dinsdag 31 oktober 2017

Mijn reisverhaal Rusland. Dag 10: Rostov - Kostroma.

Op weg naar Kostroma houden wij halt in Jaroslavl.  De stad is gelegen aan de Wolga.  Die rivier kende ik voordien enkel van kruiswoordraadsels.  Bij een Russische rivier met vijf letters vulde ik bijna onmiddellijk Wolga in.  Nu zit ik niet aan een kruiswoordraadsel.  Ik sta aan de oever van die rivier.  De langste rivier.  Van Europa.  Drieduizend vijfhonderd dertig kilometer.  Aan de oevers van die langste rivier trekken wij de stad in.  Een stad, die ooit in de zeventiende eeuw gedurende vijf maanden de hoofdstad van Rusland was.  In die tijd was Jaroslavl de op één na grootste stad van Rusland.  Toen Moskou werd ingenomen door de Polen, bleek de keuze om Jaroslavl tot hoofdstad te maken een voor de hand liggende keuze.  Vandaag liggen de kaarten anders.  De kaarten werden opnieuw geschud.
 
De stad lijkt een aaneenschakeling van kerken te zijn.  De Kerk van de Openbaring van Christus.  De Kerk van Nicolaas de Waterdrager.  De Kerk van de Aartsengel Michaël.  De Transfiguratiekerk.  De Kerk van Nikolay Rubleniy.  De Kerk van Nicolaas de Wonderdoener.  De Kerk van de Geboorte van Christus.  De Kerk van Johannes Khrysostomos.  De Kerk van de Moeder Gods van Vladimir.  De Kerk van Johannes de Doper.  Al die kerken hadden we kunnen bezoeken.  Dat had een mogelijkheid geweest.  Toch doen we het niet.  We beperken ons tot die ene kerk.  Die ene kerk, waarvan wordt beweerd dat het de mooiste is.  Waarop die bewering is gebaseerd, weten wij niet.  Net zomin weten wij of deze bewering terecht is.  Toch gaan wij het niet uitzoeken.  Wij laten ons niet verleiden tot een vergelijkende studie.  Gemakzucht doet het ons geloven.  Wij nemen die bewering voor waar aan.  Wij gaan naar die ene kerk.  De Kerk van de Profeet Elia.  Ik heb de kerk gezien.  Ik ben binnengegaan.  Deze kerk is mooi.  Prachtig.  Toch kan ik niet zeggen dat dit de mooiste is.  Om tot die uitspraak te kunnen komen, mis ik gegevens.  Een oordeel, gebaseerd op te weinig info, weiger ik te vellen.  Wat ik wel kan zeggen is dat ik onder de indruk ben.  Behoorlijk onder de indruk.  Zelfs de aan de gang zijnde renovatiewerken kunnen geen afbreuk doen aan die uitzonderlijke pracht.
 



We hebben nog wat tijd over.  Om rond te lopen in de stad.  Een stad, waarbij historie wordt gekoppeld aan hipheid.  We merken leuke eetadresjes.  Gezellige bars.  Eentje stappen we binnen.  De Lounge Bar.  Aan de ingang hangen foto’s van muzikanten.  Niet zomaar muzikanten.  De grootste dames en heren uit het muziekwereldje hangen aan de muur.  Nick Cave.  Kurt Cobain.  Frank Zappa.  Courtney Love.  Amy Winehouse.  Tom Waits.  Zouden zij ooit in deze bar zijn geweest? In deze kelder? Ik zal het nooit weten.  Maar ik zal het wel zo vertellen.  Dat wij in een cafeetje zijn geweest waar al die sterren ooit een glas (of meerdere) hebben gedronken.  Soms moet men verhalen groter durven maken.  Om zo de werkelijkheid wat minder saai te maken.  De realiteit heeft nood aan gepimpte verhalen.  Gekruide vertellingen.
 
Hier had ik even willen proeven van het nachtleven.  Een kroegentocht doorheen deze stad lijkt mij het overwegen waard.  Maar we moeten verder.  Naar Kostroma.  Op de bus betrap ik mij er op dat ik bijna constant dat ene liedje zit te neuriën.  Mijn laatste Sovjet van De Kreuners.  Het gebeurt bijna vanzelf.  Het gebeurt bijna onbewust.  Ik kijk door het raampje en moet denken aan dat ene album van De Kreuners.  Er sterft een beer in de taiga.  De taiga.  Dat is waar wij doorheen rijden.  Dat is wat mij tot dat ene liedje brengt.  Walter Grootaers en de zijnen fluisteren mij via die albumtitel in wat ik hier aanschouw.  Muziek maakt een mens wijzer.  Althans, sommige muziek doet dat.
 
Rusland kent steppe.  Kent toendra.  Dat is niet waar wij doorheen rijden.  Ik kijk om mij heen.  Ik merk dennen en sparren.  Ik merk populieren en wilgen.  Die aanwezigheden zijn één van de bepalende kenmerken van de taiga.  Ik kijk en neurie verder.  Begin stilletjes te zingen.  De woorden komen in mijn hoofd: toen stierf in de taiga eindelijk een beer, je vergat je zelf, ook Lenin en zijn leer, jouw Siberisch hart vatte plots vuur, ik gaf je een injectie westerse cultuur, mijn laatste Sovjet, mijn laatste Sovjet, mijn laatste Sovjet, … Ik krijg heimwee naar die muziek.  Die muziek uit mijn jeugdjaren.  Daar kan niks bovenop.  Dat zal altijd de beste muziek blijven.
 
In dat verleden blijf ik niet lang rondhangen.  Mijn laatste Sovjet houdt mij niet lang gevangen in mijn jeugdjaren.  Wij staan aan het Ipatjevklooster.  Bij de samenvloeiing van Kostroma en Wolga.  Aan de stad Kostroma.  Dat klooster gaan we binnen.  Elk klooster lijkt te beseffen dat toeristen op hun rondreis doorheen Rusland al heel wat kloosters hebben gezien.  Elk klooster lijkt daarom op zoek te gaan naar een manier om die weerstand bij nog maar eens een kloosterbezoek te breken.  In die pogingen lijken zij nauwelijks te variëren.  Elk klooster verwelkomt de toerist met gezang.  Een heel bescheiden koor zingt liedjes.  Mooie liedjes.  Ik zou kunnen gewag maken van een zekere kloostermoeheid.  Ik vertoon enkele kenmerken, die een vermoeden van kloostermoeheid kunnen bevestigen.  Ik ben maar een mens.  Toch blijf ik steeds maar weer binnengaan.  Omwille van die muziek.  Die muziek roept mij telkens weer binnen.  Ik wil die muziek horen.  Ik wil dat die muziek mij ontroert.  Daarom ga ik.  Daarom blijf ik gaan.
 
Het klooster is mooi gelegen.  Die beslissing om zich hier te vestigen werd niet zomaar lukraak genomen.  Aan die beslissing hangt een verhaaltje.  Een verhaaltje dat ik u zal vertellen.  Het klooster werd gesticht door Tsjet, een tot het christendom bekeerde Tartaarse prins.  Op de plek waar nu het klooster staat kreeg die prins een visioen.  Hij zag de maagd Maria.  Met kindje Jezus.  Op dat eigenlijke moment was de prins zonder geloof.  Wel was hij ziek.  Maria wou hem tegemoet komen.  Zij wou hem genezen.  Op één voorwaarde.  Hij moest zich laten dopen.  De prins leek te beseffen dat hij weinig keuze had.  Hij aanvaardde het voorstel.  Maria hield haar woord.  Tsjet hield zijn woord.  De prins genas en werd gelovig.  Uit dankbaarheid voor zijn genezing bouwde de prins een klooster.  Als blijvende getuige van wat hij had gezien.  Van wat hem was geopenbaard.  Van wat hij had beleefd.  Aan het waarheidsgehalte van dit ontstaansverhaal wordt vandaag zwaar getwijfeld.  Er wordt nauwelijks nog geloof aan gehecht.  Het geloofsverlies heeft zo zijn consequenties voor leuke verhaaltjes.  Verhaaltjes worden weggezet naast ontheiligde heiligen en sinten.
 

 
In dit klooster werd de eerste Romanov tsaar gekroond.  Het houten huis van Michaël Romanov zou hier nog altijd staan.  Ik heb het niet gezien.  Ik was mij er toen niet van bewust.  Die informatie kwam slechts later tot mij.  Te laat.  Onvoldoende voorbereid, dat kan ik verwijten.  Maar reizen en verwijten gaan nooit samen.  Dat dient men te vermijden.  Reizen kan enkel samengaan met genieten.  Dat is wat een reiziger moet doen.  Ik kan die vergetelheid betreuren.  Ik kan het mij beklagen.  Maar die jammerklacht mag geen smet werpen op mijn reis.  Ik duw daarom die spijt van mij af.  Ik recht mijn schouders.  Ik geniet.  Volop.  Als een volleerd reiziger.
 

 
Bij mijn vertrek had ik in mijn hoofd het beeld van de norse Rus.  Alsof de koude winters de norsheid op het gezicht beitelde en bevroor.  Alsof de koude winters die norsheid in iemands hart voor eeuwig verankerde.  Dat beeld werd aanvankelijk bevestigd.  In Sint-Petersburg werd dit beeld nog gevoed.  Vriendelijkheid leek bijna niet te bestaan.  Leek eerder een uitzondering.  Na enkele dagen leek het alsof wij het beeld dienden bij te sturen.  Het beeld diende genuanceerd te worden.  Enkele ontmoetingen droegen bij tot het maken van die nodige nuance.  In Jaroslavl nam een oudere Rus op sleeptouw.  Wij waren de weg kwijt.  Wisten niet meer hoe terug te keren naar de oevers van de Wolga.  Hij ging ons voor.  In Kostroma willen wij dan weer naar een winkel, dat ’s avonds laat nog open is.  Alweer vinden wij een bereidwillig iemand.  Deze keer iemand uit Oezbekistan.  Hij loopt met ons door Kostroma tot wij dat ene winkeltje vinden.  Dat ene winkeltje dat nog niet gesloten is.
 
In al die ontmoetingen was de taal telkens een barrière.  Wij waren het Russisch onmachtig.  De tegenpartij was het Engels niet meester.  Toch vinden we telkens een manier om te communiceren.  Om ons verstaanbaar te maken.  Praten lijkt geen optie te zijn.  Tot dat besef zijn wij inmiddels reeds gekomen.  Maar wij hebben handen en voeten.  Wij kunnen wijzen.  Aanwijzen.  Wij kunnen uitbeelden.  Verbeelden.  Zij lachen met dat stuntelige gedoe.  Wij lachen met hetzelfde stuntelige gedoe.  Maar tussen al dat lachen komen we dichter bij elkaar.  Wij menen te mogen denken dat wij elkaar begrijpen.  Alleen, het vraagt een inspanning.
 
’s Nachts lig ik in bed.  Te slapen.  Ik droom dat ik als geheim agent gedropt wordt achter het IJzeren Gordijn.  Ik heb een license to kill.  Ik moet informatie verzamelen.  Informatie omschreven als top secret.  Om die taak te volbrengen doen zij een beroep op mij, de grote broer van James Bond.  Ik doe halsbrekende toeren.  Toch in mijn droom.  Ik schakel mijn tegenstanders uit.  Toch in mijn droom.  Ik slaag in mijn opdracht en keer heelhuids terug.  Toch in mijn droom.  Ik word ontvangen op het koninklijk paleis.  Toch in mijn droom.  Ik word gedecoreerd.  Voor bewezen diensten aan het vaderland.  Toch in mijn droom.  Vanwaar toch die droom? Vanwaar die te grote fantasie? Misschien even voorleggen aan Freud.  Hij kan heel waarschijnlijk mijn droom duiden.  Maar dat hoeft niet.  Ik kan het zelf verklaren.  Vandaag reden wij voorbij militaire basissen.  In de bus ging mijn fantasie al aan de haal met mij.  In mijn slaap worden die beelden nog versterkt.  Wordt alles nog groter.  Nog echter.  Slapen is dromen.  Toch vaak.  Dromen is heerlijk kind zijn.  Toch vaak.

Mijn reisverhaal Rusland.  Dag 11: Kostroma – Soezdal.  Te lezen op dinsdag 07/11/2017.

donderdag 26 oktober 2017

Uitgelezen: Peachez, een romance. Brief aan Ilja Leonard Pfeijffer.

Beste Ilja,
 
Een boek over de liefde? Het kan niet.  Het mag niet.  Althans, dat is wat ik hierover meen te moeten denken.  Liefde heeft geen nood aan woorden.  Liefde moet geleefd worden.  Moet beleefd worden.  Al het andere doet enkel afbreuk.  Woorden vermalen dat wonderlijke verschijnsel tot iets ordinairs.  Woorden plaatsen het in de rij van dingen, die deel uitmaken van de alledaagsheid.  Liefde moet in de hoofden zitten.  In de harten.  Niet op papier.  Ik weet het, ik ben een gewone sterveling.  In die hoedanigheid ontbreekt mij misschien het juiste vocabularium.  Mijn woordenschat is te gewoon.  Te ordinair.  Ik hou mij dus ver weg van schrijfselen over de liefde.  Ik doe het niet.  Omdat ik tegelijk besef dat ik, geplaatst tegenover superieure dichters of nobelprijswaardige romanciers, enkel maar kan afgaan.  Aan hun vakmanschap kan ik niet tippen.  Ik reik niet tot aan hun knieën.  Zelfs niet tot aan hun voeten.  Ik leef in een andere wereld.
 
Misschien lijken bovenstaande gedachten u misschien vreemd.  Ja, zelfs bizar.  Nochtans sta ik niet alleen met die gedachten.  Ik deel die gedachten met proffie, het hoofdpersonage uit uw boek.  Ook hij twijfelde.  Wist niet zeker of hij zijn ervaringen met de liefde op schrift moest stellen.  Toch deed hij het.  Omwille van dat einde.  Dat unieke einde van zijn verhaal.  In dat einde schuilt het verschil met alle bestaande liefdesverhalen.  Daarom beslist hij toch te gaan schrijven.  In de gevangenis van Buenos Aires stelt hij zijn verhaal op schrift.  Dat verhaal heb ik mogen lezen.
 
Het begint met één zinnetje.  Eén zinnetje, verstuurd via mail.  Dat is het begin van een langeafstandsrelatie.  Van een liefdesrelatie, enkel beperkt tot mailverkeer.  Proffie wordt gek.  Zijn fantasie wordt geprikkeld.  Die gekke liefde gaat zijn leven beheersen.  Diezelfde gekke liefde doet hem zijn professionele verplichtingen verwaarlozen.  Hij treedt uit zijn comfortzone.  Uiteindelijk zal proffie één beslissing nemen.  Geen doordachte beslissing.  Wel een impulsieve.  Een beslissing met verstrekkende gevolgen.  Dat beseft proffie niet.  Hij is blind.  Verblind.  Hij is doof.  Verdoofd.  Eindelijk beseft hij dat er leven is buiten de universiteit.  Buiten de aula.  Er is meer dan enkel boeken.  Meer dan enkel wijsheid.  Dat besef doet proffie gekke capriolen maken.  Eindelijk stapt hij het volle leven in.  Dat hij zwaar zal struikelen, weet onze proffie nog niet.  Dat gebeurt pas later.  Veel later.
 
Ik lees het verhaal.  Met die toch wel wrede afloop.  Ik vraag mij af wat ik zou doen.  Ik vraag mij af of ik net zoals proffie zou reageren.  Proffie neemt Sarah, zijn ‘geliefde’, niks kwalijk.  Hij schenkt haar vergiffenis.  Hij laat zich niet verleiden tot bitterheid.  Integendeel.  Hij is haar dankbaar.  Nergens in zijn relaas van de feiten lezen we ook maar één negatief woord.  Hij blijft haar trouw.  Hij valt zijn geliefde niet af.  Dat lijkt vreemd.  Maar is dat ook zo?
 
Tot voor het begin van dat bizarre mailverkeer was proffie liefdeloos.  Relatieloos.  Nooit had hij van de liefde mogen proeven.  Nooit had hij de geneugten van een relatie mogen ervaren.  Dat alles verandert plotsklaps.  Plots ervaart hij gevoelens, die hem voordien onbekend waren.  Plots gebruikt hij woorden, die hij voordien nooit gebruikte.  Het zijn geen wetenschappelijke woorden.  Het zijn kleine, lieve woorden.  Woorden, waarin een breekbaarheid schuilt.  Die frêle breekbaarheid smaakt hij voor de eerste keer.  Die vele eerste keren doen hem besluiten dat hij verliefd is.  Tot over zijn oren.  Die verliefdheid doet zelfs een wijs man het noorden verliezen.  Die verliefdheid doet zelfs een wijs man het vliegtuig nemen.  Ondanks zijn vliegangst.  Liefde doet alle angsten teniet.  Liefde overwint alles.
 
Liefde bestaat bij fantasie.  Zonder die noodzakelijke fantasie sterft de liefde een trage dood.  Liefde overleeft de werkelijkheid niet.  Die werkelijkheid is te gewoon voor de liefde.  Liefde heeft meer nodig.  Partners projecteren elkaars verwachtingen op elkaar.  De een op de ander.  De ander op de een.  Die verwachtingen hoeven niet gerealiseerd te worden.  Enkel het bestaan van die bijna niet of nooit te realiseren verwachtingen volstaat.  Zij houden de liefde gaande.  Zij stoken de liefde aan.  Dat is uw stelling.  Met uw verhaal tracht u die stelling te bewijzen.  
 
Ik heb lange tijd getwijfeld.  Maar ik weet het nu.  Of denk het toch te weten.  Proffie heeft de liefde geleefd.  Heeft de liefde beleefd.  In zijn puurste vorm.  Onaangetast door de werkelijkheid.  Hij heeft gedroomd.  Gefantaseerd.  Geprojecteerd.  Proffie heeft liefgehad.  Ik kan hem begrijpen.  Ik kan hem begrijpen wanneer hij in de gevangenis terugblikt en enkel warmte voelt.  Die herinneringen aan een intense tijd houden hem overeind.  Hij berust.  Want hij weet dat hij heeft geleefd.  Dat hij eindelijk heeft geleefd.  Ondanks de afloop is hij dankbaar.  Proffie is een romanticus.  Daarvan was hij zich niet bewust.  Dat ene mailtje heeft de romanticus in hem wakker geschud.
 
Ik heb het boek gelezen.  Ik zou het aan de kant kunnen leggen.  Overgaan tot de gewone gang van zaken.  Maar dat kan niet.  Zoals ik al zei, ik heb uw boek gelezen.  Ik moet aan de slag.  Ik besef dat ik niet mag stoppen met dromen.  Dat ik niet mag stoppen met fantaseren.  Dromen zijn de motor van de liefde.  Dat zal ik doen.  Dat zal ik blijven doen.  Nu besef ik nog eens opnieuw dat liefde een werkwoord is.  Met dat eerbetoon aan Phil Bosmans en zijn Bond Zonder Naam wil ik mijn brief eindigen.  Deze tegeltjeswijsheid zal u doen opwerpen dat deze wijsheid een te hoge dosis aan meligheid bevat.  Ik kan dit enkel beamen.  Zoals ik al zei, ik zou over de liefde niet mogen schrijven.
 
Beste Ilja.  U schreef een boek.  Over de liefde.  Een vreemd verhaal.  Ik heb genoten van dit romantische boek.  Van deze pure liefde eindigend met een uppercut.  U sloeg mij knock out.  Met uw onwerkelijke verhaal.  Met uw poëtische stijl.  Ik duizelde.  Van begin tot einde.  Voor dat duizelende wegdromen wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 24 oktober 2017

Mijn reisverhaal Rusland. Dag 9: Moskou - Rostov.

Sint-Petersburg hebben we gehad.  Dat ligt achter de rug.  Uit Moskou rijden wij vandaag weg.  Wat we kenden, hebben we gezien.  Vanaf heden stappen we in het onbekende.  Vanaf heden rijden wij langs steden, waarvan we het bestaan nooit vermoedden.  Maar we hoeven niet te vrezen.  Het zal geen afgang worden.  Het zoeken naar schoonheid blijft ons doel op deze reis.  Die pracht zal ook geleverd worden.  Want waarom zou die ring van steden rondom Moskou anders ‘The Golden Circle’ worden genoemd? In die naam schuilt een roemrijk verleden.  Een rijke geschiedenis.  Een historie vervat in vele monumenten.  Vervat in vele kerken.  Op vele plaatsen zullen wij halt houden.  Om die monumenten te monsteren.  Te aanschouwen.  Om vast te stellen dat Rusland veel meer is dan enkel Moskou en Sint-Petersburg. 
 
Vandaag is Rostov het einddoel.  Daar moeten we heen.  Wij rijden niet non stop.  We houden halt.  Op plaatsen, waarvan mag verwacht worden dat deze een stop waardig zijn.  Reizen is niet enkel rijden.  Reizen is niet enkel onderweg zijn.  Reizen is bovenal halt houden en kijken.  Reizen is bovenal waarnemen en herinneren.
 
Een eerste keer houden wij halt in Sergiev Posad.  Wij stappen uit aan het kloostercomplex Troitse-Sergieva Lavra.  De Russische taal lijkt beknoptheid te omarmen.  Althans, dat leid ik af uit de naam voor dit complex.  In het Nederlands klinkt het wat omslachtiger.  Het Klooster van de Heilige Drie-Eenheid en de Heilige Sergej.  Dat is al heel wat meer.  
 
 
Om dit klooster kunnen wij niet heen.  Hier moet gestopt worden.  Het is slechts één van de vier kloosters in heel Rusland, die de eretitel van lavra mogen dragen.  Toch stoppen we niet enkel omwille van die eretitel.  Dit complex is het belangrijkste bedevaartsoord voor de Russen.  Dat zullen we al snel merken.  Nooit zullen wij alleen lopen.  Altijd zullen wij moeten aanschuiven.  Religieuze vroomheid vraagt geduld.  Zonder geduld kunnen we ons toegangsticketje tot het hiernamaals nooit afdwingen.  Altijd opnieuw in de rij staan.  Braaf aanschuiven.  Want God ziet u.  Zo is het ons geleerd.  Zo werd het ons verteld.
 

 
Het belang van dit klooster kan afgeleid worden uit vele factoren.  Vele feiten bevestigen het grote en hoge belang.  Het is de zomerresidentie van de patriarchen van Moskou.  Door veel Russen wordt het complex beschouwd als een equivalent van het Vaticaan. 
Dat zou kunnen volstaan om het belang van deze plek te onderstrepen.  Maar er is meer.  Veel meer.  Er is de geschiedenis.  Dit complex heeft historisch best wel wat te vertellen.  Het klooster werd gesticht in de veertiende eeuw.  Door Sergius van Rodnezj, die later heilig zou verklaard worden en binnen de muren van dit complex begraven ligt.  Deze Sergius is één van de meest vereerde heiligen binnen de Russisch-Orthodoxe Kerk.  Nog andere grote namen liggen hier begraven.  Tsaar Boris Godoenov leek geen laatste rustplaats te vinden.  Hij vond geen rust in de Moskouse Aartsengelkathedraal noch in de Petrus- en Pauluskathedraal van Sint-Petersburg.  Ik weet niet of het uit pure miserie was maar hij werd hier dan maar ten slape gelegd.  Buiten bij de Hemelvaartskathedraal ligt die ene tsaar.  Eenzaam maar niet verlaten.  Aan zijn graf passeren de vele pelgrims.  De vele toeristen.  
 

 
Ondanks het grote belang van deze plek, bleken enkelen hiervoor toch ongevoelig.  Na de Russische Revolutie werd het klooster in 1921 gesloten.  De monniken werden naar de Goelag gestuurd.  Als er één plek was in Rusland waarheen niemand wou gestuurd worden, was het wel de Goelag.  Dit kon niet gezien worden als een plezierreisje.  Dit was een straf.  Net geen terdoodveroordeling.  In het laatste jaar van mijn secundair las ik De Goelag Archipel van Solzjenitsyn.  Ik werd er niet vrolijk van.  Als jonge gast was ik behoorlijk onder de indruk.  Nu nog steeds.  Terugdenken aan dat boek bezorgt mij koude rillingen.  Ik zou het willen herlezen.  Ik kom er niet toe.  Tijdsgebrek.  Te veel boeken staan op de plank.  Klaar om gelezen te worden.  Ooit zal ik het doen.  Ooit.
 
Wij kennen de vernielzucht van Stalin.  Hij liet de Christa Spasiteljakathedraal slopen.  Bijna ging op zijn bevel de Basiliuskathedraal tegen de vlakte.  Die kathedraal verhinderde een vlotte doorstroming van de troepen tijdens de militaire parades.  Beide voorbeelden tonen aan dat Stalin en kerken niet echt goed samengingen.  Zij leefden op gespannen voet.  Toch toonde hij tegenover het Troitse-Sergieva Lavra een zekere mildheid.  Zelfs een zekere menselijkheid.  In 1946 heropende Stalin het klooster.  Hiermee kwam hij zijn belofte na aan de verschillende religies in Rusland.  Tijdens het beleg van Stalingrad had hij alle religieuze leiders bij zich ontboden.  In ruil voor blijvende geldelijke steun werd de leiders godsdienstvrijheid beloofd.  De Russen wonnen de oorlog.  De religies kregen hun vrijheid.  De monniken konden terugkeren.
 
Dit kloostercomplex is een bedevaartsoord.  Dat zei ik al.  Dan spreekt het voor zich dat hier heilig water moet te vinden zijn.  Het een kan niet zonder het ander.  Lourdes heeft het heilige water.  Oostakker heeft het heilige water.  Sergiev Posad vormt op deze stelregel geen uitzondering.  Ook hier vinden wij het heilige, heilzame, genezende water.  Aan de bron vullen pelgrims hun flessen.  Zij besprenkelen zich met het water.  Drinken van het water.  In de hoop op vergeving van hun zonden.  In de hoop op genezing van hun ziektes.  In de hoop op het wegspoelen van hun zwaktes.
 
Maar er wordt niet enkel gedronken van het heilige water.  Er wordt niet enkel heilig water verzameld.  Pelgrims doen nog andere dingen.  Nog andere, gekke dingen.  Zij schrijven papiertjes vol.  Post-its vol van devotie.  Verlangens en vragen worden neergeschreven.  Dat is niet zomaar vrijblijvend.  Verwacht wordt dat zij gehoor zullen vinden.  Dat hun vragen en verlangens vervuld zullen worden.  Zonder kans op vervulling wordt niet geschreven.  Dan wordt gezwegen.  Die kleine kans om gehoord te worden inspireert de pelgrim.  Daarom schuift hij aan.  Om dat ene briefje, vol van hoop, te overhandigen.  Het lijkt wel de Klaagmuur.  Daaraan moet ik denken.  Ik kijk naar die mensen en moet lachen om die volgehouden folklore.  Net zoals ik lachte aan de Klaagmuur.
 
We blijven niet in Sergiev Posad.  We gaan door.  Houden halt bij Pereslavl-Zalesski.  We stappen uit in een onooglijk dorpje.  Dat is onze eerste indruk.  Nu is het geweten dat niet mag voortgegaan worden op eerste indrukken.  Dat doen wij ook niet.  Wij trekken op onderzoek.  Het dorpje in.  Wij dwalen.  Wij dolen.  Dat is altijd de beste manier om een dorp of stad te ontdekken.  Dat blijkt ook nu.  Wij komen uit bij de toeristische dienst van Pereslavl.  Zij geven ons info.  Brochures, waaruit de historische importantie moet blijken.  Die kennis was ons voordien onbekend.  Plots kijken wij met andere ogen naar het dorpje.  Het dorpje wordt een stad.  De onooglijkheid verdampt.
 

 
Pereslavl-Zalesski blijkt de geboortestad te zijn van Alexander Nevski.  Dat is niet de minste.  In de dertiende eeuw versloeg hij het Zweedse leger aan de Neva.  Vandaar zijn bijnaam.  Hij versloeg het leger van de Duitse Orde, een geestelijke ridderorde.  Een waar vechtersbaasje, zo lijkt het wel.  Maar net om die capaciteiten wordt hij geëerd.  In hem zien velen de stichter van het Russische rijk.  Nu nog steeds.  In 2008 werd hij door de Russische bevolking uitgeroepen tot grootste Rus aller tijden.  Die grootste Rus werd hier geboren.  Die kennis maakt een mens stil.  
 
 
Helden vinden altijd hun weg naar het grote scherm.  Altijd is er wel een regisseur, die zich geroepen voelt het verhaal te vertellen van de nationale held.  Dat gebeurde ook met Alexander Nevski.  Sergej Eisenstein maakte een film over zijn leven.  Het kan gebeuren dat het schrijven van het scenario bloed, zweet en tranen heeft gekost.  Het zoeken naar een titel voor de film ging vlotter.  Veel vlotter.  Dat is wat ik vermoed.  U zal het met mij eens zijn als ik u zeg dat de regisseur Aleksander Nevski als naam voor zijn film koos.  De al te gemakkelijke logica zelve, toch? Een mening over de titel mag ik hebben.  Over de film zelf niet.  Die heb ik nog niet gezien.  Dat moet ik nog doen.  Wat ik wel gedaan heb, is luisteren naar de soundtrack, geschreven door Sergei Prokofiev.  Die is goed.  Dat mag ik dan weer wel zeggen.  Meningen hebben en formuleren, het is voorwaar niet eenvoudig. 
 
Niet enkel Alexander heeft zijn voetafdruk nagelaten in het stadje.  Andere historische figuren zijn hier gepasseerd.  Zoals Peter de Grote.  Op het Plesjtsjejevomeer bij de stad zou hij zijn Russische vloot gebouwd hebben.  Dat feit is voldoende om hierrond een museum te bouwen.  Toerisme heeft attracties nodig.  Trekpleisters.  Een stad moet hierin wat spitsvondig zijn.  Moet die enkele kansen grijpen om mensen te lokken.  Een museum gewijd aan het ‘bootje’ van Peter de Grote kan hieraan een bijdrage leveren.  
 
Sergiev Posad.  Pereslavl-Zalesski.  We rijden naar ons einddoel, Rostov.  Toch kunnen we de stad niet zomaar binnenrijden.  Eerst moeten we een ommetje maken.  Langs het Jakovlev klooster.  Dat klooster kunnen we niet zomaar binnen.  Dat hadden we nochtans gedacht.  We zijn al enkele dagen in Rusland.  Intussen kennen we de routine.  Intussen weten we wat moet gebeuren bij het betreden van een klooster.  Bij de poort van het klooster trekken de vrouwen spontaan een hoofddoek aan.  Het wordt een automatisme.  Ook nu doen we het.  Wij stappen gezwind zelfzeker door.  Er ontstaat tumult.  We worden teruggeroepen.  We worden terechtgewezen.  Op een bijzonder kordate manier.  Tegenspraak wordt niet geduld.  Een hoofddoek blijkt hier niet te volstaan.  Over de lange broek moet nog een doek gedragen worden.  Discussiëren is geen optie.  Wij kunnen enkel toegeven.  Zo niet blijven wij aan de poort staan.  De vrouwen trekken dus een extra doek aan.  Wij kunnen door.
 

 
Gelukkig maar dat wij toegaven.  Dat wij onze bedenkingen binnensmonds hielden.  Want binnenin de kerk mogen wij opnieuw dat wonder aanschouwen.  Aanhoren.  Dat wonder, dat wij al meermaals mochten horen.  Opnieuw horen wij orthodoxe gezangen.  Dat verveelt niet.  Verveelt nooit.  Deze muziek is puur.  De luisteraar wordt niet afgeleid.  Dient zich enkel te focussen op dat ene.  De stem.  De stem is het enige instrument.  Enkel die stem moet overtuigen.  Dat doet zij.  Op een overtuigende wijze.  Op aangrijpende wijze.
 
 
Wij voelen ons gezegend.  Blessed with music.  Wij mogen door naar Rostov.  We komen binnen in Rostov.  De stad die ooit de weerspiegeling van de hemel op aarde werd genoemd.  Of die omschrijving nu nog geldt, durf ik te betwijfelen.  De hemel moet glinsteren.  Moet oogverblindend zijn.  Moet fel schitteren.  Dat doet dit stadje niet.  Toch niet meer als wij ’s avonds laat nog de stad intrekken.  De winkels zijn gesloten.  Op straat is nauwelijks volk te bespeuren.  Alle terrassen zijn leeg.  Als de terrassen leeg zijn, kan dit onmogelijk de hemel op aarde zijn.  Eerder moet ik denken aan een verlaten westernstadje.  Een decor uit een spaghettiwestern van Sergio Leone.  Ik verwacht elk moment in een hinderlaag te lopen.  Elk moment verwacht ik dat ramen zullen geopend worden en dat gemene boeven en outlaws mij onder vuur zullen nemen.  Geen rijstpap met gouden lepeltjes.  Kogels, dat is wat ik verwacht.  Maar het gebeurt niet.  De revolvers blijven in de holsters.  Geen vuurgevecht.  Mijn wilde fantasie wordt geen werkelijkheid.  Gelukkig maar.
 
 
Zo laat op de avond vermoeden we dat het kremlin toch gesloten zal zijn.  Maar wij zijn toeristen.  Wij gaan toch even kijken.  Slechts een heel miniem waterkansje grijpen wij.  Jawel, de poort staat open.  Wij kunnen het kremlin binnen.  De deuren van de kerken zijn evenwel gesloten.  Zij zullen hun geheimen niet onthullen voor ons.  Enkel een winkeltje staat nog met de deuren wagenwijd open.  Daar gaan we even binnen.  De uitbater spreekt ons aan.  Hij blijkt tevens de conciërge van de site te zijn.  Hij vraagt of wij de klokkentoren op willen.  Uiteraard, zeggen wij.  Dan gebeurt dat vreemde rekensommetje, dat wij al meermaals hebben mogen ervaren.  De prijs voor een ticketje wordt verdubbeld.  Wij zijn toeristen.  Dan gelden andere prijzen.  Zo werkt het hier.  Protesteren helpt niet.  Wij spelen het spelletje mee.  Ondanks die verdubbeling blijven de prijzen voor toegangskaartjes nog altijd aan de lage kant.  Alles blijft betaalbaar.  
 

 
Ik ga de klokkentoren op.  Mijn angst voor hoogtes houdt mij niet beneden.  Het weinige dat in dit stadje te beleven valt, wil ik ten gronde exploreren.  Ik ga naar boven.  Ik kijk uit over de site.  Over het kremlin.  Over het stadje.  In de nabije verte zie ik het Neromeer.  Ik geniet.  Want bij de ondergaande zon ben ik getuige van dat wonderlijke lichtspel.  Alles kleurt dan toch fel.  Alsof de stad mij terecht wil wijzen.  Alsof de stad toch nog wil bewijzen dat die lovende omschrijving van de hemel op aarde volledig terecht is.  Ik moet bekennen, ik ga twijfelen.  Meen mijn oorspronkelijke mening te moeten herzien.  Jawel, de site is een beetje vervallen.  Maar bij de ondergaande zon wordt in die vervallenheid een zekere charme weerspiegeld.  Die charme kan ik best appreciëren.
 

 
Om de avond te besluiten, wandelen we nog even langs het meer.  Daarover moeten we over de met gras begroeide stadswallen.  Deze werden in de zeventiende eeuw aangelegd onder toezicht van de Nederlandse militaire ingenieur Jan Cornelius van Rodenburg.  De militaire waarde van deze wallen is vandaag nihil.  Vandaag worden zij gebruikt door verliefde koppeltjes.  Om te genieten van een mooi uitzicht.  Om te genieten van een fijne avond.  Om te genieten van elkaar.  Liefde kan toch zo mooi zijn.  Wij doen het ook.  Wij slenteren ook op die wallen.  Wij kijken uit over het meer.  Wij kijken neer op achtertuintjes.  In één van die tuintjes is een feestje aan de gang.  Er wordt gedronken.  Er wordt gelachen.  Nogal luidruchtig.  Gezelligheid kan en mag niet stil zijn.  Er moet wat volume zijn.  Het vraagt de nodige decibels.  Bij dat rumoer denk ik aan dat boek van Anton Tsjechov.  De Kersentuin.
 
Bij De Kersentuin sluiten wij af.  Wij keren terug naar het hotel.  De avond is gevallen.  Het lijkt wel alsof het stadje eindelijk ontwaakt.  Alsof de siësta voorbij is.  Eindelijk zien wij mensen.  Mensen, die voordien afwezig leken, zien wij nu op straat.  In parkjes.  Op banken.  De avond heeft hen wakker geschud.  Buiten verbroederen zij.  Buurten zij.  Er wordt gedronken.  Er wordt getoast. 
Onderweg naar ons hotel passeren wij aan enkele Russen, die op straat badmintonnen.  Eén van hen reikt mij zijn racket aan.  Wat hij zegt, begrijp ik niet.  Maar ik begrijp zijn gebaar.  Ik aanvaard de racket.  Begin een wedstrijdje.  Al snel hebben we enkele supporters.  Zij juichen bij een punt.  Zij applaudisseren.  Ongeacht wie het punt maakt.  Geen favoritisme.  Wij spelen met overgave.  Wij gaan voluit.  Beiden trachten het pluimpje terug te meppen.  Dat lijkt geapprecieerd te worden.  Politici zoeken naar manieren om mensen bij elkaar te brengen.  Om landen en volkeren te verbinden.  Misschien moeten zij een spelletje badminton overwegen? Heel misschien kan dat helpen.
 
 
In de oudste stad van Rusland ga ik slapen.  Ik droom van een carrière als badmintonner.  Ik droom van een bestaan als topspeler.  Ik droom van overwinningen op de grootste tornooien.  Heerlijk slapen.  Heerlijk dromen.

Mijn reisverhaal Rusland.  Dag 10: Rostov – Kostroma.  Te lezen op dinsdag 31/10/2017.