dinsdag 28 februari 2017

Over de plotse aanval op het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia. Brief aan Zuhal Demir.

Beste Zuhal,
 
Indien u zou menen dat deze brief bedoeld is om u te feliciteren met uw promotie tot staatssecretaris voor Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, dan kan ik u slechts één ding zeggen.  Stop nu met lezen.  Want u feliciteren zal ik niet doen.  Dat kan ik niet.  Dat wil ik niet.  U zelf hebt mij daartoe elke kans ontnomen.  Door uw communicatie hebt u mij daartoe alle kansen ontnomen.  Omdat u meende dat uw nieuwe, ronkende titel van staatssecretaris gelijkstond met voldoende kennis in de materie.  Omdat u meende dat u bij uw aanstelling tot staatssecretaris onmiddellijk een autoriteit was in de aan u toegewezen werkgebieden.  Dat is niet zo.  Dat bewees u.  Studie en zich inwerken in de materie zijn meer dan noodzakelijk.  U oordeelde anders.  U meende uw eigen wereldje te moeten creëren.  Een eigen wereldje.  Eigen nieuws.  Zonder enige voeling met de realiteit.
 
Bij het lezen van uw uitlatingen moet ik denken aan Donald Trump.  Onlangs verwees de Amerikaanse president in een toespraak naar een recente aanslag in Zweden.  Niemand wist van iets.  Enkel de president bleek op de hoogte.  Vanuit zijn eigen, geïsoleerde bubbel creëert hij zijn eigen nieuws.  Dat nieuws zal zich nestelen in de hoofden van zijn gewillige toehoorders.  Dat weet hij.  Dat is wat hij wil bereiken.  Hetzelfde doet Geert Wilders.  In een recent interview sprak hij over een radicale moslim als dader van de aanslag op Pim Fortuyn.  Ongetwijfeld weet Wilders dat Pim Fortuyn werd vermoord door Volkert Van der Graaf, een Nederlandse milieuactivist.  Dat weet hij.  Toch verdraait hij de werkelijkheid.  Omwille van het eigen gewin.
 
U doet net hetzelfde als Trump.  Net hetzelfde als Wilders.  Iedereen weet dat uw partij het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia niet gunstig gezind is.  Dat is nog zacht uitgedrukt.  Als dank voor uw aanstelling tot staatssecretaris meende u uw trouw aan de partij te moeten bewijzen.  Een slachtoffer was gemakkelijk gevonden.  U zou eventjes de puntjes op de i zetten.  Unia zou het geweten hebben.  Met eigen cijfers ging u in de aanval.  U creëerde eigen bewijzen.  Cijfers en bewijzen, die ver van de waarheid stonden.  
 
U beweert dat de meeste klachten bij Unia gaan over discriminatie wegens ras.  Tegelijkertijd zegt u dat Unia zwijgt over leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt.  U vergeet de cijfers van 2016.  Of u kent die cijfers niet.  Want uit die cijfers blijkt dat 104 op 575 nieuwe dossiers over discriminatie op de werkvloer betrekking hadden op leeftijdsdiscriminatie.  Bewust gaat u voorbij aan de recente communicatie van het Centrum aangaande dit probleem.  Het Centrum stelt dat leeftijdsdiscriminatie nog altijd wordt onderschat.  Dat deze nog altijd niet ernstig genomen wordt en bijna sociaal aanvaard is.
 
U beweert dat het Gelijkekansencentrum te obsessief bezig is met de zwartepietendiscussie.  Hier gaat u opnieuw in de fout.  U verwart het Centrum met het Minderhedenforum.  Dat forum is fel gekant tegen de figuur van zwarte piet.  Unia daarentegen oordeelde dat er geen sprake kon zijn van enige strafbare vorm van racisme maar pleitte wel voor een constructief maatschappelijk debat.  U gooit alles op een hoop.  Bewust.  Om zo uw grote gelijk te kunnen bewijzen.
 
In uw aanval op Unia haalt u ook het boerkinidebat aan.  Daarin laat u elke nuancering in dit debat vanwege het Gelijkekansencentrum achterwege.  Alweer doet u dat bewust.  U beweert dat het Centrum voorstander is van de boerkini.  De waarheid is genuanceerder.  Terecht stelt het Centrum dat de boerkini niet enkel onderdrukkend kan zijn maar ook bevrijdend.  Het kan mensen, die liever hun lichaam bedekken, toch in staat stellen te sporten.  Bovendien moet deze discussie ons ook toelaten te bepalen welke samenleving wij willen.  Die terechte bemerkingen vanwege Unia laat u weg.  
 
Tot slot heb ik datgene gedaan wat u blijkbaar nagelaten hebt.  Ik heb het recentste jaarverslag (van 2015) heel even geraadpleegd.  Dat levert enkele interessante cijfers op.  In 2015 ontving het Centrum 4.554 meldingen.  Die meldingen hebben geleid tot het openen van 1.596 dossiers.  In dat jaarverslag wordt een uitsplitsing gemaakt naar discriminatiecriterium.  Daaruit blijkt dat 38% van de dossiers gebaseerd is op raciale criteria.  De rest van de dossiers handelt rond handicap (22%), geloof of levensbeschouwing (19%), seksuele geaardheid (5%), leeftijd (5%), vermogen (4%), gezondheidstoestand (4%), burgerlijke staat (1%), politieke overtuiging (1%) en andere gronden (2%).
 
Die cijfers moeten aantonen dat het Gelijkekansencentrum wel degelijk bekommerd is om gelijke kansen voor iedereen.  Het Centrum is er niet enkel voor de klagende allochtoon.  Het bewijst dat Unia wel degelijk een centrum is voor gelijkheid van kansen.  U doet de werkelijkheid geweld aan.  Door bewust onvolledigheid te laten insluipen in uw aanval.  Door in uw aanval bewust de werkelijkheid te verdraaien.  Dit is niet een alleenstaand geval.  Dat gebeurt wel meer in uw partijcommunicatie.  Die evolutie is betreurenswaardig.
 
Beste Zuhal, ik mag hopen dat uw verborgen agenda het debat niet zal gijzelen.  Dat u in alle eerlijkheid het gesprek aangaat.  Met de juiste cijfers.  Met de juiste werkelijkheid.  Dat zou mooi zijn.  Dat zou juist zijn.  Dat zou het enige juiste zijn.
 
Met vriendelijke groeten.

Mijn reisverhaal Japan. Dag 15: Tokyo - Londen - Brussel.

Wij worden wakker.  Voor de laatste keer in Japan.  Vandaag vertrekken we.  Vandaag keren we terug naar huis.  Aan alle mooie liedjes komt een einde.  Zelfs in Japan geldt deze stelregel.  Op die stelregel blijken geen uitzonderingen te bestaan.  Zelfs de ene uitzondering, die de regel bevestigt, bestaat hier niet.  Het mooie liedje is gedaan.  Over.  Finito.  We gaan naar huis.
 
Ik sta op.  Kijk uit het raam.  Het regent.  Zou het kunnen dat Japan huilt om ons vertrek? Zou het kunnen dat de Japanse goden treuren en hun tranen over ons uitstorten? Ik denk het niet.  Te veel melodrama.  Want wat zou er gebeuren als het werkelijk zo was? Wat zou er gebeuren als Japan zou huilen telkens een toerist het land verliet? Die rijzende zon zou niet meer schijnen.  Nooit meer.  Het zou enkel regenen.  Japan zou zich hullen in grijze droefenis. 
Vorig jaar bezochten meer dan vierentwintig miljoen toeristen het land.  Met het zicht op de Olympische Spelen in 2020 had de Japanse regering zichzelf een doel gesteld.  Zij hoopten jaarlijks twintig miljoen bezoekers aan te trekken.  Vorig jaar werd die doelstelling dus gehaald.  Daarom worden de doelstellingen voor 2020 al aangescherpt.  Dat jaar worden veertig miljoen bezoekers verwacht.  Althans, dat is de verwachting.  Of dat cijfer zal gehaald worden, is een open vraag.  Maar in het stellen van doelen moet men nu eenmaal ambitieus zijn.
 
Vandaag zullen wij een laatste maal met yens goochelen.  Want het weinige geld, dat wij nog in onze geldbuidels hebben, willen we hier uitgeven.  Dat kleingeld is thuis enkel een herinnering.  Hier kan het nog te gelde gemaakt worden.  In een bakkerijtje.  Heerlijke koffiekoeken.  Wij kopen ons een ontbijtje samen.  Dat zullen we onderweg nuttigen.  Op de metro.  Want die moeten we een laatste keer opstappen.  Naar de luchthaven.  Op die metro zeggen we een laatste keer kon’nichiwa.  Of arigato.  Mijn Japanse talenknobbel is onvoldoende ontwikkeld.  Maar het lukt mij nog net om die enkele vormen van elementaire beleefdheid te respecteren.  Ik ben een beleefde en welopgevoede jongen.  Zelfs in het buitenland.  Ik stotter dus mijn Japanse begroetingen.  Vandaag voor het laatst.
 
 
Ik zal vandaag een laatste keer buigen.  Niet figuurlijk.  Wel letterlijk.  Buigen, dat wordt hier veel gedaan.  Ongetwijfeld zal ik het enkele keren te veel gedaan hebben.  Enkele keren als het helemaal niet hoefde.  Maar in deze gevallen schaadt overdaad niet.  Beter één keer te veel dan één keer te weinig.  Ik buig.  En buig.  En buig.  Het verveelt niet.  Nooit.  Ik vind het best wel grappig.  Een vorm van eerbied.  Van respect.  Dingen, die misschien al te zeer verdwenen zijn bij ons thuis.  Ik beken, het is allemaal net iets te opzichtig.  Maar toch.  Het werkt.  Het stemt mild.  Het maakt een mens nederig.  Net die nederigheid vind ik zo vertederend.  Dreigende, mogelijke grootheidswaanzin wordt bij voorbaat in de kiem gesmoord.  Want iedereen moet mee het bad in.  Geen uitzonderingen.  Iedereen buigt voor iedereen.  Ik buig.  Vandaag voor het laatst.
 
Op de metro flitst het landschap voorbij.  Niet enkel het landschap flitst voorbij.  In mijn hoofd flitst de hele reis voorbij.  Ik denk aan het begin van de reis.  Aan Fukuoka.  Ik denk aan het vervolg.  Aan Beppu.  Aan Hiroshima.  Aan Onomichi.  Aan Okayama.  Aan Kyoto.  Ik denk aan het einde.  Aan Tokyo.  Ik denk aan de vele dingen, die we gezien hebben.  Ik denk aan de dingen, die we niet gezien hebben.  Aan Osaka.  Aan Nara.  Aan het paleis van de shogun.  Aan het Keizerlijke Paleis.  Dat alles hadden we kunnen zien.  Hadden we heel waarschijnlijk moeten zien.  Toch treur ik niet.  We hebben gekozen.  Kiezen is verliezen.  Die wetenschap stemt mij niet triest.  Ik denk terug.  Een warm gevoel overspoelt mij.  Een warm gevoel vult mijn hart.  Slechts veertien dagen heb ik hier rondgelopen.  Maar die veertien dagen waren voldoende.  Waren voor het land voldoende om zich definitief in mij te nestelen.
 
Vóór we vertrokken naar Japan hadden vrienden, die er reeds geweest waren, ons verwittigd.  Zij hadden ons verwittigd naar een land te reizen, dat in niks te vergelijken is met enig ander land.  Japan is uniek.  Dat zeiden zij ons.  Meer zeiden zij niet.  Zij onderbouwden die stelling niet.  Enkel die bewering moest volstaan.  Aan ons was het de waarheid en de gegrondheid van die uitspraak af te toetsen.  Te checken.  Ik denk terug aan elk van die vrienden.  Aan hun uitspraak.  Ik glimlach.  Omdat in die uitspraak de kern van mijn tijdelijke gastland verborgen ligt.  Japan is inderdaad uniek.  Die uniciteit bepaalt de charme van het land.  Ik kan het niet beschrijven.  Dat kan ook niet.  Dat mag ook niet.  Het moet beleefd worden.  Het moet geproefd worden.  Als ik het toch zou proberen, zou ik enkel afbreuk doen aan dat unieke karakter.  Met elk woord zou een beetje van dat unieke afbrokkelen.  Wegsmelten.  Ik doe het daarom niet.  Ik zwijg.  Ik …
 
Al die gedachten denk ik op de metro.  In alle rust.  In alle stilte.  Die rustige stilte zal ik missen.  Dat weet ik nu al.  Daarvan afscheid moeten nemen valt mij zwaar.  Want ik ben een realist.  Die rust kennen we niet in België.  In België moeten we bewust stilteplekken creëren.  Die moeten wettelijk worden vastgelegd.  In de wet moet gesteld worden waaraan die stilteplekken moeten voldoen.  Uit onszelf vinden we geen rust.  We moeten geholpen worden.  Door de arm van de wet.  In Japan is dat wel even anders.  Zelfs in de drukste drukte van het openbaar vervoer kan men rust vinden.  Kan men zelfs stilte vinden.  Zelfs in de drukste drukte van de shopping chaos kan men rust vinden.  Kan men zelfs stilte vinden.  Nooit heb ik gevoeld opgejaagd te worden.  Nooit heb ik gevoeld dat wij gehaast vooruit moesten.  Nooit heb ik gevoeld dat we in de snel vloeiende stroom van de dag werden meegesleurd.  Ik heb die hectiek niet ervaren.  Die ging aan mij totaal voorbij.  Meer dan de hectiek had ik oog voor de momenten van rust.  Momenten, die mij door de Japanners geboden werden.  Door hun manier van leven.  Die momenten haalden de bovenhand.  Die momenten bepalen nu mijn kijk op het land.
 
Het is voorbij.  Het is definitief voorbij.  We stappen het vliegtuig op.  Terwijl Japan zich in snel tempo van ons verwijdert, klamp ik mij vast.  Aan die enkele dingen, die mij het gevoel geven toch nog in Japan te zijn.  Ik kijk films.  Japanse films.  Dat doe ik bewust.  Om het afscheid te verzachten.  Ik kijk naar Fukushima, mon amour.  Ik kijk naar If cats disappeared from the world.  Beide films kunnen mijn goedkeuring wegdragen.  Toch ging het niet om die goedkeuring.  In beide gevallen was dat slechts bijkomstig.  Belangrijker was dat ik wat langer in Japan kon verblijven.  Ik kon mij wat langer vastklampen aan dat sympathieke volkje.  Aan dat grappige, aparte volkje.
 
Ondanks al mijn verwoede pogingen toch langer in Japan te vertoeven, kwam dan toch dat onvermijdelijke.  Wij landden in Zaventem.  Dat is zo met vakanties.  Je vertrekt.  Je keert terug.  Zo gaat dat altijd.  Maar die kennis maakt het niet minder hard.  Het einde van een vakantie laat altijd een leegte achter.  Het einde van een vakantie voedt een gemis.  Kan de thuiskomst die beide gevoelens niet counteren? Niet temperen? In den beginne niet.  In den beginne tieren die gevoelens van leegte en gemis welig.  In den beginne miste ik Japan.  Hard.  Intens.  Ik wilde terugkeren naar die rust.  De rust, die ik veertien dagen lang mocht ervaren.  Die was nu weg.  Totaal.  Thuis moeten dingen gebeuren, die noodzakelijk zijn.  Noodzakelijke dingen, die op reis kunnen gemist worden.  De afwezigheid van die noodzaak maakt reizen zo ontspannend.  De terugkeer van die noodzaak maakt de thuiskomst zo ‘verwoestend’.
 
Het gemis ebt stilaan weg.  Vandaag kan ik zeggen dat ik niks meer mis.  Maar die vaststelling neemt niet weg dat ik nog regelmatig aan Japan denk.  Dat gaat niet weg.  Japan blijft in mijn hoofd spelen.  Zo tracht ik nu nog steeds een antwoord te vinden op die ene vraag.  Hoe de Japanners zelf al die regeltjes ervaren? Zouden die regeltjes eenzelfde rust teweegbrengen? Eenzelfde rust zoals wij die mochten ervaren.  Of zouden die regeltjes net stress aanwakkeren? Zouden die regeltjes de Japanners doen doldraaien? Ik weet het niet.  Nog niet.  Maar ik blijf zoeken.  Net zoals ik Japan blijf volgen.  In de kranten.  Op televisie.  Ik wil het land begrijpen.  Dat begrijpen kan enkel als er liefde in het spel is.  Wat we haten, willen we niet begrijpen.  Voor Japan heb ik een liefde opgevat.  Die liefde maakt begrip noodzakelijk.  Mijn zoektocht zal niet stoppen.  Nooit.
 
Tot slot nog dit.  Aan het begin van mijn reisverhaal vertelde ik dat ik naar Japan reisde om mijn nonkel/pater/missionaris te kunnen begrijpen.  Door die reis wilde ik mijn nonkel doorgronden.  Ik wilde weten wat hem dreef.  Wat hem steeds weer deed terugkeren naar Japan.  De reis heb ik gemaakt.  Ik meen hem nu beter te begrijpen.  In Japan leek het of ik dichter bij hem kwam.  Leek het of hij naast mij wandelde.  In bepaalde dingen zag ik mijn nonkel.  Bij bepaalde dingen moest ik denken aan mijn nonkel.  Op mijn reis heb ik dus niet enkel een land leren kennen.  Op mijn reis heb ik ook mijn nonkel leren kennen.  Beter leren kennen.  Jawel, reizen doet wat met een mens.  Het maakt hem rijker.  Voller.  Dat is heerlijk.  Dat doet een mens nu al uitkijken naar een volgende reis.  Die komt er.  Dat is zeker.
 
Rest mij nu nog te zeggen: sayonara.  Dat kan tot ziens of vaarwel betekenen.  Wat het zal worden, ik weet het niet.  Ik durf het niet te zeggen.

donderdag 23 februari 2017

Uitgelezen: Gaan, ging, gegaan. Brief aan Jenny Erpenbeck.

Beste Jenny,
 
Misschien een vreemd begin voor een brief maar ik wil u toevertrouwen dat ik een liefhebber ben van de eindejaarsperiode.  Om tal van redenen.  Eén van die vele redenen is dat ik het fijn vind achterom te kijken.  Terug te blikken op het voorbije jaar.  Op wat geweest is.  In die terugblik zijn de eindejaarslijstjes mijn favoriet.  Omdat zij heel beknopt weergeven wat in dat jaar belangrijk was.  Wat wij in dat jaar moeten gezien hebben.  Moeten gehoord hebben.  Moeten gelezen hebben.  Elk jaar weer doorloop ik die lijstjes.  Elk jaar weer onthoud ik een aantal namen.  Het voorbije jaar was u één van die namen.  U schreef één van de tien beste boeken van 2016.  Volgens De Standaard.  Mijn krant.
 
Ik heb uw boek gelezen.  Dat is de eigenlijke reden van deze brief.  Daarover wil ik het hebben met u.  Niet over al die eindejaarslijstjes.  Ik wil uw tijd niet belasten met onbenulligheden.  Niet dat ik daarmee zou beweren dat mijn brief van een ander, hoogstaander niveau zou zijn.  Geenszins.  Toch doe ik het.  Toch schrijf ik u die brief.  Omdat ik u, als lezer zijnde, wil danken voor het boek, dat u geschreven hebt.  Want hierover kan ik kort zijn.  Dat boek is goed.  Meer dan goed.  Keigoed, om het wat hipper te formuleren.
 
Wir schaffen das.  Dat lees ik in uw boek.  Nu zou u kunnen denken dat ik uw boek als een politiek pamflet beschouw.  Dat doe ik niet.  Uw boek is een literaire vertaling van die Merkel-stelling.  Rondom die stelling bouwt u een roman.  U laat Richard aan het woord.  Richard is een professor.  Net op pensioen.  Emeritaat.  Professoren hebben duurdere woorden nodig.  Onderscheid moet er zijn.  Maar net als alle anderen zoekt hij een manier om zijn vele vrije tijd te vullen.  Dat lukt niet meteen.  Hij zou kunnen opruimen.  Zijn bureau.  Zijn huis.  Maar dat doet hij niet.  Die opruimingswerken raken vergeten als hij zijn nieuwe ‘roeping’ vindt.  Zijn nieuwe uitdaging.
 
Richard ontfermt zich over Afrikaanse vluchtelingen die in het centrum van Berlijn een tentenkamp hebben opgezet.  Aanvankelijk treedt hij die vluchtelingen tegemoet met een vragenlijstje.  Met die vragen hoopt hij tot een beter begrip te komen.  Tot een beter begrip van hun situatie.  Van hun beweegredenen voor de vlucht naar Europa.  Dat begrip is noodzakelijk.  Via die korte vragen krijgt Richard stilaan zicht op de levens van de vluchtelingen.  Elkeen vertelt zijn verhaal.  In die ontmoetingen sluipt de huidige vluchtelingenproblematiek binnen.  Heel zachtjes dropt u in die gesprekken de standpunten, die vandaag door de betrokken partijen in deze problematiek worden gehanteerd.
 
U laakt de afwezigheid van Europa in dit debat.  U laakt de administratieve mallemolen, die bewust wordt in stand gehouden als ontradende afschrikking voor de kandidaat-asielzoekers.  U doet dat niet rechtstreeks.  U laat Richard aan het woord.  U laat de vluchtelingen aan het woord.  Zij laten hun stem horen over alles wat verkeerd loopt.  Over alles wat beter zou kunnen.  Toch zijn het niet de enige stemmen, die u aan het woord laat.  In uw boek komen ook tegenstanders aan het woord.  Via de commentaren op internetfora, die Richard leest.  Via kritieken van vrienden van Richard.  Die de houding van Richard niet kunnen begrijpen.  Die hem naïviteit verwijten.
 
Ik zou kunnen denken dat Richard een held is.  Dat hij datgene doet wat iedereen zou moeten doen.  Zijn geest openstellen.  Zijn huis openstellen.  Ik zou kunnen denken dat u bewust die held tegenover onze soms laffe houding wenst te plaatsen.  Toch is Richard geen held.  Een held twijfelt niet.  Nooit.  Dat doet Richard wel.  Heel soms gaat hij twijfelen of wat hij doet wel goed is.  Of de vluchtelingen wel oprecht zijn.  Heel soms gaat die twijfel knagen.  Die twijfel blijft sluimeren.  Gaat nooit weg.  Maar toch weerhoudt die twijfel Richard er niet van het goede te doen.  Hij kiest voor het juiste.  In die keuze houdt Richard ons een spiegel voor.
 
Het initiatief van Richard is geen eenrichtingsverkeer.  Het werkt in beide richtingen.  Dat wordt duidelijk aan het einde van uw boek.  Richard nodigt vrienden en vluchtelingen uit voor een barbecue.  Het wordt een gezellige boel.  Er wordt gegeten.  Er wordt gedronken.  Het vragenlijstje van Richard behoort tot het verleden.  Gesprekken zijn nu spontaan.  Ongedwongen.  Het gesprek gaat over en weer.  Er worden vragen gesteld.  Aan Richard.  Aan zijn vrienden.  De gasten dwingen Richard en zijn vrienden achterom te kijken.  Terug te kijken op hun leven.  Op hun gemaakte keuzes.  Terug te kijken op vragen, die al te lang zonder echt antwoord bleven.  Uiteindelijk stellen de vluchtelingen die vragen, waarvoor Richard en zijn clubje al te lang vluchtten.  Vragen, die zij al te lang voor zich uit duwden.  Ontmoetingen kunnen verrijkend zijn.  Voor beide partijen.
 
Uw boek geeft antwoorden.  Antwoorden op vragen, die ik heb.  U maakt mij duidelijk wat het betekent vluchteling te zijn.  U schrijft dat vluchten betekent dat iemand vreemdeling wordt voor zichzelf en voor de anderen.  Ergens anders stelt u zich de vraag wat het moet betekenen een leven te leiden waarin een leeg heden wordt beheerst door een herinnering die je niet kunt verdragen en waarin de persoon in kwestie geen uitzicht heeft op een toekomst.  Sterker en beter kan het niet geformuleerd worden.  Die woorden spelen nog steeds door mijn hoofd.  Sterken mij in de overtuiging dat wij tegenover die vluchtelingen een schuld hebben in te lossen.  Dat wij aan die vluchtelingen een heden moeten schenken zodat aan een toekomst kan gebouwd worden.
 
Beste Jenny, ik wil u danken voor uw boek.  Uw fantastische boek.  Uw boek dat tot nadenken stemt.  Dat de lezer dwingt zijn houding tegenover vluchtelingen tegen het licht te houden.  Dat de lezer dwingt tot een standpunt.  Want één ding is zeker.  Wegkijken is geen optie.  Er moet gehandeld worden.  Door elkeen.  Door iedereen.  Elkeen zal op een voor hem of haar juiste wijze moeten tonen dat hij of zij mens is.  Dat wij eindelijke enige menselijkheid in het debat toelaten.  Want dat is wat vandaag al te zeer ontbreekt.  Dat heeft Richard mij getoond.  Dat hebt u mij getoond.  Nogmaals, daarvoor wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 21 februari 2017

Mijn reisverhaal Japan. Dag 14: Tokyo.

We worden wakker.  Beetje weemoedig.  Vandaag is onze laatste dag.  Onze laatste dag in Tokyo.  In Japan.  Die weemoed zou ons kunnen binnenhouden.  Zou elke zin om ook maar iets te ondernemen kunnen teniet doen.  Weemoed zou tot lethargie kunnen verworden.  Maar dat laten we niet toe.  We verzetten ons.  Net het besef van het einde drijft ons naar buiten.  Nog één keer zullen we in Tokyo rondlopen.  Zullen we onze ogen de kost geven.  Zullen we alles opsnuiven.  Alles opnemen.  Met een nog grotere intensiteit.
 
We hadden naar de vismarkt kunnen gaan.  De Centrale Groothandelsmarkt.  Dat zou betekenen dat we om half vier in de morgen moeten opstaan.  Want de veilig begint om kwart na vijf.  De kans dat wij binnen kunnen, is evenwel klein.  Slechts twee keer dertig personen mogen binnen.  Zoals ik al zei, is die kans dus klein.  Zeer klein.  Bijna onbestaande zelfs.  Daarom blijven we in bed.  Slapen we wat langer.  Om fris en uitgeslapen aan de nieuwe dag te beginnen.  
 
De Centrale Groothandelsmarkt, de ‘binnenste’ markt, zal voor ons gesloten blijven.  Die zullen we niet zien.  Maar er is een alternatief.  We kunnen naar de ‘buitenste’ markt.  Die buitenste markt omvat veel detailhandels, die ondermeer voorraden aan restaurants, zeevruchten en Japans keukengerei verkopen.  Die markt blijft open tot de middag.  Dat lijkt ons een meer haalbare kaart.  Daar gaan we dan ook heen.
 
Op weg naar de vismarkt passeren we aan de Tsukiji Hongan-ji tempel.  Wij houden halt aan deze boeddhistische tempel.  Gaan zelfs even binnen.  Er is een ceremonie aan de gang.  Monotone gebeden en gezang vullen de ruimte.  Een feestje kunnen we het niet echt noemen.  Ingetogen ernst lijkt de aangewezen houding.  Die houding meten wij ons aan.  Jawel, ernst is ons niet vreemd.  Als het moet, kunnen we best wel ernstig zijn.  Als het moet, doen we het.  Liefst niet te lang.  Enkele minuten houden we het vol.  In die enkele minuten lees ik over de geschiedenis van deze tempel.  De tempel werd gebouwd in de zeventiende eeuw.  Een brand in diezelfde eeuw verwoestte de tempel.  De tempel werd heropgebouwd.  Niet op zijn oorspronkelijke plaats.  Dat mocht niet van de toenmalige shogun.  De tempel werd heropgebouwd op zijn huidige plaats.  Maar een aardbeving in 1923 maakte de tempel met de grond gelijk.  Opnieuw verrees een nieuwe tempel.  In die derde versie zitten we nu serieus te zijn.  Vooraan wordt nog steeds gebeden.  Nog steeds onfeestelijk monotoon.  We vertrekken.
 
Vóór we beginnen aan de ‘buitenste’ markt stoppen wij kort bij het Namiyoke Inari Jinja schrijn.  Het heiligdom van de Golvenwerende Vos.  Dit heiligdom zou bescherming bieden tegen de golven.  Wij zelf hebben niks met de zee.  Zijn geen schippers.  Maar dezelfde god zou hier ook aanbeden worden voor een veilige reis.  Dat maakt alles anders.  Schippers zijn wij niet, reizigers wel.  Dan voelen wij ons aangesproken.  Dan kan een gebedje geen kwaad.  Een schietgebedje.  Baat het niet dan schaadt het niet.  Dat denken wij.  Een extra verzekering vanwege het Hogere, daaraan kunnen we niet weerstaan.  We draaien dus mee in het circus.  Het circus van het geloof.  Van het bijgeloof?
 
 
Wij zijn gezegend.  Wij zijn gesterkt.  Wij kunnen verder.  De vismarkt.  Het zou kunnen gebeuren dat iemand hier uitgehongerd arriveert.  Maar diezelfde kan nooit deze plek verlaten met honger.  Nooit kan diezelfde deze plek verlaten met een lege maag.  Dat is onmogelijk.  Wij zijn er geweest.  Wij hebben het mogen ervaren.  Langs alle kanten worden ons dingen aangereikt om te proeven.  We hoeven hierom niet te vragen.  We hoeven niet te schooien.  Het wordt ons aangeboden.  Telkens weer.  Telkens spontaan.  We proeven vele dingen.  Gekende dingen.  Ongekende dingen.  Maar al die dingen hebben één iets gemeenschappelijk.  Alles is lekker.  Proevend eten wij onze buikjes rond.  Een goedkoop alternatief om de Japanse keuken op zijn juiste waarde te schatten.
 


 
Wij hebben gegeten.  Kunnen er weer tegenaan.  Onze volgende halte voor vandaag is Ginza.  Niet direct spek voor onze bek.  Toch menen wij deze wijk te moeten zien.  Deze wijk is één van de betere in Tokyo.  Een wijk, waarin luxe de boventoon voert.  Dat merken we al gauw.  De betere en duurdere merken zijn hier volop vertegenwoordigd.  Chanel.  Louis Vuitton.  Dior.  Gucci.  Armani.  Cartier.  Geld, dat is waar ik onmiddellijk aan denk.  Veel geld.  Geld stinkt, dat wordt wel eens gezegd.  Maar hier lijkt het wel alsof we die geur echt kunnen opsnuiven.  Niet enkel kijken wij naar de etalages.  We doen maar dan windowshoppen.  We kijken verder dan enkel de etalages.  Wij kijken ook naar de gebouwen, waarin al deze merken resideren.  De architectuur eist eveneens onze aandacht op.  Want deze merken vragen om architecturale grootspraak.  Voor hen geen barakje.  Voor hen geen winkeltje.  Een paleis, dat is wat deze merken vragen.  Sommige merken slagen in hun opzet.  Andere merken blijven dan weer steken in de intenties.  Niet elke architect lijkt het talent te hebben zich te onderscheiden.
 
 
Wij kijken rond.  Hier beseffen wij ten volle dat wij tot het klootjesvolk behoren.  Tot het plebs.  Het werkende, zwetende volk.  Maar die gedachte moeten we dan meteen relativeren.  We staan in Japan.  Wij staan op duizenden kilometers van huis.  We zijn naar hier gekomen met het vliegtuig.  Voor onze reis.  Onze vakantie.  Jawel, we mogen niet klagen.  Helemaal niet.  Daartoe hebben we het recht niet.  Wel mogen we beseffen dat er mensen zijn, die in een hogere categorie spelen.  Een categorie, waartoe wij geen toegang hebben.  Waartoe wij nooit toegang zullen krijgen.  Maar dat besef deert mij niet.  That’s life. 
 
De drukte in de winkelstraten kunnen wij gemakkelijk ontvluchten.  Daarvoor moeten we de hoogte in.  Het dakterras op Tokyu Plaza biedt hiertoe de mogelijkheid.  Die kans grijpen we.  We laten ons omhoog voeren.  Naar de terrastuin.  Op de elfde verdieping.  We kijken uit over Ginzu.  Over het Sukiyabashi kruispunt.  Een zware concurrent voor dat ene kruispunt in Shibuya.  Wij kijken uit.  In de verte.  Mijn hoogtevrees weerhoudt mij niet met verbazing rond te kijken.  Tokyo verrast altijd.  Op elk moment.  Saaiheid is hier niet aan de orde.
 

 
We hebben de rust in ons opgenomen.  We mengen ons opnieuw in het gekrioel.  Het gejoel.  Maar niet voor lang.  We duiken onder in de Sony building.  Alles in dit gebouw draait om innovatie.  Nieuwe ideeën en ideetjes.  Uitgedacht door de wonderlijke koppen van Sony.  Behoorlijk vernieuwend allemaal.  In al die vernieuwing loop ik verloren.  Jawel, ik kan lezen.  Jawel, ik kan schrijven.  In deze omgeving evenwel voel ik mij toch analfabeet.  Ik vrees de digitale trein te missen.  Het digitaal analfabetisme dreigt.  Ik weet niet of ik kan meestappen in die nieuwe wereld.  Ik weet niet of ik wel wil meestappen.  Een digitale krant? Wil ik niet.  Voor mij graag de papieren versie.  Een e-book? Moet ik niet.  Ik stap wel naar de bibliotheek.  Naar de boekenwinkel.  Onderweg naar huis reeds de verwarming aanschakelen? Hoeft niet.  Ik wacht wel.  Online shoppen? Neen, neen, neen.  Ik ga naar buiten.  Wil de koopwaar zien.  Voelen.  Een smartphone? Heb ik niet.  Ik blijf trouw aan mijn Nokia.  Mijn oude Nokia.  Die ik nauwelijks gebruik.  Tot ergernis van degenen, die mij willen bereiken.  Bij al die opsommingen lijkt het wel alsof ik een oud mannetje ben.  Dat zich met de moed der wanhoop verzet.  Toch ben ik dat niet.  Helemaal niet.  Maar voor mij mag het wat trager.  Het hoeft niet snel, sneller, snelst te gaan.  We hoeven niet alles weg te gooien.  We mogen dingen nog bij ons houden.  We hoeven niet per se op die innovatieve trein te springen.  We mogen dingen koesteren.  Net zoals Japan doet.  In het land van de technologie zie ik voorwaar nog telefooncellen.  Die zijn niet verdwenen.  Die worden nog gebruikt.  Bij ons is onlangs het laatste telefoonkotje verwijderd.  Moest dat? Ik weet het niet.  Misschien ben ik te nostalgisch.  Dat is een mogelijkheid.  Ik moet bij al deze hersenkronkels denken aan een bordje in één van de souvenirwinkels: tradition is the illusion of permanency.
 
Ginza laten we achter ons.  We keren terug naar Harajuku.  Zondag zou daar de drukste dag zijn.  Dat schijnt niet alleen zo te zijn.  Dat is ook zo.  Dat ervaren we al spoedig.  Net uit het metrostation worden we opgenomen in een mensenkluwen.  Men kan over de hoofden lopen.  Die ene zin is zelfs nog een understatement.  Het is erger.  Veel erger.  Maar we moeten verder.  We moeten voort.  Nog één straat wensen we in deze wijk te doen.  Cat Street, daar moeten wij heen.  Maar eerst naar Kawaii Monster Café.  Dat adresje hebben we gevonden in een stadsgids, ons aangeboden door de Japanse metro en te vinden in elk station.  Dat cafeetje zou iets apart zijn.  Een café, waarbij die typisch Japanse term ‘kawaii’ aanschouwelijk wordt voorgesteld.  Zodat we die term kunnen begrijpen.  Zonder dat we woorden hoeven te gebruiken.
 
We gaan het café binnen.  Treden een sprookjeswereld binnen.  Felle kleuren.  Draaimolens.  Eenhoorns.  Meisjes, gek verkleed.  Grote, gekleurde champignons.  Geen echte.  Wel nagebouwde paddenstoelen.  Waaronder dwergen zouden moeten wonen.  Die dwergen heb ik niet gezien.  Toch moeten zij er zijn.  Dat kan niet anders.  Dit decor vraagt om hun aanwezigheid.  Eist hun aanwezigheid.  We zijn nog maar net binnen.  De deur klapt dicht achter ons.  Meteen weten wij het.  Dit is meer dan zomaar een cafeetje.  Hier hoeft u niet zwaar alcoholisch door te zakken om allerlei visioenen te hebben.  Dat gebeurt zo.  Zonder enige moeite.
 

 
In dit fabelachtige decor kan iets gedronken worden.  Of er kan een taartje gegeten worden.  Tegen een hoge prijs.  Aan eigenzinnige uitzonderlijkheid hangt een prijskaartje.  In ruil hebben we voor heel even kunnen vertoeven in een sprookjeswereld.  In ruil hebben we kunnen ervaren voor wat kawaii nu eigenlijk staat.  Dat hebben we aan den lijve mogen ondervinden.  We hebben ons kunnen laven aan het schattige, lieflijke en vrolijke karakter van deze plek.  
 

 
We blijven hier niet hangen.  Op onze laatste dag in Tokyo willen we nog enkele dingen zien.  We willen nog naar Cat Street.  Pas dan hebben wij ons to-do-lijstje afgewerkt.  Pas dan kunnen we achterover leunen.  Achterover leunen en omzien.  Nu moeten we nog even volhouden.  We gaan opnieuw naar het drukke Omotesando.  Maar we flaneren niet.   We shoppen niet.  Integendeel.  Onmiddellijk verlaten we die drukke winkelstraat.  Om de rust in Cat Street op te zoeken.  Dat is het gekke aan Tokyo.  Rust en chaos liggen heel dicht bijeen.  De beide uitersten liggen soms naast elkaar.  Zoals nu.  Ondanks de aanwezigheid van leuke boetiekjes en merkenwinkels kan hier rustig gewinkeld worden.  In die rust dompelen wij ons onder.  Op die rustige golven laten wij ons meedrijven.
 
Ons lijstje is afgewerkt.  We zouden naar ons hotel kunnen.  Toch willen we nog een laatste keer langs Shibuya.  Nog één keer willen we naar dat kruispunt.  Nog één keer willen we die spontane choreografie aanschouwen.  Want dit is één van de betere dansvoorstellingen.  De voorstelling begint heel rustig.  Het begint zachtjes als de verkeerslichten voor de voetgangers op groen springen.  Iedereen begint te stappen.  Sommigen beginnen te lopen.  Van alle kanten stapt men naar, door en voorbij elkaar.  Elk naar de andere kant.  Van de ene naar de andere kant.  Prachtig om te zien.  Grappig om te zien.  Choreografische hectiek.
 
Aan het eind van de avond gaan wij eten.  Als afscheid aan de stad.  We vinden een adresje bij de Ameyokomarkt.  In Ueno.  Dichtbij ons hotel.  Het wordt gezellig.  Veertien dagen lang zijn wij braaf geweest.  Stilletjes.  Veertien dagen lang hebben wij gefluisterd.  Op de metro.  In de trein.  Op de bus.  Op openbare plaatsen.  Wij hebben ons aangepast.  Althans, dat hebben wij getracht.  Nu laten we alle remmen los.  Wij zijn Europeanen.  Dat kunnen wij niet ontkennen.  Wij zijn luidruchtig van nature.  Wij zijn enthousiast.  Dat enthousiasme vraagt om de nodige, Europese decibels.  Wij lachen.  Wij vertellen.  Tot dat ene moment.  Dat moment waarop wij de laatste drinken.  Wij betalen.  Gaan naar huis.  Naar ons hotel.  Het is goed geweest.  Of toch niet.
 
Op weg naar het hotel passeren wij aan een pleintje.  Een straatbandje speelt muziek.  Geeft het beste van zichzelf.  Wij houden halt.  Kijken elkaar in de ogen.  In die ogen die ene vraag.  Zouden wij het doen? Zouden wij het durven? Jawel.  Uiteraard.  Wij dansen.  Met dat bandje als beste balorkest.  Plots bruist dit pleintje van enthousiaste dolheid.  Heerlijk om te zien.  Nog heerlijker om te doen.  Iedereen gaat op zoek naar zijn beste dancemoves.  In iedereen blijkt dan toch een danser te schuilen.  Sommigen moeten dieper graven om die danser in zichzelf te ontdekken.  Anderen hebben dan weer geen aansporing nodig en geven spontaan het beste van zichzelf.  Wij dansen.  Lijken geen zin te hebben om te stoppen.  Omdat we menen dat stoppen niet mag.  Omdat we menen dat het eeuwig moet doorgaan.  Wij voelen dat hier twee werelden samenkomen.  Samenvloeien.  Wij verbroederen.  Terwijl wij gek staan te dansen, komt die ene gedachte bij mij op.  Zou muziek toch de wereld kunnen redden? Als ik kijk naar wat deze avond gebeurt, ben ik hoopvol.
 
 
Wij hebben gedanst.  Een afscheidscadeau van ons aan deze wonderlijke stad.  Aan deze magische stad.  We kunnen gaan slapen.  We mogen gaan slapen.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 15: Tokyo – Londen – Brussel.  Te lezen op dinsdag 28/02/2017.
 

donderdag 16 februari 2017

Uitgelezen: Lijkententoonstelling. Brief aan Hassan Blasim.

Beste Hassan,
 
Wij kennen elkaar niet.  Heel waarschijnlijk zou dat zo gebleven zijn.  Heel waarschijnlijk zouden onze levens elkaar nooit gekruist hebben.  Elkeen zouden wij ons levenspad bewandeld hebben.  Los van elkaar.  U zonder mij.  Ik zonder u.  U zou in Finland blijven.  Het land, waar u heen bent gevlucht.  Ik zou in België blijven.  Het land, waar ik geboren ben.  Zo zou het gebleven zijn.  Tot in de eeuwigheid.  Indien die eeuwigheid al zou bestaan.
 
Maar dan gebeurde dat ene ding.  Dat ene ding waardoor alles plots veranderde.  Waardoor wij elkaar toch ontmoetten.  Niet in levende lijve.  Dat was het niet.  Ondanks die lijfelijke afwezigheid durf ik toch van een ontmoeting te spreken.  Hoe dat dan wel komt? U schreef een boek.  Met dat boek prikkelde u mijn nieuwsgierigheid.  Dat prikkelen gebeurde niet zomaar.  Dat had een reden.  In The Guardian werd u misschien wel de beste Arabische schrijver van dit moment genoemd.  Dat is een compliment dat mag tellen.  Mijn moeder zou u zeggen dat u moet opletten met complimenten.  Dat is zo.  Daarom was ik voorzichtig.  Daarom wou ik dat compliment aan een nader onderzoek onderwerpen.  Door uw boek te lezen.  Dat zou moeten bewijzen of het compliment enige gegrondheid heeft.
 
Aan uw boek beginnen, was geen evidentie.  Ik sta eerder weigerachtig tegenover kortverhalen.  Ik nestel mij graag in een verhaal.  Met plezier graaf ik mij in.  Ik wil mij verliezen in een verhaal.  Ik wil meegenomen worden.  Al die wensen worden bij een kortverhaal te vroeg afgebroken.  Telkens weer moet ik mij opladen voor het volgende verhaal.  Dat is vermoeiend.  Daarom wandel ik in een wijde boog omheen die verhalenbundels.  Ik laat die bundels aan mij voorbijgaan.  Tot nu.  Nu maakte ik die uitzondering.  Omwille van dat ene compliment.  Nieuwsgierigheid doet wat met een mens.
 
Bij het lezen van uw twaalf verhalen doe ik die ene ontdekking.  Ondanks de verscheidenheid aan onderwerpen is er toch die eenheid.  Als die twaalf puzzelstukjes worden samengelegd wordt een duidelijke en heldere puzzel blootgelegd.  Aan de lezer wordt duidelijk gemaakt wat oorlog betekent.  Wat oorlog betekent voor de eigenlijke ingezetenen, die geklemd zitten tussen twee strijdende partijen.  De beklemming, die de ingezetenen moeten ervaren, wordt bijna tastbaar.  Ik proef de constante twijfel.  De onzekerheid.  Constant wordt getwijfeld of iets echt is of slechts fantasie.  Die twijfel voedt de angst.  Dwingt om steeds achterom te kijken.  Want het gevaar is overal.  Is alomtegenwoordig.  Het kan u plots bespringen.  Het kan heel sluipend binnendringen.  Maar het is er.  Nooit gaat dat gevaar weg.
 
Die angst blijft hangen.  Gaat niet weg.  Blijft zelfs hangen als iemand besluit de oorlog te ontvluchten.  Als hij of zij besluit vluchteling te worden.  Op dat moment moet hij zijn lot in andermans handen leggen.  Iemand anders zal beslissen.  De onzekerheid blijft knagen.  Dan moet nagedacht worden hoe het verhaal zal verteld worden.  Want dat verhaal bepaalt alles.  Blijven of terugkeren.  Moet een nuchter verslag verteld worden? Moet het verhaal uitgebreid verteld worden? Of moet het net kort gehouden worden? Moet die twijfel en angst duidelijk gemaakt worden? Of zijn die persoonlijke gevoelens overbodig?
 
Niet enkel de verhalen voeden die beklemmende sfeer bij de lezer.  Grote verantwoordelijke daarvoor is bovenal de taal, die u hanteert.  Uw taal is hard.  Slaat de lezer in het gezicht.  Onverbiddelijk hard.  Niet omfloerst.  U bent niet echt bezorgd om uw lezers.  Voorzichtigheid en omzichtigheid zijn niet uw betrachting.  U wil niemand sparen.  U wil wakker schudden.  Om dat te bereiken trekt u de taal bokshandschoenen aan.  Om continu in te beuken op de lezer.  Want die moet incasseren.  In zijn comfortabel zithoekje wordt de lezer belaagd.  De lezer wordt in de loopgraven gedwongen.  Om te schuilen.
 
Niet enkel is er die rauwheid.  Er is ook humor.  Zwarte humor.  Nu was er onlangs heel wat te doen om een onderzoek.  Een onderzoek dat een verband aantoont tussen zwarte humor en een hogere intelligentie.  Ik heb uw boek gelezen.  Ik heb mogen proeven van uw humor.  Ik kan enkel zeggen dat u een hoog IQ moet hebben.  Toch volgens dat recente onderzoek.  De humor versterkt de rauwheid.  Doet de lezer onwennig lachen.  De humor draagt de onzekerheid bij uw personages over op de lezer.
 
Beste Hassan.  Uw boek is een bom.  Een bom, dat twaalf keer ontploft in de handen van de lezer.  In het gezicht van de lezer.  Ik heb uw boek gelezen.  Het ligt nu aan de kant.  Maar de impact van uw boek blijft groot.  Zelfs vanuit mijn boekenkast belaagt uw boek mij.  Zelfs nadat ik het gelezen heb.  Ik kijk naar uw boek en voel opnieuw die beklemming.  Dat gaat niet weg.  Die blijft.  Een boek, dat zoiets kan bewerkstelligen, moet goed zijn.  Steengoed.  Dat kan niet anders.
 
Bent u nu de beste Arabische schrijver van het moment? Op die vraag kan ik niet antwoorden.  U moet het mij vergeven.  Ik ben geen autoriteit op het domein van de Arabische literatuur.  Ik kan nauwelijks vergelijken.  Mijn kennis is daartoe te beperkt.  Wat ik wel durf te zeggen, is dat u een groot schrijver bent.  Een hele grote.  U hebt mij met Lijkententoonstelling overtuigd van uw vakmanschap.  Want dat is wat u bent.  U bent een literair vakman.  Een tovenaar met woorden.
 
Ik wil u danken voor deze ontmoeting.  Die was kort maar bijzonder intens.  Ik wens u het allerbeste.  Heel misschien tot een volgende keer.
 
Met vriendelijke groeten.