kinderen voldoende Engels kunnen om met die rare vreemdelingen een gesprek te voeren.  
 
 
De voorraad aan babbelwater raakt uitgeput.  De gesprekken vallen stil.  De camera’s worden weggeborgen.  Het plein loopt leeg.  De avond valt.  Wij houden het voor gezien vandaag.  Het is mooi geweest.  We gaan naar het hotel.  Kruipen in bed.  Overpeinzen de dag en dromen van de volgende dag.  Reizen, bestaat er iets heerlijkers?
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 5: Yazd.  Te lezen op donderdag 04/10/2018.

donderdag 20 september 2018

Uitgelezen: In het oog van de klimaatstorm. Brief aan Jean-Pascal van Ypersele.

Beste Jean-Pascal,
 
In 2007 won het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) de Nobelprijs voor de Vrede.  De organisatie won de prijs samen met Al Gore, voormalig vicepresident en presidentskandidaat.  Terwijl ik voorgaande zinnen schrijf, besef ik dat een Nobelprijs nooit wordt gewonnen.  Een dergelijke prijs wordt toegekend.  Ik moet mijn woorden wikken en wegen.  U bent hoogleraar aan UCL.  U bent wetenschapper.  Dan dien ik enige juistheid te betrachten.  Dan dien ik enige juistheid na te streven.  Ik beloof u mijn best te doen.
 
Prijzen moeten gemotiveerd worden.  Zomaar snel een prijsje toekennen, dat mag niet.  Dat kan niet.  Het devalueert de waarde van een prijs.  Een verantwoording is dus hoogstnoodzakelijk.  De prijs werd toegekend aan het IPCC voor het vergroten en verspreiden van de kennis over de door de mens veroorzaakte klimaatverandering en voor het bevorderen van maatregelen om deze tegen te gaan.
 
U was vicevoorzitter van het IPCC van 2008 tot 2015.  U bent dus goed geplaatst om het verhaal van de organisatie te vertellen.  Uw boek zou ik daarom durven te kaderen in die verantwoording voor de Nobelprijs.  U informeert.  Omdat u beseft dat enkel juiste informatie het draagvlak voor structurele maatregelen kan vergroten.  Want enkel structurele oplossingen kunnen dingen duurzaam veranderen.  Dat beseft u.  Daarom schrijft u een boek.  Althans, dat is wat ik meen te mogen denken.  In die beweegredenen lijk ik de reden voor uw boek te mogen zoeken.
 
U vertelt het volledige verhaal.  U begint bij het begin.  Dat bent u als hoogleraar verplicht.  Heel waarschijnlijk eist u die volledigheid ook van uw studenten.  U kan dus niet achterblijven.  U moet voorop lopen.  U schetst een totaaloverzicht.  U toont hoe uw organisatie evolueert.  U schrijft hoe in den beginne uw organisatie en/of voorloper enkel meet.  Uw organisatie duidt het probleem.  Doet vaststellingen en geeft vooruitzichten.  Meer niet.  Geleidelijk aan verandert dat.  Uw organisatie zal niet langer omschrijven.  Zij zal ook mogelijke oplossingen aanreiken.  De rapporten van uw organisatie hameren met almaar meer bewijskracht op de hoogdringendheid van het klimaatprobleem.  Dat groeiende besef doet uw organisatie op zoek gaan naar inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.  Toch doet u niet enkel dat.  U denkt ook na over de beste voorbereiding op en aanpassing aan het deel van de klimaatverandering dat onvermijdelijk wordt.  In die evolutie sijpelt ook de bezorgdheid van wetenschappers door over de kloof tussen de helderheid van de diagnose en de hoogdringendheid die ze oproept enerzijds en de uiteindelijk genomen maatregelen anderzijds.  U beseft dat wat mogelijk of onmogelijk is inzake reductie geen wetenschappelijke kwestie is.  Bepaalde doelstellingen hangen deels af van politieke maatregelen die men al dan niet als aanvaardbaar beoordeelt.  Dat besef kan frustrerend werken.  Die frustratie gaat u niet uit de weg maar belicht u ook in uw boek.
 
U had hier kunnen stoppen.  Dat doet u niet.  Vanuit uw streven naar volledigheid gaat u verder.  U beseft dat een verhaal niet enkel kan bestaan uit positieve klanken.  Om het volledige verhaal te vertellen dient u ook stil te staan bij de negatieve klanken.  Dat doet u.  Op die manier wordt uw verhaal geloofwaardiger.  Uw verhaal heeft nood aan geloofwaardigheid.  Omdat uw verhaal al te vaak in vraag wordt gesteld.  Door klimaatsceptici.  Met die personen weigert u het debat aan te gaan.  Omdat u terecht meent dat over klimaatwetenschap niet valt te discussiëren.  De opwarming van de aarde door stijging van de broeikasgassen is een feit.  Men kan niet voor of tegen zijn.  Toch verhindert die onwil om in debat te gaan u niet om in uw boek stil te staan bij deze klimaatverwarringzaaiers.  U ontkracht.  U verduidelijkt.  U stelt scherp.  U stelt helder.  Dit debat vraagt om duidelijkheid.  Die duidelijkheid levert u.
 
Niet enkel staat u stil bij dat scepticisme.   U durft het aan in eigen boezem te kijken.  Dat vraagt moed.  Omdat in eigen boezem kijken behoorlijk confronterend kan zijn.  In die introspectieve oefening botst u op gemaakte fouten.  Op tekortkomingen.  U verschoont deze niet.  U benoemt deze.  U schrijft over Climategate.  Over het smelten van de Himalayagletsjers tegen 2035.  U erkent deze fouten.  U toont aan hoe deze fouten telkens weer worden aangegrepen om het IPCC in diskrediet te brengen.  Hoe deze fouten telkens weer worden aangegrepen om het effect van de Nobelprijs te counteren.  Maar alweer doet u meer.  U duidt niet enkel.  U vertelt hoe die fouten een motivatie waren om het IPCC bij te sturen.  Hoe die fouten het IPCC in positieve zin hebben beïnvloed.  Zo bewijst u nog maar eens hoe elk nadeel ook zijn voordeel heb.  Jawel, zelfs in de klimaatwetenschap kan men niet om Johan Cruijff heen.
 
U weet dat een verhaal zijn goede en slechte kanten heeft.  Maar u weet meer.  U weet ook dat een verhaal een verleden heeft.  Een heden.  Een toekomst.  U kijkt dus ook vooruit.  U schrijft over het debat over kerncentrales.  Over het gebruik van steenkool.  Over nucleaire energie.  Over het Belgische energiebeleid.  Over het belang van een gedrags- en mentaliteitswijziging.  Voor al deze domeinen kijkt u naar een mogelijke en nodige evolutie.  Maar alweer kijkt u ook naar het IPCC.  U meent dat ook het IPCC zich zal moeten aanpassen.  U staat stil bij de noodzaak aan hervormingen.  U kijkt naar mogelijke alternatieven voor financiering.  Naar wegen om de transparantie te verhogen.  U pleit voor een grotere rol van het IPCC in het in de praktijk brengen van de gemaakte overeenkomsten.  Het IPCC zal moeten inbreken in de wereldeconomie en de economische spelers aanspreken op hun verantwoordelijkheid.  Zij moeten bewust gemaakt worden.  Zo stelt u terecht dat het uitstoten van CO2 en andere broeikasgassen geld zal moeten kosten.  Een nodige ingreep om dat bewustzijn feller aan te scherpen.
 
Als wij het totale plaatje overschouwen, zou een mens kunnen neigen naar enig pessimisme.  Toch blijft u optimistisch.  De belangrijkste verworvenheid is dat de klimaatontregeling niet meer in twijfel wordt getrokken.  De oplossingen worden alsmaar duidelijker.  In het realiseren van die oplossingen beseft u dat politieke beslissingen op het hoogste niveau noodzakelijk blijven.  Tevens wijst u op het eigen gedrag.  Op de eigen consumptie.  U maant de lezer aan ook het eigen gedrag in vraag te stellen.  Beiden zijn noodzakelijk.  Alle heil zal niet enkel van technologische vooruitgang komen.
 
Beste Jean-Pascal.  Ik heb uw boek gelezen.  Het was alsof ik opnieuw op de schoolbanken zat.  U onderwees.  Met aandacht volgde ik uw exposé.  Nooit haakte ik af.  U hield mij bij de les.  U ontleedt.  Helder en open.  Met zin voor kritiek.  U hebt de klimaatontwrichting tastbaar gemaakt.  Met verve hebt u aangetoond dat we niet langer ter plaatse moeten trappelen.  Omdat het huidige passivisme de inspanningen voor latere generaties nog moeilijker zal maken.  Nog groter.  Daarom moet er gehandeld worden.  Nu.  Dat toont u overtuigend aan.  Jawel, uw boek is een must read.  Toch voor degenen die zich bekommeren om de wereld.  Zelfs voor degenen die het niet goed voor hebben met de wereld.  Hendrik Conscience leerde zijn volk lezen.  U liet uw volk nadenken over de klimaatopwarming.  Dank voor dit inspirerende boek.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 18 september 2018

Mijn reisverhaal Iran. Dag 3: Kashan - Abyaneh.

’s Morgens krijgen wij positieve berichten door.  Iran zou veilig zijn.  Neen, neen, Iran is veilig.  Dat klinkt als muziek in onze oren.  Westerlingen zijn enkel nog bezig met het thema van veiligheid.  Zo lijkt het wel.  Op elke hoek van de straat wil die westerling een soldaat.  Aan elke poort een politieagent.  In Iran hoeft dat niet.  Hier hoeven we niet constant achterom te kijken.  Hier hoeven we niet constant onze zakken te betasten ter controle.  Hier hoeven we geen ogen op ons gat te hebben.  Hier zijn wij veilig.  Oef, denken we dan.  Maar zoals elk positief bericht heeft ook dit bericht die ene uitzondering.  Het verkeer.  Dat is andere koek.  Dat is een zootje.  Geduld heeft niemand.  Het moet vooruitgaan.  Stilstaan mag niet.  Er wordt continu geclaxonneerd.  Steeds weer rijdt de voorganger net iets te traag.  Steeds weer doet de voorganger dingen die de achterkomer de kast opjaagt.  Dus daarom toeteren maar.  Niet één keer.  Niet twee keer.  Wel continu.  Zonder ophouden.  Voor de voetganger is datzelfde verkeer een hel.  De voetganger moet assertief zijn.  Hij mag geen enkele blijk geven van twijfel.  Twijfel wordt ongenadig afgestraft.  Zebrapaden zijn er wel maar het recht moet opgeëist worden.  Een overtuigende blik moet de chauffeur in de ogen van de voetganger zien.  Enkel een dergelijke blik kan overtuigen.  Enkel die blik doet de chauffeur op de remmen staan.  Het is even wennen.  Maar we leren snel.
 
Die gekke verkeersdrukte is niet het enige wat opvalt in het straatbeeld.  Er is nog iets.  In elke straat staan op regelmatige afstand van elkaar donatieboxen.  Die boxen staan daar stilletjes te schreeuwen om onze centjes.  Aan de straatkant, op het voetpad.  Ik moet denken aan die enkele keren dat ik in Gent wordt aangeklampt door enquêteurs.  Zij vragen mij om op regelmatige basis een gift te doen voor een goed doel.  Voor Greenpeace.  Voor Amnesty International.  Ik vind het elke keer opnieuw bijzonder vervelend.  Omdat ik mij ter verantwoording voel geroepen.  Omdat ik telkens weer naar een aanvaardbaar excuus moet zoeken om niet in te gaan op de vraag.  Omdat ik mij steeds opnieuw in het defensief voel gedrukt.  Dat gevoel ervaar ik niet bij die donatieboxen.  Hier kan ik gezwind voorbij.  Zonder enige gêne.  Of ik kan halt houden en doneren.  Voor de weeskinderen.  Voor de armen.  Voor andere goede doelen met een sociale inslag.  Ik weet niet wat beter is.  Misschien toch een lichte voorkeur voor die donatieboxen.  Omdat ik misschien minder sociale dwang voel.
 
Met dat voorlopig nog onopgelost vraagstuk in mijn hoofd, komen we aan bij Bagh-e Fin, een Perzische tuin.  Nu is het niet zo dat elke tuin een Perzische tuin is.  Net zoals niet elke banaan een Chiquita is.  Om de naam van Perzische tuin te mogen claimen dient de tuin drie elementen te bevatten: een omwalling, een paviljoen en water.  Ik kijk om mij heen.  Kan de drie elementen aanwijzen.  Met zekerheid kan ik dus stellen dat ik in een Perzische tuin sta. 
 
 
Die tuinen worden hier gezien als een weerspiegeling van het paradijs.  Door de eeuwen heen staan tuinen symbool voor het eeuwig leven.  In de koran komt het paradijs voor als een schaduwrijke tuin waar rivieren met helder water doorheen stromen.  Dat paradijselijke karakter kan evenwel bedrieglijk zijn.  Toch voor een populaire eerste minister die zich veilig waant.  Het eeuwige leven van een dergelijke minister kan behoorlijk wat ingekort worden.  Dat gebeurde met Mirza Taqi Khan.  In de negentiende eeuw werd deze eerste minister in het badhuis van Bagh-e Fin vermoord.  Hij was een pleitbezorger voor de modernisering van het land.  Hij introduceerde de drukkunst.  Hij moderniseerde het onderwijs.  Hij bracht discipline binnen in het leger.  Hij zocht toenadering tot Europa.  Voorwaar een bezig bijtje.  Al die realisaties konden nog door de beugel.  Niemand voelde zich bedreigd.  Dat werd wel even heel anders toen hij ook de corruptie binnen het staatsapparaat te lijf ging.  Dat bleek voor velen een stap te ver.  Velen voelden zich bedreigd in hun extra geldgewin.  Daarom grepen zij in.  Zij spanden samen.  Een politiek complot werd een feit.  De grote hervormer kwam aan zijn einde.  Zijn dood betekende een groot verlies voor het land.  Vandaag zijn er nog steeds stemmen, die beweren dat Iran een volledig ander verhaal zou geschreven hebben indien Mirza Taqi Khan had blijven leven.  Geschiedenis? Eén kleine twist en die geschiedenis kan een totaal andere richting uitgaan.
 
 
 
Ik zou alles achter mij moeten kunnen laten.  Dat wordt wel eens gezegd in deze hectische tijden.  Verder dan die ene oprisping komen we niet.  We blijven doorgaan.  Het verlangen naar rust wordt niet ingevuld.  Nochtans kan het.  Heel gemakkelijk.  Vrij simpel.  Dat besef ik als ik deze tuin binnenstap.  Bagh-e Fin is de tuin van Eden.  Hier heerst rust.  Hier heerst stilte.  Totale relaxatie lijkt hier mogelijk.  Ik kan best begrijpen dat deze plek van stilte sinds 2011 op de Unesco-Werelderfgoedlijst werd geplaatst.  Mensen moeten deze plekken ontdekken.  Moeten deze plekken leren waarderen.  Zouden eigenlijk dergelijke plekken moeten kopiëren in het huidige stadsbeeld.  In het beeld van om het even welke stad.  U zal mij zeggen dat stadsparken reeds bestaan.  Dat is zo.  Maar niet geheel zoals deze.  Niet met deze sfeer.  Niet met deze stilte.  Niet met deze kalmte.  Misschien moeten we onze stadsparken omwallen.  Om op die manier de stedelijke hectiek buiten te sluiten.  Om op die manier een stadspark om te toveren tot een sacrale plek.  Zoals deze.
 
Na deze Perzische tuin gaan we naar de historische huizen van Kashan.  Het lijkt alsof het een must is.  Alsof we niet vrij te kiezen hebben.  Want net zoals alle wegen naar Rome leiden, leiden alle wegen in Kashan naar de historische huizen.  Dat merk ik aan de vele wegwijzers, die ons aanmanen toch naar die huizen te gaan zien.  Historical houses.  Eén conclusie kan ik maar trekken.  Dit moet gezien worden vóór we Kashan verlaten.
 
De keuze lijkt bijna onbeperkt.  Onze tijd niet.  We beperken ons daarom tot twee huizen, Khane-ye Tabatabai en Khane-ye Abbasian.  Beide huizen werden gebouwd volgens de kenmerken van de klassieke Perzische residentiële architectuur en onderscheiden elk drie grote delen: het centrale familiegedeelte, de ontvangstruimte en de vertrekken voor het personeel.  Ondanks dat gemeenschappelijke kunnen we toch onze neiging niet onderdrukken te gaan vergelijken.  De mens is een raar beest.  Die mens wilt steeds weten wie de grootste is.  Wie de beste is.  Wie de mooiste is.  Wie de snelste is.  Ik ben een mens.  Ik stel mijzelf ook die vragen.  Ik wil weten wie de mooiste is en dus ga ik vergelijken.  Ik wik en weeg.  Als snel kom ik tot het besluit dat het Khane-ye Tabatabai de mooiste is.  Misschien heb ik mij laten verleiden door het troetelnaampje van dit huis, De Bruid.  Die naam kreeg het huis toebedeeld omwille van de witte kleur.  Maar dat alleen zal niet de reden zijn.  De adembenemede schoonheid speelt ook ongetwijfeld een rol in het gekozen troetelnaampje.  Een bruid moet schitteren.  Moet het gewone overstijgen.  Moet extravagant zijn.  Al dat doet Khane-ye Tabatabai.  Het naampje is terecht.  Volledig terecht.
 


 
Waarom ik toch niet gekozen heb voor het tweede huis als allermooiste? Het is moeilijk.  Het was net iets minder.  Niet iets minder ‘bruidiger’.  Toch kan ik verkeerd zijn in mijn keuze.  Iraanse regisseurs worden verleid door Khane-ye Abbasian en kiezen deze plek vaak als locatie voor hun films.  Kiezen is verliezen.  Slechts één kan de winnaar zijn.  Deze vergelijking is slechts een momentopname.  Een ander moment, een andere winnaar? Het zou best kunnen.
 
 
Alvorens we de bus opstappen naar Abyaneh kunnen we nog even de stad intrekken.  We besluiten geen uitgestippelde route te volgen.  Een stadsplan laten we in onze rugzak.  Willekeur zal onze weg bepalen.  We slalommen doorheen de straten.  Het ene straatje uit, het andere in.  Jawel, heel af en toe moeten we op onze stappen terugkeren.  Dat is eigen aan doodlopende steegjes.  Maar dat deert ons niet.  We kijken en ontmoeten.  Dat ontmoeten lijkt als vanzelf te gaan.  Iedereen nodigt ons uit.  Iedereen roept ons binnen.  Zoals die ambachtelijke wever.  We zouden er zo voorbij gewandeld zijn.  Twee vrouwen hadden ons attent gemaakt op dat kleine deurtje.  Een deurtje dat toegang gaf tot zijn atelier, bijna weggeborgen onder de grond.  Hij doet ons teken binnen te komen.  Wij aanvaarden dankbaar.  Wij kennen elkaar niet.  Spreken niet elkaars taal.  Maar dat blijkt voor deze man helemaal geen hinderpaal te zijn om een gesprek te beginnen.  Hij doet zijn beklag.  Hij gaat stoppen als wever.  Hij kan het niet meer opbrengen.  Kan niet opboksen tegen de grote huizen.  Zijn geweeklaag zou aan ons voorbij gegaan zijn indien twee toevallige bezoekers de woorden voor ons niet vertaald hadden.  Wij krijgen de kern van zijn klacht mee.  Wij lijken hem te begrijpen.  Wij kijken om ons heen en beseffen dat wij het in dezelfde omstandigheden reeds vroeger hadden opgegeven.  Dit, hier diep onder de grond, is geen leven.  Dat verzuchten wij.  Wij zeggen het niet.  Beleefdheid dwingt ons tot stilte.  
 


 
Andere mensen ontmoeten wij.  Een schrijnwerker.  Een wever.  Een dorpsidioot.  Een bakker.  Een restaurantuitbater.  Een gepensioneerde.  Een winkelbediende.  Met elk van hen praten wij.  In het Engels.  Als dat niet lukt in het Iranees.  In het Farsi.  Met die toevoeging dat onze gesprekspartner Farsi spreekt en dat wij ons enkel beperken tot instemmend geknik.  Dat communicatieve onevenwicht neemt niet weg dat het lijkt alsof wij elkaar begrijpen.  Een instinctief aanvoelen leidt ons tot begrip.  Bovendien hebben we in al die gesprekken één belangrijk iets achterhaald.  Als het gesprek lijkt te stokken, is voetbal altijd een goede uitweg.  Iedereen lijkt de taal van voetbal te begrijpen.  We stellen vast dat de faam van de Rode Duivels tot in Iran is doorgedrongen.  Hier geloven zij echt dat België de volgende wereldkampioen zal worden.  In die overtuiging lijken zij de Belgen veruit te overtreffen.  Eden Hazard zou ons naar de overwinning voeren.  Dat vertellen velen enthousiast.  Wij willen hen graag geloven.
 
 
Maar we moeten verder.  Naar Abyaneh.  Alvorens we teruggeflitst worden naar een ver verleden, passeren wij nog even langs het recente heden.  Het heden van de wereldpolitiek.  Wij passeren op onze weg langs één van de belangrijkste nucleaire installaties van Iran.  In Natanz.  Er wordt ons gevraagd geen foto’s te nemen van deze site.  Wij luisteren.  Gehoorzaam en gedwee.  Niemand wilt in Iran beschuldigd worden van spionage.  Ik moet denken aan het lot van Ahmadreza Djalali, gastdocent aan de Vrije Universiteit van Brussel.  Beschuldigd van spionage werd de man veroordeeld tot de doodstraf.  Druk vanuit Europa en de Verenigde Naties kon hieraan niks verhelpen.  De veroordeling blijft overeind.  Ik berg mijn camera weg.  Ik wil geen held zijn.  Ik wil niet in een Iraanse beklaagdenbank verschijnen.  Ik wil geen kennismaken met het Iraanse gevangeniswezen.  Dat alles wil ik niet.  Ik wil enkel reizen.  Als de camera hiervoor even moet weggeborgen worden, beschouw ik dat slechts als een kleine toegift.
 
Het zou niet mogen.  Op reis zou het hoofd leeg moeten zijn.  Om zo voldoende indrukken te kunnen opdoen.  Te kunnen opslaan.  Dat zou de bedoeling moeten zijn.  Toch lukt het mij niet.  Niet in Natanz.  Mijn gedachten glijden af naar de nucleaire deal met Iran.  Naar het nucleaire programma van Iran.  Ik kijk naar de internationale positie van Iran.  Een paria.  Een schurkenstaat.  Dat zijn nog de lieve koosnaampjes.  Ik tracht mijn positie te bepalen.  Ik zie hoe de wereldleiders met het beschuldigende vingertje wijzen naar Iran.  Vanuit hun bezorgdheid om de verspreiding van kernwapens tegen te gaan.  Zij menen het gelijk aan hun kant te hebben.  Dat gelijk staat neergeschreven in het non-proliferatieverdrag.  Iran heeft dat verdrag ondertekend en zou dus geen atoomwapens mogen hebben of zou geen stappen mogen zetten deze te ontwikkelen.  Dat is waar.  In datzelfde verdrag wordt evenwel van de bestaande kernmachten geëist dat zij hun kernwapenarsenaal zouden ontmantelen.  Dat is ook waar.  Toch zien wij dat het niet gebeurt.  Dat deel van het verhaal krijgen we nauwelijks te horen.  Twee maten en twee gewichten? Het lijkt mij unfair.  Volgens mij ondergraaft het niet nakomen van de eigen verplichtingen de geloofwaardigheid van de kernmachten.
 
Al die gedachten malen nog door mijn hoofd als wij Abyaneh binnenrijden.  Wij maken bewust halt in dit dorpje omwille van het idyllische karakter van dat dorpje.  De geschiedenis van het dorpje gaat terug tot meer dan 1.500 jaar.  De tijd lijkt hier stil te staan.  Niks lijkt veranderd.  Alhoewel.  Moderne uitvindingen hebben hun weg gevonden naar dit dorpje.  Telefoon en televisie hebben hun plaats opgeëist.  Totaal afgezonderd van de wereld leven deze inwoners niet.  Wel wordt vastgesteld dat deze manier van leven weinig aantrekkingskracht uitoefent op de jeugd.  Die jeugd trekt weg.  Waaiert uit.  Naar de steden.  Momenteel leven nog circa honderdvijftig families in het dorpje.  Dat zijn ongeveer driehonderd tot driehonderdvijftig inwoners.  
 
 
 

 
In dit dorpje hoor ik een term voor de eerste keer.  Zoroastriërs.  De oorspronkelijke bewoners van het dorpje zijn aanhangers van het zoroastrisme.  In deze religie staat de strijd tussen het goede en het kwade centraal.  Met deze godsdienst zullen wij nog dieper en nog beter kennismaken in Yazd.  Nu blijft alles nog wat vaag.  Maar dat zal later nog ingevuld worden.  Kennis moet men in kleine porties tot zich nemen.  Het verwerven van wijsheid is een traag en wankel pad.  Geduld moeten we betrachten.  Want dat wordt beloond.  Dat wordt ons toch zo verteld.
 
Nog iets valt mij in dit dorpje op.  Ook in kleinheid en bescheidenheid kunnen interessante details schuilen.  Langs de straten in dit onooglijk kleine dorpje merk ik foto’s van martelaren van de Irak-Iranoorlog.  In de grote steden had ik die foto’s ook al gezien.  In Abyaneh had ik deze niet verwacht.  Maar zelfs in dit bergdorpje laat die oorlog zijn sporen na.  Zelfs kleine dorpjes kunnen zich niet verschuilen voor het vernietigende en moordende oorlogsgewoel.  Pas nu sta ik stil bij de impact van die achtjarige oorlog.  Ik kan maar niet begrijpen waarom machthebbers steeds weer die drang voelen om oorlogje te spelen.
 
Wij wandelen langsheen de roodoker getinte huisjes.  Zij staan tegen elkaar aangeschurkt.  Het ene huis lijkt het andere te stutten.  Het ene huisje lijkt al bouwvalliger dan het andere.  Het lijkt alsof de huizen de toestand van de bewoners weerspiegelen.  Naar die bewoners kijken wij ook.  Beter nog, wij staren.  Naar mannen in wijde pofbroeken.  Naar vrouwen in felgekleurde, bebloemde kledingstukken en witte hoofddoeken.  De mode staat hier stil.  Vernieuwende modieuze initiatieven worden angstvallig buitengehouden.  Misschien is ook dit wel een reden voor de vlucht van de jeugd.  Misschien vluchten de jongelingen voor die al te gekke pakjes.
 

 
 
 
Langs kronkelende paadjes keren we terug naar het hotel.  Ik kruip in mijn bed.  Terwijl ik een antwoord tracht te zoeken op de vraag of dit dorpje een stop waard was op onze rondreis, val ik in slaap.  De vraag blijft onbeantwoord.  Blijft tot op de dag van vandaag onbeantwoord.  Nog steeds weet ik het niet.  De ene keer meen ik te hebben rondgelopen in een attractiepark.  Een attractiepark, met bijna enkel toeristen.  De andere keer denk ik terug aan de toch wel aparte charme van het dorpje.  Een dorpje waarin de bewoners zich manmoedig trachten overeind te houden.  Zou de waarheid bij deze vraag ook in het midden liggen? Of moeten we toch partij kiezen?
 
Mijn reisverhaal Iran.  Dag 4: Abyaneh – Yazd.  Te lezen op dinsdag 25/09/2018.