dinsdag 29 november 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 1: Brussel - Londen - Tokyo.

Ring, ring.  Neen, zingen zal ik niet doen.  Daarvoor is het veel te vroeg.  Mijn stembanden schuren al te zeer.  Tot zingen ben ik niet in staat.  De hit van Ferre Grignard zal ik niet doen weerklinken.  Ik zal zwijgen.  Wat ik dan wel doe op dat vroege uur, is opstaan.  Dat kan ik wel.  Dat moet ik ook.  Daarom had ik mijn wekker gezet.  Ik vertrok op reis.
 
We gaan met de taxi.  Luchthavenvervoer, zoals het heet.  Wij hadden met de trein kunnen gaan.  Dat was een optie.  Het zou beter zijn voor onze ecologische voetafdruk.  Maar dan moesten wij eerst nog naar het station.  Dan zouden wij met koffers moeten sleuren en trekken.  Een heel gedoe.  Dat wilden we niet.  Voor ons was het vakantie.  Wij vertrokken op reis.  Dan mag het best gemakkelijk zijn.  Gemak is dan geen luxe.  Bijna is het een vereiste.  Met de taxi dus.  Die pikt ons op aan de voordeur.  Gemakkelijker kan bijna niet.  Enkel de files dienen wij te vermijden.  Maar het is vroeg.  Veel te vroeg voor de werkende mens.  
 
Achter ons ontrolt de dag zich.  Achter ons stapt de werkmens in zijn of haar wagen.  Om zich dan vast te rijden op de autosnelweg.  Zo is het altijd geweest.  Files zijn een zekerheid geworden.  Niet langer zijn zij een uitzondering.  Maar wij doen niet mee.  Voor ons geen stress.  Wij rijden.  Vóór de files uit.  Terwijl wij rijden, heb ik die ene gedachte.  Ik prijs mij gelukkig dat ik dichtbij het werk woon.  Dat ik elke dag met de fiets naar en van het werk kan.  Dat het fileleed mij bespaard blijft.  Maar terwijl ik dat alles denk, gaat een knipperlichtje branden.  Ik denk aan het werk.  Dat hoort niet.  Ik tracht mijn hoofd leeg te maken.  Dat ene extraatje in onze taxi kan dan een handje helpen.  Mijn passagiersstoel heeft de mogelijkheid tot massage.  Ik duw het knopje in.  Alle gedachten aan het werk worden fijntjes weg gekneed.  Het lukt.  Zachtjes aan.  Ik sluit de ogen.  Droom weg.  Mooi, mooi, ’t leven is mooi.  Niet enkel Will Tura mag dit ervaren.  Ik doe het ook.  In de taxi.  Op weg naar de luchthaven.
 
We komen aan op Zaventem.  Onze nationale luchthaven.  Het is onze eerste keer na tweeëntwintig maart.  Het voelt raar.  Anders.  Alsof wij heimelijk binnensluipen.  Alsof we niet mogen gezien worden.  Wij rijden langs slagbomen.  Langs veiligheidsagenten.  We komen aan waar we moeten zijn.  Dat is niet meer het charmante kiss & ride.  Dat is verdwenen.  Bestaat niet meer.  Op een kille parking worden we gedumpt.  Zo voelt het.  Kilte treedt in de plaats van charme.
 
De luchthaven zomaar binnenstappen lukt ook al niet meer.  We moeten doorheen tenten.  Langs hekkens.  En overal alweer die veiligheidsagenten.  Weg is die onbegrensde vrijheid.  Onze bewegingsvrijheid wordt ingeperkt.  Geslachtofferd.  Ik herken onze luchthaven niet meer.  Niet langer is het een open plaats.  Een plaats van dromen.  Onze luchthaven is een vesting geworden.  Dat constant belaagd wordt door een ongekende, ongrijpbare vijand.  Zo is het.  Zo voelt het.  Patrouillerende soldaten in battledress versterken nog die indruk.  Wij lijken wel in oorlog.  Dat is wat ik denk.  Een verfoeilijke gedachte.  Nochtans, dat is wat radde, vuile tongen ons willen doen geloven.  Zij menen met die harde oorlogsretoriek de angst te temperen.  Omdat uit hun taal kordaatheid moet blijken.  Maar de angst wordt niet getemperd.  Zij wordt gevoed.  Ooit zong Luc De Vos dat de middenstand het land regeert.  Maar dat is niet zo.  Al lang niet meer.  Sinds tweeëntwintig maart regeert angst ons leuke landje.
 
Wij overleven al die extra veiligheidsmaatregelen.  Wij slaan ons er door heen.  Met de nodige zin voor relativering.  Met een broodnodig gevoel voor humor.  Een humor, die niet gedeeld wordt door die gewapende bewakers van onze veiligheid.  Zij kijken streng.  Kijken dwars door ons heen.  Geen tijd voor enig menselijk contact.  Enkel die routinevragen rammelen ze af.  Keer op keer.  Geen enkele uitzondering.  De norse blik overheerst.  Ik heb het moeilijk met mensen, die niet kunnen lachen.  Met mensen, die laten uitschijnen dat lachen pijn kan doen en het daarom dan ook niet doen.  Waarom heb ik nog nooit iemand van de security kunnen betrappen op een glimlach? Al was het maar het begin van een glimlach.  Ik heb ze nog niet gezien.  Ik heb het nog niet mogen ervaren.  Het zou nochtans mooi zijn.  Iemand van de security, die mij een goede reis wenst.  Met daarbij een welgemeend lachje.  Neen, nooit is het gebeurd.  Ik doe nochtans mijn best.  Werk goed mee.  Doe alles wat men mij vraagt.  Zonder morren doe ik mijn schoenen uit.  Als het mij gevraagd wordt.  Ik ontdoe mij van mijn vest.  Van mijn broeksriem.  Van mijn huissleutels.  Van mijn portefeuille.  Ik doe niet moeilijk.  Maar desondanks ontmoet ik geen lach.  Dat is spijtig.  Jammer.  Maar ik blijf hopen.  Dat het ooit wel eens zal gebeuren.  Dat één iemand van de security spontaan begint te lachen.  Mij op de schouders klopt.  Mij bedankt voor de medewerking.  Mij een goede reis wenst.  Ooit zal het eens gebeuren.  Daarop blijf ik hopen.
 
Wij stellen vast.  Ons ergeren doen wij niet.  Doen wij nooit.  Verloren energie en daarom te vermijden.  Wij stappen het vliegtuig op.  Wij installeren ons in het ons toegewezen stoeltje.  Ik zoek rust.  Neem mijn reislectuur.  Tracht te lezen.  Het lukt niet.  Ik word al te zeer afgeleid.  Ik hoor een medepassagier praten met zijn vrouwelijke collega.  Hij zit op de rij naast mij.  Zij zit op de rij voor mij.  Elk weldenkend mens zou oprecht van oordeel zijn het gesprek tot een minimum te beperken.  Omdat het de anderen zou kunnen storen.  Snel één vraagje, dat moet kunnen.  Het wordt meer dan één vraagje.  Het gesprek begint in Zaventem en eindigt bij de zachte landing in Londen.  Non-stop praat hij.  Indien hij in dat gesprek een oplossing had gevonden voor het Syrische conflict, ik zou hem omarmen.  Maar dat doet hij niet.  Helaas.  Gespreksonderwerp is een salesmeeting.  Ergens in Londen.  Hij heeft het over ‘targets’.  Over ‘assessments’.  Hij praat over van alles en toch weer over niks.  Hij wauwelt.  Uren praten en niks vertellen, dat is het alleenrecht van managers allerhande.  Sommigen hebben evenwel veel woorden nodig om zichzelf enig bestaansrecht te geven.  Om tegenover anderen de indruk te wekken dat zij wel degelijk iemand zijn.  Ik luister mee.  Ik erger mij niet.  Zoals ik al zei, dat mag niet.  Ik ben niet kritisch.  Ik registreer enkel.  Ik kijk om mij heen en ik neem waar.  Ik lach.  Omwille van het hoge entertainmentgehalte.  Want dat is wat ik hoor.  Geen ernst.  Wel puur entertainment.
 
Reizen.  Altijd weer heerlijk.

Mijn reisverhaal Japan.  Dag 2: Londen – Tokyo – Fukuoka.  Te lezen op donderdag 01/12/2016.


 

vrijdag 25 november 2016

Allez, chantez! Dit was wonderlijk goed. Brief aan Annelore, Laila, Jan en Joep.

Beste Annelore,
Beste Laila,
Beste Jan,
Beste Joep,
 
Mij werd de vraag gesteld of ik geen zin had in een zangavond.  Die vraag kreeg ik van een vriendin.  Een vraag verdient een antwoord.  Zo ben ik opgevoed.  Ik ben een nette jongen.  Bovendien ben ik de zoon van onderwijzende ouders.  Zij weten dat een vraag niet zonder antwoord kan.  Jarenlang was dat hun reden van bestaan.  Zij stelden vragen.  Zij verwachtten antwoorden.  Zo ging dat toen.  
 
In mijn zoektocht naar een antwoord gebeurde iets vreemds.  Ik ging zoeken naar redenen waarom ik niet zou gaan.  Dat lijkt makkelijker.  Een eerste reden was dan snel gevonden.  Ik kan niet zingen.  Ik kan helemaal niet zingen.  Totaal niet.  Om dan in een groep te gaan kwelen, het is niet evident.  Bovendien was het donderdagavond.  Het einde van de werkweek.  Of toch bijna.  Dan is een luie, warme televisieavond best wel een verleidelijk alternatief.  Al snel had ik in mijn hoofd een lijstje met redenen waarom ik het niet zou doen.  De ene reden al overtuigender dan de andere.
 
Toch ben ik gegaan.  Waarom? Omwille van dat ene ben ik gegaan.  Nieuwsgierigheid.  Dat ene ding drijft mij vaak vooruit.  Dwingt mij vaak toch naar buiten te gaan.  Gelukkig maar.  Anders had ik jullie nooit leren kennen.  Maar ik loop vooruit op de zaken.  Een verhaal vertellen moet stap per stap gebeuren.  Nooit één stap overslaan.  Ik ga dus verder.
 
Wij gingen naar de Parnassuskerk.  Aan de Oude Houtlei.  Wij hadden ons warm aangekleed.  Kerken zijn koud.  Dat weet ik nog.  Uit mijn vroegere jaren als kerkganger.  Het leven was een hel.  De hemel moest verdiend worden.  Dat leek wel de gedachtegang.  Daarom koude kerken dus.  Met die idee waren wij vertrokken.  Een extra trui.  Een dikke vest.  Wij waren gewapend.  De koude zou ons niet klein krijgen.  Wij gingen om te zingen.  Zingen zouden wij doen.  En oh ja, binnen de kerk was het gezellig warm.  God was niet langer aanwezig.  Kou hoefde het niet meer te zijn.
 
Wij konden beginnen.  Maar eerst enkele afspraken.  Duidelijke afspraken maken de beste vrienden.  Zo is het.  Zo is het altijd geweest.  Wij luisterden.  U vroeg ons dichter bij het podium te komen staan.  Om dat groepsgevoel te versterken.  U vroeg ons kennis te maken met onze buurman.  Onze buurvrouw.  Alweer voor dat groepsgevoel.  Dat alles vroeg u.  Dat alles deden wij.
 
Zingen.  Eerst even de stemmen opwarmen.  Een muzikale warm-up.  Atleten doen stretching van de spieren.  Zangers doen stretching van de stembanden.  Wij gooien die stembanden even los.  Met ooohhh’s an aaahhh’s.  Dan al voel ik het.  Dan al weet ik het.  Dit wordt een fijne avond.  Na die noodzakelijke warm-up beginnen wij aan het echte werk.  U gaat ons voor.  U leidt ons.  U zingt voor.  U toont ons de moeilijkheden.  Op die manier krijgen wij zicht op de juiste melodie.  Op die manier weten wij hoe die gevaarlijke klippen in een lied te omzeilen.  Op die manier kunnen wij echt meezingen.  Kunnen wij meer doen dan enkel maar lui neuriën.  
 
L’été indien van Joe Dassin.  What’s the pressure van Laura Tesoro.  We are family van Sister Sledge.  Chaos van Bazart.  Bitter Sweet Symphony van The Verve.  Op het dak van de wereld van Dana Winner.  They don’t care about us van Michael Jackson.  Na elk gezongen lied worden wij sterker.  Gaan wij vreemd genoeg geloven dat we toch kunnen zingen.  Niet als een nachtegaal.  Maar toch.  De brombeer lijkt verdwenen.  Een zanger doet zijn intrede.  Ik amuseer mij te pletter.  Iedereen amuseert zich te pletter.  Dat zie ik om mij heen.  Enkel lachende gezichten.  Enkel zingende mannen.  Enkel zingende vrouwen.  Dit is heerlijk.  En dan moet het beste nog komen.
 
Hallelujah van Leonard Cohen.  Mijn muzikale held.  Mijn overleden vriend.  Nooit was ik verder gekomen dan het refrein.  Enkel dat kon ik meezingen.  Maar ik deed het ook.  Elke keer weer.  Elke keer weer zong ik Hallelujah.  Uit volle borst.  Deze keer was het anders.  Ik zong mee.  Met Leonard Cohen.  Met honderden anderen.  Van begin tot eind.  Geen enkel woord sloeg ik over.  Dat ging makkelijk.  Ik had een spiekbriefje.  U had ons een tekstboek bezorgd.  Daarin konden wij volgen.  
 
Wij zongen dus samen met Leonard Cohen.  Luid als het moest.  Zachtjes als het moest.  U leidde ons.  Van luid naar zacht.  En terug.  Dit was kippenvel.  Ik weet niet of er een hemel bestaat.  Indien het zo is, dan zal Leonard Cohen daar zetelen.  Zal hij daar rijstpap met gouden lepeltjes eten.  Maar dat eten zal hij even onderbroken hebben.  Als hij ons hoorde zingen.  Hij zal instemmend geknikt hebben.  Hij zal geglimlacht hebben.  Zoals enkel Leonard Cohen kan glimlachen.  Zelfs hij moet gevoeld hebben dat dit een prachtig uitzonderlijk moment was.
 
Allez, chantez! Ik heb het gedaan.  Ik heb mij gesmeten.  Ik ging voor het volle pond.  Geen half werk voor mij.  Nu al weet ik dat ik zal terugkeren.  Met leesbril.  Zodat ik nog beter kan volgen.  Zodat ik nog meer kan zingen.  Nog intenser kan genieten.
 
Beste Annelore.  Beste Laila.  Beste Jan.  Beste Joep.  Ik wil jullie danken voor dit prachtige initiatief.  Tot een volgende keer.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 22 november 2016

Mijn reisverhaal Japan. Een inleiding.

Wij gingen naar Japan.  Dat kwam niet zomaar uit de lucht gevallen.  Hierover hadden we nagedacht.  Dat moet ook.  Over reisbestemmingen moet nagedacht worden.  Lukraak een bestemming kiezen, zo werkt het niet.  Toch niet bij ons.  Wij doen het anders.  Weloverwogen.  Weldoordacht.  Wij gingen naar Japan.
 
Japan was geen onbekende.  Dat land had op vele momenten in mijn leven op de deur geklopt.  Op vele manieren.  Soms hard.  Soms lichtjes.  Aan al die momenten denk ik nu.  Al die momenten flitsen door mijn hoofd bij de overweging naar Japan te reizen.
 
Ik denk aan Shogun.  Als broekventje keek ik naar dat programma.  Elke week zat ik trouw voor de televisie.  Ik wou de avonturen van de Engelse stuurman Blackthorne zien.  Ik keek en zag vreemde dingen.  Ik zag die soldaten.  Die strijders.  Samoerai, zo heetten die kerels.  Het waren niet zomaar soldaten.  Het was een aparte klasse.  Zij leefden volgens een erecode.  Die code beheerste hun handelen.  Als kleine jongen droomde ik er van ooit samoerai te worden.  Ik wou geen cowboy zijn.  Ik wou geen indiaan zijn.  Dat leek mij te gewoontjes.  Ik wou iets exclusiever.  Samoerai leek tegemoet te komen aan mijn uitzonderlijke wensen.  Het was niet onmogelijk.  Dat bewees het verhaal van Blackthorne.  Hij werd opgeleid tot die Japanse elitesoldaat.  Ik zou volgen.  Dat wenste ik.  Dat wilde ik.
 
Ik denk aan Oshin.  Een Japans feuilleton.  Ik was wat ouder nu.  Ik was de korte broek ontgroeid.  Deze keer zag ik geen heldhaftige verhalen.  Geen oorlogen.  Geen zwaardgevechten.  Wel een eenvoudig verhaal over een Japans meisje.  Samen met dat meisje wandelde ik elke dag doorheen een land, dat in alles verschilde van mijn eigen land.  Ik zag andere gewoontes.  Andere gebruiken.  Ik hoorde een andere taal.  Een mij totaal onbekende taal.  Alles was anders.  Niet beter.  Niet slechter.  Gewoon anders.  Ik keek naar een complexe wereld.  Die grote wereld bleek niet uniform te zijn.  Neen, de wereld was divers.  Dat wist ik toen nog niet.  Omgaan met die diversiteit is een uitdaging.  Om met die uitdaging te kunnen omgaan, moet kennis worden vergaard.  Reizen kan hierbij een hulpmiddel zijn.  Een middel om de horizon te verruimen.  Dat wist ik toen ook nog niet.  Dat weet ik nu.
 
Ik denk aan mijn rijbewijs.  Japan en een rijbewijs, dat lijkt een nogal vreemde hersenkronkel.  Toch lijkt het voor mij logisch.  Ik kan het verklaren.  Ik leerde auto rijden in de wagen van mijn tante.  Zij had een Toyota.  My Toyota is fantastic.  Dat was niet zomaar een statement.  Die Japanners maakten dat statement waar.  De wagen van mijn tante was net zo oud als ik.  Twintig jaar oud en nog steeds reed die wagen.  Zonder enig probleem.  Ik zat in die wagen en besefte dat Toyota symbool stond voor Japans vernuft.  Voor Japans vakmanschap.  Voor Japans ondernemerschap.  Japan was het land van de technologie.  Daar gebeurde het.  Dat alles besefte ik toen ik stuntelig probeerde te schakelen.  Toen ik op een juiste wijze de wagen trachtte te parkeren.
 
Ik denk aan Haruki Murakami.  Aan Norwegian Wood.  Op het moment dat ik die boeken las, was ik ouder.  In het land van de literatuur had ik een hobbelig parcours afgelegd.  Begonnen met Agatha Christie.  Verder met Herman Brusselmans.  Om pas later die grote wereldbibliotheek te ontdekken.  Ik kwam tot die grote, internationale schrijvers.  Zoals Murakami.  Hij schreef anders.  Hij schreef breekbaar.  Fragiel.  Net zoals de wereld, waarover hij schreef.  Dat gevoel, dat ik ervaarde bij het lezen van zijn boeken, had ik nog nooit eerder gehad.  Dat gevoel was uniek.  Alweer kreeg ik de indruk dat Japan van een heel andere categorie was.  Een bijna niet wereldse categorie.  In niks te vergelijken.  Enig in zijn bestaan.
 
Ik denk aan Arsenal.  Aan de filmvoorstelling Dance, Dance, Dance.  Een film durf ik het niet echt te noemen.  Eerder een trip.  Een film waarin heden en verleden samenkomen.  Waarin realiteit en fantasie elkaar ontmoeten.  Waarin stad en platteland met elkaar botsen.  Hard botsen.  Frontaal.  Een film over ontsnappen.  Over het zoeken naar de juiste weg.  Ik keek naar die film en alweer nestelde die ene opvatting zich in mijn hoofd.  Alweer kwam ik tot dat ene besluit.  Japan was uniek.  Japan is uniek.
 
Al die momenten samen zouden mij tot die ene beslissing kunnen brengen.  Op basis van al die momenten zou ik mijn koffers kunnen pakken.  Zou ik kunnen vertrekken naar Japan.  Om ter plaatse mijn opgedane indrukken te gaan aftoetsen met de realiteit.  Om na te gaan in hoeverre mijn indrukken overeind blijven.  Ter plaatse zou ik kunnen vaststellen in hoeverre ik mijn opinies over het land diende bij te stellen.
 
Toch stormde ik niet meteen naar boven om mijn koffers te pakken.  Als motivatie voor die verre reis bleken zij onvoldoende.  Slechts één moment kon mij werkelijk overhalen die reis eindelijk te ondernemen.
 
Die ene reden met de grootste overtuigingskracht was mijn nonkel.  Hij was missionaris geweest in Japan.  Jarenlang.  Wanneer hij op vakantie was in België, logeerde hij vaak bij ons.  Dan vertelde hij over dat verre land.  Hij vertelde over zijn werk.  Over de mensen.  Zijn mensen.  In al die verhalen weerklonk een groot enthousiasme.  Dat grote enthousiasme kon hij niet onder stoelen of banken steken.  Zijn commentaren waren unaniem lovend.  De afwezigheid van enige zin voor kritiek vonden wij verdacht.  Daarom gaven wij tegengas.  Omdat wij die lof voor Japan interpreteerden als kritiek op ons landje.  Dat vertelden wij hem.  In vaak hevige discussies.
 
Enkele jaren terug overleed mijn nonkel.  Ik dacht terug aan die avonden.  Dat hij aan tafel zijn verhalen zat te vertellen.  Ik zag mijzelf opnieuw zitten.  Ik zweeg.  Ik was een kleine jongen.  Kleine jongens zwijgen.  Dat was zo vroeger.  Ik luisterde.  Liet de grote mensen praten.  Liet hen discussiëren.  Ik nam geen enkel initiatief.  Stelde geen vragen.  Ook later niet.  Als ik groter was.  Als ik mocht praten, bleef ik zwijgen.  Over dat stilzwijgen had ik nu spijt.  Ik had nooit enige inspanning gedaan mijn nonkel te begrijpen.  Ik had nooit gepeild naar de bron van zijn enthousiasme.  Nu kon het niet meer.  Nu was het te laat.  Mijn nonkel zou niet meer praten.
 
Mijn nonkel zou niet meer praten.  Dat was zo.  Daaraan kon ik niets veranderen.  Maar misschien kon ik toch nog een manier vinden om zijn enthousiasme te begrijpen.  Dat zou kunnen als ik zelf naar Japan trok.  Als ik zelf in dat land zou gaan rondkijken.  Als ik zelf zou luisteren, zien, voelen en proeven.  Dan zou ik het heel misschien begrijpen.  Dan zou ik heel misschien mijn nonkel begrijpen.
 
Dat leek mij een juiste reden.  Om die reden kon ik naar Japan reizen.  Ik had beslist.  Op basis van emotionele argumenten.  Dat mag nochtans niet.  Beslissingen mogen niet genomen worden op basis van emoties.  Het rationele moet heer en meester zijn over ons beslissingsproces.  Dit leek mij evenwel die ene uitzondering.  Die ene uitzondering op de regel.  Ik zou naar Japan reizen.  Dat leek mij juist.  Dat voelde juist.  
 
Ik kon mijn koffers pakken.  Ik kon vertrekken.  Naar Japan.  En een heel klein beetje naar mijn nonkel.

Mijn reisverhaal Japan.  Dag 1: Brussel – Londen – Tokyo.  Te lezen op dinsdag 29/11/2016.
 
 
 
 

donderdag 17 november 2016

Een tocht als vluchteling, gezien in CC Nova - Wetteren. Brief aan Margriet Hermans.

Beste Margriet,
 
Ik heb een droom.  Ik weet het.  Ik besef het.  Die woorden zijn niet van mij.  Die werden reeds gesproken.  In een historische speech.  In een legendarische speech.  Door een zwarte dominee.  Hij sprak die woorden in Washington DC.  Voor het Lincoln Memorial.  Ik zou die woorden niet mogen gebruiken.  Te zwaar beladen.  Te groot voor mij, een eenvoudige jongen.  Toch doe ik het.  Omdat ik echt wel een droom heb.  Een droom, die hopelijk geen bedrog zal blijken te zijn.  Want dat werd dan weer gezongen.  Door een Italiaanse Nederlander.
 
Ik droom dat iedereen diezelfde reis zou maken als u hebt gedaan.  Dat iedereen naar Mogadishu zou trekken.  Om van daaruit naar België te ‘reizen’.  Op dezelfde manier als u hebt gedaan.  Op dezelfde manier als de vluchtelingen doen.  Dat iedereen dezelfde ontberingen zou moeten doorstaan.  Dezelfde tegenslagen zou moeten ervaren.  Ik droom dat iedereen dezelfde obstakels zou moeten overwinnen.  Dezelfde gevaren zou moeten trotseren.  Dat is wat ik droom.
 
Toch is het niet enkel dat wat ik droom.  Ik droom nog meer.  Ik droom ook dat zij uit die reis dezelfde lessen trekken als u hebt gedaan.  Dat zij net als u nuance brengen in het debat.  Dat zij in hun denken die noodzakelijke switch maken.  Omdat zij hetzelfde hebben ervaren als u.  Dat zij in confrontatie met de vluchtelingen hebben kunnen vaststellen dat die vluchtelingen gewoon mensen zijn.  Mensen, die niet naar ons komen voor het grote geldgewin.  Die niet naar ons komen om te profiteren van onze sociale zekerheidsstelsel.  Ik droom dat zij hebben kunnen vaststellen dat die vluchtelingen naar ons komen om een nieuw leven op te bouwen.  In veiligheid.  Dat die vluchtelingen weglopen van oorlog en vernieling.  Dat zij weglopen van huis omdat er niks meer is.  Omdat zij door te blijven hun leven riskeren.  Dat zij kunnen gedood worden.  Door gewoon te leven.  In een wereld waar enkel de wapens heersen.
 
Ik droom dat al die genuanceerde opinies eindelijk het debat zullen gaan overnemen.  Dat al die mensen rechtop staan en luidop zeggen: Wir schaffen das.  Niet aarzelend.  Maar overtuigend.  Niet angstig.  Maar moedig.  Ik droom dat zij de populisten, die de angst bij het onwetende publiek voeden en uitbuiten, eindelijk een tegenstem geven.  Dat zij het debat uit handen nemen van al die populisten, die het debat al te lang hebben gegijzeld.  Ik droom dat zij zich met hun getuigenis richten tot de politiek.  Tot onze politici in alle landen.  Dat zij hen vragen niet langer te zoeken naar redenen waarom zij de vluchtelingen zouden kunnen weigeren.  Dat zij hen vragen wel te zoeken naar redenen waarom zij de vluchtelingen net wel zouden kunnen opnemen.  Dat zij hun politiek zouden bouwen op die redenen.  Dat zij hun kiezers ook zouden overtuigen van die redenen.  Dat zij hun kiezers zouden vertellen dat die redenen de juiste zijn.  Omdat zij gebouwd zijn op rechtvaardigheid.  Op menselijkheid.  Dat onze politici eindelijk hun beleid zouden stoelen op humanistische overwegingen en daarmee eindelijk het enige juiste zouden doen.
 
Is mijn droom naïef? Het zou kunnen.  Toch denk ik het niet.  Ik denk het niet als ik luister naar uw getuigenis.  Naar uw ervaringen.  Naar uw ontmoetingen.  Naar uw inzichten.  Naar uw bemerkingen en opmerkingen.  Ik denk het niet als ik luister naar uw verhaal.  Uw verhaal, dat u vertelt in uw voorstelling Een tocht als vluchteling.
 
Ik heb geluisterd.  Ik voelde opnieuw de schaamte.  De pijn.  Omdat wij collectief falen.  Omdat wij er niet in slagen een humaan antwoord te formuleren.  Omdat wij ons wegstoppen achter prikkeldraad.  Achter nog hogere muren.  Omdat wij blind blijven.  Omdat wij zwijgen als wij moeten spreken.
 
Beste Margriet, ik wil u danken.  Voor uw moed.  Voor uw tijd.  Voor uw oprechtheid.  Ik wil u danken omdat u die ene stap zet, die iedereen zal moeten zetten.  Omdat u rechtop staat en spreekt.  In begrijpelijke woorden.  In heldere taal.  Voor dat alles wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Eerdere artikels:

woensdag 9 november 2016

Uitgelezen: Spoo Pee Doo. Brief aan Dimitri Verhulst.

Beste Dimitri,
 
Ik moet u iets bekennen.  In nauwelijks twee dagen tijd las ik uw boek uit.  Met dien verstande dat ik niet van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in uw boek las.  Ik las enkel in mijn vrije uren.  Dat betekent dat ik in slechts enkele uren uw volledige boek las.  Ik hoor u opperen dat ik een cultuurbarbaar ben.  U fulmineert.  Tegen niemand in het bijzonder.  U zegt dat literatuur zachtjes aan moet gesavoureerd worden.  Net zoals excellente wijn.  Die wijn drinkt men niet.  Die wijn proeft men.  Met mondjesmaat.  Dat moet ook met boeken gebeuren.  Elk woord moet gekanteld worden.  Moet gekeerd worden.  Moet getold en gedraaid worden.  Om het wonderlijke van de schrijfkunst te ervaren.  Dat alles zegt u.  
 
Ik zou u kunnen volgen.  Toch doe ik het niet.  Niet in dit specifieke geval.  Omdat ik meen enkele argumenten te hebben.  Argumenten, die kunnen overtuigen.  U bent de oorzaak van mijn snellezen.  U hoeft hierin niks negatiefs te lezen.  Ik tracht mij ver weg te houden van alle negativiteit.  Ik ben een positieve jongen.  Op die enkele uitzonderingen na.  Wat ik schrijf, is dus positief bedoeld.  Laat het mij u verduidelijken.  
 
Uw boek is één grote aaneenschakeling van ergernissen.  Van kleine en grotere ergernissen.  Nu zou dat kunnen gaan vervelen.  Toch doet het dat niet.  Integendeel.  Die lichte, humoristische ondertoon houdt ons bij de les.  Doet ons alles relativeren.  Bovendien doet die toon ons twijfelen.  Of u het echt meent.  Dat continu relativeren maakt alles licht verteerbaar.  Het blijft niet op de maag liggen.  Neen, eerder werkt het op de lachspieren.  Dat is goed.  Meer dan goed.  Ooit las ik dat er te weinig wordt gelachen.  U levert dus een positieve bijdrage.  
 
U gaat tekeer tegen dat ene woord ‘leuk’.  Tegen klassenreünies.  Tegen wereldverbeteraars en petities.  U maakt zich druk over plasbeurten.  Over liedjeswedstrijden.  Over condooms met vruchtensmaak.  Over bakfietsen.  U hebt het niet begrepen op koninginnen.  Op entreegelden voor danscafés.  Over al die ergernissen laat u uw licht schijnen.  In een woordenstroom, die de lezer dwingt tot snellezen.  U bent de dirigent.  U bepaalt het ritme.  Wij kunnen enkel aan boord blijven als wij dat door u gedicteerde tempo aanhouden.  Het boek dichtklappen lukt nauwelijks.  Het zou aanvoelen alsof een orkest in het midden van een symfonie beslist de instrumenten neer te leggen.  Dat zou niet kunnen.  Dat zou niet mogen.  Welnu, dat mag net zomin bij uw boek.  Het boek moet open blijven.  Er moet gelezen worden.
 
Tussen al die ergernissen door lees ik een oproep.  U roept ons op buiten te komen.  Ons niet op te sluiten.  Wij mogen ons niet laten gijzelen door angst.  Vrees voor aanslagen mag ons niet binnenhouden.  Wij moeten leven.  Voluit.  Zonder handrem.  Wij zijn te gast in het leven.  Dat schrijft u.  Dat besef moet ons herinneren aan het tijdelijke.  Ooit stopt het leven.  Daarna is niks.  Het zwarte gat gaapt.  Een ongekende, niet te peilen diepte, waarin wij wegzakken.  Wij moeten nu leven.  Niet straks.  Niet als wij op pensioen zijn.  Neen, nu moeten wij leven.  Ten volle moeten wij elk uur beleven.  Elke minuut.  Elke seconde.  Daarom niet op de wijze zoals uw hoofdfiguur.  Dat is dan misschien weer het andere uiterste.  Het extreme.  Maar net dat uiterste moet ons wakker schudden.  Wij moeten het leven in de ogen kijken.  Niet wegkijken.
 
Ik ben een Gentenaar.  Dat maakt uw boek op nog een andere manier interessant.  Uw hoofdpersonage zwerft doorheen de straten van Gent.  Hij stapt cafés binnen.  Dat doet bij mij de neiging ontstaan om de echte plekken te zoeken.  De plekken, zoals ze bestaan in werkelijkheid.  In uw boek heb ik Café Marimain gespot.  Ik heb de Charlatan ontdekt in uw boek.  Ik meen zelfs dat De Penarie uit uw boek voor het echte Druppelkot in Gent staat.  Heel misschien meen ik dat u schrijft over Het Damberd.  Zou het kunnen dat ook de Hotsy Totsy een acte de présence doet in uw boek? Heel waarschijnlijk zijn gelijkenissen aan mij ontsnapt.  Heel misschien zal ik uw boek later nog eens lezen.  Om tot nieuwe ontdekkingen te komen.  Om te merken dat nog Gentse zaken een plaats hebben in uw boek.
 
Beste Dimitri, u schonk mij een heerlijk boek.  Ik heb genoten.  Ik heb gelachen.  Elke lach staat gelijk met een langer leven.  Dat heb ik eens gelezen.  Niet zomaar in de Streekkrant.  Dat las ik in een wetenschappelijk tijdschrift.  Die bewering zou wetenschappelijk onderbouwd zijn.  Ik wens u dus niet enkel te danken voor uw nieuwste boek.  Ik wens u ook te danken voor een langer leven.  Een langer leven, dat u mij hebt geschonken met uw boek.  Zonder dat ik hiervoor extra diende te betalen.  Ook dat is een reden om goedgemutst te zijn.
 
Beste Dimitri, dank.  Dat is wat ik eigenlijk zeggen wou.  Maar dat was dan net iets te beknopt.  Ik wou iets meer.  Het werd een brief.  Deze brief.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 7 november 2016

Vive la Fête, gezien in Zebrastraat, Gent. Brief aan Els, Danny, Dirk en Gino.

Beste Els,
Beste Danny,
Beste Dirk,
Beste Gino,
 
Ik had u live nog nooit aan het werk gezien.  Ik kende wel uw livereputatie.  Daarover had ik al meermaals gelezen.  Maar zelf naar één van uw concerten gaan, dat had ik nog niet gedaan.  Vorige vrijdag kreeg ik een unieke kans.  U zou de opening verzorgen van de dubbele tentoonstelling in de Zebrastraat.  Dat las ik in de Streekkrant.  Ik wist het meteen.  Die kans moest ik grijpen.  Mocht ik niet laten voorbijgaan.  Want in België krijgen wij niet vaak de kans meer om jullie te zien.  Het vliegtuig nemen naar Zuid-Amerika, waar jullie vaker rondtoeren, lijkt mij dan weer een stapje te ver.  Dus, jawel, ik zou naar de Zebrastraat gaan.
 
Wij zouden het niet laat maken.  Die vrijdagavond zou u twee maal optreden.  Een set van een half uur en later op de avond nog eens een set van drie kwartier.  Wij kozen voor die eerste set.  Vroeg op de avond.  Dat zou wel lukken.  Nochtans is het niet eenvoudig.  Vrijdagavond willen wij al eens voor de televisie doorbrengen.  Met een volle werkweek achter de rug kan de vermoeidheid een spelbreker zijn.  Die vermoeidheid kan ons dan weerhouden buiten te gaan.  Buiten te komen.  De televisie is op die avonden een gemakkelijke oplossing.  Zachtjes aan indommelen voor de televisie.  Dat vrijdagse vooruitzicht kan ons gelukkig stemmen.  Daar kijken wij soms naar uit.  Inderdaad, het leven van een werkmens kan hard zijn.  Soms toch.
 
Een half uurtje.  Dat zou het worden.  Dan naar huis.  De zetel in.  Televisie aan.  Dat was het voornemen.  Dat was het plan.  Bredero wist het al.  Hij wist dat het kon verkeren.  Wij weten het ook.  Maar vaak ontkennen wij die realiteit.  Vaak maken wij onszelf wijs dat wij ons aan het uitgetekende plan kunnen houden.  Vaak geloven wij dat onze karakters sterk zijn.  Dat ons vlees niet zwak is.  Wij vertrokken naar de Zebrastraat.  Wisten toen nog niet dat het half uurtje zou uitlopen.  Dat het half uurtje een volle nacht zou worden.
 
Wij kwamen de tent binnen.  Gingen meteen naar voor.  Tot aan het podium.  Het was de eerste keer dat ik jullie zou zien.  Dan wil ik vooraan staan.  Om niks te moeten missen.  Om elk detail te kunnen zien.  Een totaalbeeld, dat is wat ik wil.  Dat kan enkel vooraan.  Daarom stapte ik doelgericht tot aan dat podium.  Ik was klaar.
 
Ik was klaar.  Maar niet voorbereid.  Ik wist niet wat komen zou.  Dat bleek al snel.  Nog maar net begonnen en mijn mond viel open.  Van verbazing.  Dit had ik nog niet meegemaakt.  Of toch.  Maar dan heel uitzonderlijk.  Dit was een wervelwind.  Een tsunami.  Wij werden overrompeld.  Dit zou een feestje worden.  Een hevig feestje.  Weg was alle vrijdagse vermoeidheid.  Wij waren wakker.  Klaarwakker.  Dat was uw verdienste.  U had ons wakker geschud.  Wat wij niet verwacht hadden, gebeurde.  Wij gingen dansen.  Omdat stilstaan geen optie was.  Stilstaan lukt niet bij uw muziek.  Dat is onmogelijk.  Ik heb het nochtans geprobeerd.  Maar het lukte mij niet.  Mijn voeten begonnen spontaan te bewegen.  Mijn benen volgden.  Mijn handen gingen de lucht in.  Uw muziek deed mij bewegen.  Uw ritme was mijn dirigent.
 
Het half uurtje was om.  Te snel.  Wij zouden nu naar huis gaan.  Dat was het plan.  Maar dat wilden wij niet.  Wij wilden het tweede deel zien.  Wij wilden het vervolg niet missen.  Wij bleven.  Dat was snel beslist.  Daarover moesten wij niet lang nadenken.  U had ons overtuigd.  Meer dan overtuigd.  Wij wilden het feestje niet verlaten.  Nog niet.  Die televisieavond zou even moeten wachten.
 
Het tweede deel.  Daarvoor zouden wij blijven.  Maar dan moesten we wel wat geduld hebben.  Wij zouden even moeten wachten.  Dat was geen probleem.  Die tijd konden wij nuttig doorbrengen.  Wij wisten waarheen.  Wij konden naar de tentoonstelling.  De tentoonstelling, waarvan u de opening verzorgde.  Wij maakten kennis met de Zuid-Koreaanse kunstenaar Lee Lee Nam.  Indien u zelf de tentoonstelling niet zag, wil ik u dat ene zeggen.  Ga dat zien.  Aarzel niet.  Laat u verrassen door deze kunstenaar.  U komt in een sprookjeswereld.  In een wereld waarin schilderijen verhalen vertellen.  Waarin schilderijen tot leven komen.  Ik zag Vincent Van Gogh.  Maar dan anders.  Ik zag Edward Hopper.  Maar dan anders.  Ik zag Diego Velazquez.  Maar dan anders.  Ik zag Gustav Klimt.  U weet het al.  Ik zag Klimt maar dan anders.  Wij zagen Japanse landschappen.  Landschappen, die continu veranderden.  Volgens de seizoenen.  Om deze kunstenaar op zijn juiste waarde te kunnen schatten, hadden we tijd nodig.  Maar die tijd hadden we.  Die tijd namen we.  Wij gingen ons zetten voor zijn tentoongestelde werken.  Lieten zijn werken spreken tot ons.  Lieten ons verleiden door zijn vindingrijke fantasie.  Wij zagen het sterrenmeisje.  Niet het meisje, dat in slaap gedommeld was en wakker was geworden met een gezicht vol getatoeëerde sterren en sterretjes.  Dat meisje was het niet.  Wij zagen een meisje met een kruiwagen vol flikkerende sterren.  Dat meisje gooide die sterren tegen een zwarte hemel.  Dat verhaal zagen wij.  Heerlijk toch …
 
Maar wij moesten terug.  Voor dat tweede deel.  Daarvoor waren wij gebleven.  Om het vervolg te horen.  Om het vervolg te zien.  U begon aan dat tweede deel.  Alsof er geen rustpauze was geweest.  U knoopte onmiddellijk aan met het begin.  Het leek alsof het feestje nooit gestopt was.  De ambiance was meteen terug van de partij.  Iedereen had er weer zin in.  Het was heerlijk om te zien.  Nog heerlijker was het om te voelen.  Wij voelden uw muziek.  Tot diep in onze botten.  Het daverde.  Het schokte.  Het waren dansbare schokken.  Dat deden wij aldus.  Voor een tweede keer.  Wij gingen voluit.  Wij smeten ons.  Net zoals u.  U zonk niet weg.  Kende geen minder moment.  U bleef presteren op hoog niveau.  Tot de laatste minuut.  Tot de laatste seconde.  
 
Vrijdagavond zag ik u de eerste maal.  Na uw concert stelde ik mij die ene vraag.  Ik vroeg mij af waarom ik u nog niet eerder aan het werk gezien had.  Want dit feestje had ik al vroeger willen meemaken.  Dit feestje had ik al meerdere keren willen ervaren.  Maar het was zo niet.  Ik zag u slechts één maal.  Ik zag u vorige vrijdag.  Voor dat spetterende feestje wil ik u danken.  Maar niet enkel voor dat feestje wil ik u danken.  Ik wil u ook danken voor mijn kennismaking met Lee Lee Nam.  Want was u er niet geweest, was Lee Lee Nam een onbekende gebleven voor mij.  Ook daarvoor wil ik u danken.
 
Vive la Fête.  Ik heb geproefd.  Het smaakt naar meer.  Voortaan volg ik u.  Fangewijs.  Een volgende keer wil ik er opnieuw bij zijn.  Want dat feestje wil ik niet missen.
 
Met vriendelijke groeten.
 
 

vrijdag 4 november 2016

Uitgelezen: Tom in alle staten. Brief aan Tom Van de Weghe.

Beste Tom,
 
U deed mij dingen doen, die ik onder normale omstandigheden niet zou doen.  Toch deed ik het.  Tegen het advies van mijn ouders in.  Tegen het advies van experten in.  Let wel, u dreef mij niet tot illegale dingen.  Ik heb geen aanleg voor de illegaliteit.  Ik ben een nette jongen.  Heb een goede opvoeding genoten.  Maar toch week ik onlangs af van het rechte pad.  Omdat het moest.  Omdat ik geen andere uitweg zag.  Zo oordeelde ik.  Ik wou uw laatste boek uit hebben vóór de Amerikaanse presidentsverkiezingen.  Omdat ik vreesde dat ik de houdbaarheidsdatum van het boek zou overschrijden.  Ik stond dus onder tijdsdruk.  Daarom nam ik het boek mee naar bed.  Las ik uw boek in bed.  Dat mag niet.  Omdat het de slaaphygiëne zou verstoren.  Toch heb ik het gedaan.  Maar ik heb geen spijt.  Geen berouw.  Ik heb gezondigd maar voel op geen enkele manier de behoefte hiervoor boete te doen.  Integendeel.  Hat waren mooie nachten.  Interessante nachten.
 
Amerikanen zijn dom.  Dat durven wij wel eens te zeggen als wij zien dat Donald Trump kans maakt president van de Verenigde Staten te worden.  Wij, Europeanen, kunnen dat niet begrijpen.  Dat zou bij ons nooit kunnen gebeuren.  Wij denken dat er een grote kloof gaapt tussen beide continenten.  Toch lijken de verschillen niet zo groot.  Dat las ik in uw boek.  In beide continenten heerst angst.  Angst voor terrorisme.  Angst voor immigranten.  Angst voor de gevolgen van een geglobaliseerde wereld.  Die angsten doen een mens rare sprongen maken.  In Europa wijken wij uit naar extreme antwoorden.  Filip De Winter, Marine Le Pen, Nigel Farage, Geert Wilders zijn enkele van die extremen.  In Amerika lijken velen te denken dat Donald Trump een antwoord kan bieden op die angsten.  Daarbij komt nog dat Trump belooft het Amerikaanse leiderschap in de wereld te herstellen.  Want dat leiderschap heeft deuken opgelopen.  Hij zal Amerika weer doen schitteren.  Al te veel Amerikanen geloven immers dat hun land veel van zijn glans verloren heeft.  Die belofte op herstel blijkt een grote impact te hebben op het kiesgedrag van velen.  Zijn Amerikanen dan toch dom? Dat durf ik niet meer te beweren na het lezen van uw boek.  Ik neig naar de nuance.  Mijn oordeel wordt milder.
 
Uw boek bracht mij tot dat uitgebalanceerde inzicht.  Maar dat is niet de enige reden waarom ik uw boek zou durven aan te raden.  Ik heb nog een reden.  Uw boek doet dromen.  Elke keer wanneer ik het boek opensloeg, leek het alsof ik mee stapte in uw wagen.  Dat ik naast u in de wagen zat.  Dat u mijn gids was.  Mijn gids doorheen Amerika.  Bijna was het alsof ik niet las.  Bijna was het alsof ik luisterde.  Naar u.  Naar uw verhalen.  Ik hing aan uw lippen.  U bracht mij naar plekken, die een plaats hebben verworven in de geschiedenis van het land.  Ik kwam in plaatsen, die refereren aan de duistere kanten van de Amerikaanse geschiedenis.  De Amerikaanse Burgeroorlog, de slavernij, de strijd om de burgerrechten, het politiegeweld tegen zwarten, de schietpartijen, … Toch liet u mij niet enkel de donkere bladzijden uit de Amerikaanse geschiedenis lezen.  U bracht mij ook naar andere plaatsen.  U bracht mij naar Nashville.  Naar New Orleans.  Naar Seattle.  U liet mij kennismaken met de wonderlijke, muzikale erfenis van het land.  U bracht mij naar vele plaatsen, waar presidenten een voetafdruk achterlieten.  U liet mij verdwalen in bijna niet te beschrijven natuurschoon.  De wonderen van de natuur, daarmee liet u mij kennismaken.
 
Ooit zal ik naar Amerika gaan.  Dat heb ik altijd gezegd.  Maar niet onmiddellijk.  Het zal even moeten wachten.  Andere, moeilijker te bereizen en verre landen krijgen voorrang.  Die landen wil ik vooraf doen.  Nu ik nog jong ben.  Nu ik nog goed te been ben.  Als ik op pensioen ben, dan moet het lukken.  Dan zal ik naar Amerika trekken.  Met in mijn bagage uw boek.  Uw uitgestippelde parcours zou een leidraad kunnen zijn.  Ik zou de volledige route kunnen volgen.  Eens op pensioen hebben we alle tijd van de wereld.  Dan hoeven we ons niet meer te haasten.  Enkel onthaasten is dan nodig.  Het volledige parcours of een stukje van dat parcours, het maakt niet uit.  Dat alles weet ik nu nog niet.  Maar u hebt mijn nieuwsgierigheid aangewakkerd.  U hebt mijn honger gevoed.  Die nieuwsgierige honger moet gestild worden.  Dat weet ik nu.
 
Bij het lezen van uw boek was ik uitgegaan van een verkeerde veronderstelling.  Ik dacht dat uw boek slechts beperkt houdbaar was.  Omdat u in uw boek berichtte over de huidige race naar het Witte Huis.  Na acht november zou uw boek geen nieuwswaarde meer hebben.  Alles zou voorbij zijn.  Ik heb uw boek uit.  Nu weet ik dat ik dwaalde.  Want uw boek heeft een blijvende waarde.  Kan om het even wanneer gelezen worden.  Ook als Hillary Clinton president is.  Zelfs als Donald Trump president wordt.
 
U vertelde over de grote problemen, waarmee Amerika wordt geconfronteerd.  U toonde ons de uitdagingen, waarvoor datzelfde Amerika staat.  U vertelde over de tekortkomingen van het huidige kiessysteem.  U toonde ons de moeilijkheden binnen de Amerikaanse politiek.  Doorheen dat alles weefde u uw reisverslag.  Doorheen dat alles liet u Amerikanen getuigen.  U liet hen aan het woord.  Liet hen de pijnpunten duiden.  De strijdpunten, die om een kordaat beleid vragen.  Uw boek bracht mij naar een boeiend land.  Naar een land, waarover te veel vooroordelen bestaan.  Uw boek bracht mij naar de Amerikaanse droom, die heel soms een nachtmerrie blijkt te zijn.  Uw boek bracht mij naar een land, waarvan ik nu zeker weet dat het ooit mijn reisbestemming wordt.
 
Beste Tom, ik wil u danken voor dit interessante boek.  Een boek, dat inzichten bracht.  Een boek, dat dromen in mijn hoofd deed nestelen.  Voor dat boek wil ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.