dinsdag 31 oktober 2017

Mijn reisverhaal Rusland. Dag 10: Rostov - Kostroma.

Op weg naar Kostroma houden wij halt in Jaroslavl.  De stad is gelegen aan de Wolga.  Die rivier kende ik voordien enkel van kruiswoordraadsels.  Bij een Russische rivier met vijf letters vulde ik bijna onmiddellijk Wolga in.  Nu zit ik niet aan een kruiswoordraadsel.  Ik sta aan de oever van die rivier.  De langste rivier.  Van Europa.  Drieduizend vijfhonderd dertig kilometer.  Aan de oevers van die langste rivier trekken wij de stad in.  Een stad, die ooit in de zeventiende eeuw gedurende vijf maanden de hoofdstad van Rusland was.  In die tijd was Jaroslavl de op één na grootste stad van Rusland.  Toen Moskou werd ingenomen door de Polen, bleek de keuze om Jaroslavl tot hoofdstad te maken een voor de hand liggende keuze.  Vandaag liggen de kaarten anders.  De kaarten werden opnieuw geschud.
 
De stad lijkt een aaneenschakeling van kerken te zijn.  De Kerk van de Openbaring van Christus.  De Kerk van Nicolaas de Waterdrager.  De Kerk van de Aartsengel Michaël.  De Transfiguratiekerk.  De Kerk van Nikolay Rubleniy.  De Kerk van Nicolaas de Wonderdoener.  De Kerk van de Geboorte van Christus.  De Kerk van Johannes Khrysostomos.  De Kerk van de Moeder Gods van Vladimir.  De Kerk van Johannes de Doper.  Al die kerken hadden we kunnen bezoeken.  Dat had een mogelijkheid geweest.  Toch doen we het niet.  We beperken ons tot die ene kerk.  Die ene kerk, waarvan wordt beweerd dat het de mooiste is.  Waarop die bewering is gebaseerd, weten wij niet.  Net zomin weten wij of deze bewering terecht is.  Toch gaan wij het niet uitzoeken.  Wij laten ons niet verleiden tot een vergelijkende studie.  Gemakzucht doet het ons geloven.  Wij nemen die bewering voor waar aan.  Wij gaan naar die ene kerk.  De Kerk van de Profeet Elia.  Ik heb de kerk gezien.  Ik ben binnengegaan.  Deze kerk is mooi.  Prachtig.  Toch kan ik niet zeggen dat dit de mooiste is.  Om tot die uitspraak te kunnen komen, mis ik gegevens.  Een oordeel, gebaseerd op te weinig info, weiger ik te vellen.  Wat ik wel kan zeggen is dat ik onder de indruk ben.  Behoorlijk onder de indruk.  Zelfs de aan de gang zijnde renovatiewerken kunnen geen afbreuk doen aan die uitzonderlijke pracht.
 



We hebben nog wat tijd over.  Om rond te lopen in de stad.  Een stad, waarbij historie wordt gekoppeld aan hipheid.  We merken leuke eetadresjes.  Gezellige bars.  Eentje stappen we binnen.  De Lounge Bar.  Aan de ingang hangen foto’s van muzikanten.  Niet zomaar muzikanten.  De grootste dames en heren uit het muziekwereldje hangen aan de muur.  Nick Cave.  Kurt Cobain.  Frank Zappa.  Courtney Love.  Amy Winehouse.  Tom Waits.  Zouden zij ooit in deze bar zijn geweest? In deze kelder? Ik zal het nooit weten.  Maar ik zal het wel zo vertellen.  Dat wij in een cafeetje zijn geweest waar al die sterren ooit een glas (of meerdere) hebben gedronken.  Soms moet men verhalen groter durven maken.  Om zo de werkelijkheid wat minder saai te maken.  De realiteit heeft nood aan gepimpte verhalen.  Gekruide vertellingen.
 
Hier had ik even willen proeven van het nachtleven.  Een kroegentocht doorheen deze stad lijkt mij het overwegen waard.  Maar we moeten verder.  Naar Kostroma.  Op de bus betrap ik mij er op dat ik bijna constant dat ene liedje zit te neuriën.  Mijn laatste Sovjet van De Kreuners.  Het gebeurt bijna vanzelf.  Het gebeurt bijna onbewust.  Ik kijk door het raampje en moet denken aan dat ene album van De Kreuners.  Er sterft een beer in de taiga.  De taiga.  Dat is waar wij doorheen rijden.  Dat is wat mij tot dat ene liedje brengt.  Walter Grootaers en de zijnen fluisteren mij via die albumtitel in wat ik hier aanschouw.  Muziek maakt een mens wijzer.  Althans, sommige muziek doet dat.
 
Rusland kent steppe.  Kent toendra.  Dat is niet waar wij doorheen rijden.  Ik kijk om mij heen.  Ik merk dennen en sparren.  Ik merk populieren en wilgen.  Die aanwezigheden zijn één van de bepalende kenmerken van de taiga.  Ik kijk en neurie verder.  Begin stilletjes te zingen.  De woorden komen in mijn hoofd: toen stierf in de taiga eindelijk een beer, je vergat je zelf, ook Lenin en zijn leer, jouw Siberisch hart vatte plots vuur, ik gaf je een injectie westerse cultuur, mijn laatste Sovjet, mijn laatste Sovjet, mijn laatste Sovjet, … Ik krijg heimwee naar die muziek.  Die muziek uit mijn jeugdjaren.  Daar kan niks bovenop.  Dat zal altijd de beste muziek blijven.
 
In dat verleden blijf ik niet lang rondhangen.  Mijn laatste Sovjet houdt mij niet lang gevangen in mijn jeugdjaren.  Wij staan aan het Ipatjevklooster.  Bij de samenvloeiing van Kostroma en Wolga.  Aan de stad Kostroma.  Dat klooster gaan we binnen.  Elk klooster lijkt te beseffen dat toeristen op hun rondreis doorheen Rusland al heel wat kloosters hebben gezien.  Elk klooster lijkt daarom op zoek te gaan naar een manier om die weerstand bij nog maar eens een kloosterbezoek te breken.  In die pogingen lijken zij nauwelijks te variëren.  Elk klooster verwelkomt de toerist met gezang.  Een heel bescheiden koor zingt liedjes.  Mooie liedjes.  Ik zou kunnen gewag maken van een zekere kloostermoeheid.  Ik vertoon enkele kenmerken, die een vermoeden van kloostermoeheid kunnen bevestigen.  Ik ben maar een mens.  Toch blijf ik steeds maar weer binnengaan.  Omwille van die muziek.  Die muziek roept mij telkens weer binnen.  Ik wil die muziek horen.  Ik wil dat die muziek mij ontroert.  Daarom ga ik.  Daarom blijf ik gaan.
 
Het klooster is mooi gelegen.  Die beslissing om zich hier te vestigen werd niet zomaar lukraak genomen.  Aan die beslissing hangt een verhaaltje.  Een verhaaltje dat ik u zal vertellen.  Het klooster werd gesticht door Tsjet, een tot het christendom bekeerde Tartaarse prins.  Op de plek waar nu het klooster staat kreeg die prins een visioen.  Hij zag de maagd Maria.  Met kindje Jezus.  Op dat eigenlijke moment was de prins zonder geloof.  Wel was hij ziek.  Maria wou hem tegemoet komen.  Zij wou hem genezen.  Op één voorwaarde.  Hij moest zich laten dopen.  De prins leek te beseffen dat hij weinig keuze had.  Hij aanvaardde het voorstel.  Maria hield haar woord.  Tsjet hield zijn woord.  De prins genas en werd gelovig.  Uit dankbaarheid voor zijn genezing bouwde de prins een klooster.  Als blijvende getuige van wat hij had gezien.  Van wat hem was geopenbaard.  Van wat hij had beleefd.  Aan het waarheidsgehalte van dit ontstaansverhaal wordt vandaag zwaar getwijfeld.  Er wordt nauwelijks nog geloof aan gehecht.  Het geloofsverlies heeft zo zijn consequenties voor leuke verhaaltjes.  Verhaaltjes worden weggezet naast ontheiligde heiligen en sinten.
 

 
In dit klooster werd de eerste Romanov tsaar gekroond.  Het houten huis van Michaël Romanov zou hier nog altijd staan.  Ik heb het niet gezien.  Ik was mij er toen niet van bewust.  Die informatie kwam slechts later tot mij.  Te laat.  Onvoldoende voorbereid, dat kan ik verwijten.  Maar reizen en verwijten gaan nooit samen.  Dat dient men te vermijden.  Reizen kan enkel samengaan met genieten.  Dat is wat een reiziger moet doen.  Ik kan die vergetelheid betreuren.  Ik kan het mij beklagen.  Maar die jammerklacht mag geen smet werpen op mijn reis.  Ik duw daarom die spijt van mij af.  Ik recht mijn schouders.  Ik geniet.  Volop.  Als een volleerd reiziger.
 

 
Bij mijn vertrek had ik in mijn hoofd het beeld van de norse Rus.  Alsof de koude winters de norsheid op het gezicht beitelde en bevroor.  Alsof de koude winters die norsheid in iemands hart voor eeuwig verankerde.  Dat beeld werd aanvankelijk bevestigd.  In Sint-Petersburg werd dit beeld nog gevoed.  Vriendelijkheid leek bijna niet te bestaan.  Leek eerder een uitzondering.  Na enkele dagen leek het alsof wij het beeld dienden bij te sturen.  Het beeld diende genuanceerd te worden.  Enkele ontmoetingen droegen bij tot het maken van die nodige nuance.  In Jaroslavl nam een oudere Rus op sleeptouw.  Wij waren de weg kwijt.  Wisten niet meer hoe terug te keren naar de oevers van de Wolga.  Hij ging ons voor.  In Kostroma willen wij dan weer naar een winkel, dat ’s avonds laat nog open is.  Alweer vinden wij een bereidwillig iemand.  Deze keer iemand uit Oezbekistan.  Hij loopt met ons door Kostroma tot wij dat ene winkeltje vinden.  Dat ene winkeltje dat nog niet gesloten is.
 
In al die ontmoetingen was de taal telkens een barrière.  Wij waren het Russisch onmachtig.  De tegenpartij was het Engels niet meester.  Toch vinden we telkens een manier om te communiceren.  Om ons verstaanbaar te maken.  Praten lijkt geen optie te zijn.  Tot dat besef zijn wij inmiddels reeds gekomen.  Maar wij hebben handen en voeten.  Wij kunnen wijzen.  Aanwijzen.  Wij kunnen uitbeelden.  Verbeelden.  Zij lachen met dat stuntelige gedoe.  Wij lachen met hetzelfde stuntelige gedoe.  Maar tussen al dat lachen komen we dichter bij elkaar.  Wij menen te mogen denken dat wij elkaar begrijpen.  Alleen, het vraagt een inspanning.
 
’s Nachts lig ik in bed.  Te slapen.  Ik droom dat ik als geheim agent gedropt wordt achter het IJzeren Gordijn.  Ik heb een license to kill.  Ik moet informatie verzamelen.  Informatie omschreven als top secret.  Om die taak te volbrengen doen zij een beroep op mij, de grote broer van James Bond.  Ik doe halsbrekende toeren.  Toch in mijn droom.  Ik schakel mijn tegenstanders uit.  Toch in mijn droom.  Ik slaag in mijn opdracht en keer heelhuids terug.  Toch in mijn droom.  Ik word ontvangen op het koninklijk paleis.  Toch in mijn droom.  Ik word gedecoreerd.  Voor bewezen diensten aan het vaderland.  Toch in mijn droom.  Vanwaar toch die droom? Vanwaar die te grote fantasie? Misschien even voorleggen aan Freud.  Hij kan heel waarschijnlijk mijn droom duiden.  Maar dat hoeft niet.  Ik kan het zelf verklaren.  Vandaag reden wij voorbij militaire basissen.  In de bus ging mijn fantasie al aan de haal met mij.  In mijn slaap worden die beelden nog versterkt.  Wordt alles nog groter.  Nog echter.  Slapen is dromen.  Toch vaak.  Dromen is heerlijk kind zijn.  Toch vaak.

Mijn reisverhaal Rusland.  Dag 11: Kostroma – Soezdal.  Te lezen op dinsdag 07/11/2017.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten