maandag 27 juni 2016

Hongarije - België. Wereldklasse. Een ander woord bestaat niet.

Beste Duivels,
 
Zondagmorgen werd ik wakker.  Gelukkig maar.  Ik werd wakker en voelde meteen dat deze ochtend verschilde van alle andere, voorgaande ochtenden.  Het was elf uur en toch sprak ik van ochtend.  Dat kan.  In het weekend kan dat.  Dan verglijdt alles.  Dan kan middag ochtend worden.  Avond kan middag worden.  Die flexibele invulling van tijd maakt het weekend zo aantrekkelijk.  Toch zat het unieke van de ochtend niet in die ervaring.  Het was iets anders.  Ik werd wakker met één vraag.  Een vraag van groot levensbelang.  Toch in deze tijden.  Ik vroeg mij af of jullie zouden doorgaan naar de volgende ronde.  Ik stelde enkel de vraag.  Het antwoord was nog open.  
 
In de loop van de dag keerde die vraag enkele keren terug.  Soms opperde ik die vraag luidop.  Alsof ik hoopte dat iemand mij het juiste antwoord zou aanreiken.  Ik was zenuwachtig.  Zenuwachtiger dan bij de vorige matchen.  Nu was het alles of niets.  Ofwel gingen we naar de volgende ronde.  Ofwel werden wij uitgeschakeld en mochten we onze koffers pakken.  Ik wist niet wat het zou worden.  Dat wist niemand.  Die onwetendheid maakte mij bijna gek.  Dat laatste is misschien lichtelijk overdreven.  Ik gebruik die vorm van overdrijving enkel maar om aan te geven in hoeverre de duivelsgekte mij in de greep heeft.
 
Ik had de tijd tot de aftrap verdreven.  Nuttig verdreven.  Ik had die tijd niet in lege doelloosheid doorgebracht.  Dat ligt niet in mijn aard.  Ik pas voor een leeg bestaan.  De gegeven tijd moet nuttig opgevuld worden.  Met huishoudelijke taakjes.  Een gezonde geest in een gezond lichaam, dat wordt gezegd.  Net zozeer geldt die stelregel voor een nette geest.  Een nette geest vraagt een net huis.  Daar moet aan gewerkt worden.  Daar moet in geïnvesteerd worden.  Minuten tikten weg.  Uren tikten weg.  Het huis werd netter.  De aftrap kwam dichter.
 
Een fluitsignaal.  De aftrap.  U stelde ons meteen gerust.  U greep de tegenstander naar de keel.  Met een ongeziene gretigheid.  In die aanvang zag ik meteen het antwoord op die ene vraag, die mij al de hele dag bezighield.  Wij zouden het halen.  De volgende ronde was voor ons.  Daarvan was ik zeker.  Of toch bijna.  Want dit spelletje heet voetbal.  In dat spelletje is alles mogelijk.  In dat spelletje kan zelfs de beste toch verliezen.  Onrechtvaardig, inderdaad.  Maar het kan.  Die reële kans op onrechtvaardigheid maakt die negentig minuten zo spannend.  Zo intens.
 
Een demonstratiewedstrijd.  Voetballes.  Dat schonk u ons.  U toonde hoe voetbal moet gespeeld worden.  Kan gespeeld worden.  Alles lukte.  Elke voorzet kwam aan.  Of toch bijna.  Het was een plezier om die overgave te zien.  Jullie flitsten.  Als ploeg.  Iedereen presteerde op niveau.  Niemand bleef achter.  Iedereen volgde datzelfde pad.  Dat pad van hoogstaande kwaliteit.  Hieraan kon niemand tippen.  Zeker de tegenstander van gisteren niet.
 
Toch was het bij de rust nog maar nul tegen één.  Dat leek jullie te frustreren.  Die frustratie meende ik af te lezen van jullie gezichten toen jullie de kleedkamers introkken.  Enkele doelpunten meer hadden gekund.  Toch lukte het niet die score verder aan te dikken.  Dat feit maakte dat alles nog mogelijk was.  Dat de spanning enkel maar toenam.  Want één tegendoelpunt zou alles anders maken.  Zou maken dat alles van vooraf aan zou moeten herbeginnen.  Dus, jawel, ik keek met de billen toegeknepen.  Eén ding hield mij overeind.  Die onzekerheid drong niet door in jullie spel.  Jullie bleven heer en meester.
 
De tweede helft leek een kopie van de eerste.  Het geleverde voetbalspel bleef van een niet te evenaren, uitzonderlijke en superbe kwaliteit.  U bleef doelkansen creëren.  Maar een tweede doelpunt bleef uit.  Voorlopig.  Want na de vijfenzeventigste minuut besloten jullie dat het nu wel welletjes was geweest.  Het leek bijna onmogelijk een versnelling hoger te schakelen.  Toch deden jullie het.  Een doelpuntenkermis startte.  Niet één, niet twee, wel drie doelpunten.  In die laatste twintig minuten maakten jullie nog drie doelpunten.
 
Schoonheid kan ontroeren.  U bezorgde mij kippenvel.  Dit was ongezien.  Dit was wereldklasse.  Die omschrijving voor jullie wonderlijke prestatie gebruikte Jan Mulders.  Ik kan hem enkel bijtreden.  Op die omschrijving valt niks af te dingen.  Een masterclass.  Een masterclass in de kunde van het voetbal.  Daarvan waren wij getuige.
 
Ik heb heerlijk geslapen.  Vandaag werd ik wakker.  Net zoals gisteren.  Maar vandaag was die vraag weg.  Die vraag of wij zouden doorgaan.  Naar de volgende ronde.  Vandaag had ik dat heldere antwoord.  Nul tegen vier.  Wij hadden gewonnen.  Met verve.  Met overtuiging.  Welverdiend hadden wij gewonnen.  Al ontelbare keren heb ik die uitslag luidop herhaald.  Tegen mijzelf.  Tegen niemand in het bijzonder.  Zomaar.  Telkens ik die uitslag herhaal, moet ik lachen.  Krijg ik het warm vanbinnen.  Ik krijg het warm en ik lach.  Vandaag kan mijn dag niet meer stuk.  De volgende dagen kunnen niet meer stuk.  Dat weet ik nu al.
 
Beste Duivels.  Ik wil u danken.  Voor de overwinning.  Ik wil u feliciteren.  Met het geleverde spel.  Toch wil ik u niet enkel danken.  Toch wil ik u niet enkel feliciteren.  Ik wil u ook iets vragen.  Ik wil jullie vragen of jullie het hoogstaande peil nog een tijdje willen aanhouden.  Tot en voorbij de finale.  Dat zou mooi zijn.  Maar ik zei het al, dit spelletje heet voetbal.  Dat maakt alles onvoorspelbaar.  Maar toch.  Toch vraag ik het jullie.  Het zou mooi zijn indien jullie op het veld een bevestigend antwoord zouden geven.  Ik wil jullie daarom al bij voorbaat danken.

Met vriendelijke groeten.

donderdag 23 juni 2016

België - Zweden. Jawadde! Jawadde! Jawadde!

Beste Duivels,
 
Ik was er niet gerust op.  Er waren van die voortekenen.  ’s Morgens was ik dingen verloren.  Belangrijke dingen.  Ik wil u niet belasten met mijn huiselijke beslommeringen.  Maar toch.  ’s Avonds had ik een lekke band.  Mijn fiets aan de kant en te voet naar huis.  Acht kilometer.  Ik wil u niet belasten met mijn logistieke problemen.  Maar toch.  Veel goeds kon hieruit niet voortkomen.  Dat dacht ik.  Iemand wou mij een teken geven.  Van dreigend gevaar.  Van naderend onheil.  Althans, zo interpreteerde ik toen die voortekenen.
 
Dan was er nog die wetenschap.  Die wetenschap dat wij voldoende hadden aan een gelijkspel.  Dat Zweden absoluut moesten winnen.  Het zou een moeilijke wedstrijd worden.  Van dat feit was ik overtuigd.  Het maakte mij voorzichtig in mijn pronostieken.  Eén tegen nul.  Dat zou het worden.  Voor onze Duivels.  Uiteraard.  ’s Avonds, net vóór de wedstrijd, werd ik wat onstuimiger.  Wilder.  Ik vervelde tot supporter.  Alle nuchterheid was weg.  Ik ging voor twee tegen nul.  Alweer voor onze Rode Duivels.  
 
Het werd een moeilijke avond.  Het werd sidderen en beven.  Het spel ging op en neer.  Dat wordt zo gezegd.  Een vreemde uitdrukking.  Maar dat wordt gezegd als beide partijen gedwongen worden te voetballen.  De één eerder afwachtend.  De ander voluit.  Aan beide kanten werd één doelpunt afgekeurd.  Aan onze zijde moest Thibaut een bijna gemaakt doelpunt afwenden.  Met een superredding.  Het mocht eens.  Thibaut is immers ook meegereisd.  Hij mag ook best eens schitteren.  Hij mag ook een staaltje van zijn kunsten tonen.  Maar niet te veel.  Niet te vaak.  Dat is slecht voor mijn hart.  Mijn hart mag niet te lang blijven stilstaan.  Dat hart moet kloppen.  Daarom, graag een rustige wedstrijd voor onze keeper.  Zodat mijn hart rustig kan slaan.  Een taak, dat het tot op heden naar behoren volbrengt.
 
Ik heb rechtop gestaan.  Bij het kijken naar de wedstrijd wou ik niet zitten.  Zitten maakt mij te onrustig.  Ik zoek een zekere rust.  Niet enkel in het leven, ook bij het kijken naar een simpel voetbalspelletje.  Maar die rust werd mij niet gegund.  Te lang bleef het gelijk.  Het kon alle kanten uit.  Iedereen kon de overwinning opeisen.  Ik heb geroepen.  Geschreeuwd.  Ik heb zelfs gevloekt.  Ik weet het.  Ik ken die huisregel.  Die ene huisregel die stelt dat hier niet wordt gevloekt omdat God u zou zien.  Maar die regel is van geen tel.  Die vervalt bij het supporteren.  Dan mag het eens.  Niet constant.  Wel af en toe.  Niet luidop.  Wel zachtjes.  Bijna gefluisterd.  Ik heb weggekeken van het scherm.  Als het te warm dreigde te worden voor ons doel.  Ik heb mij de haren uitgerukt bij een gemiste kans.  Angstzweet liep uit al mijn poriën.  Zoals ik al zei, ik was er niet gerust op.
 
Maar toen kwam dat moment.  Die flits.  Dat schot.  Dat moment, waarop de Zweedse doelman de bal uit de netten mocht halen.  Wij hadden gescoord.  Eindelijk.  Wat een ontlading.  Ik sprong recht.  Bleef springen.  De handen in de lucht.  Neen, de vuisten in de lucht.  Zo was het.  Luidop bleef ik dat ene woord roepen.  Goal! Goal! Goal! Ontelbare keren herhaalde ik dat ene woord.  Meer leek ik niet te kunnen zeggen.  Wij waren gered.  Wij hadden zekerheid.  Ons kon niks meer gebeuren.  Wij gingen naar de volgende ronde.  Dat besef deed mij nog meer springen.  Deed mij nog heviger springen.  Ik was blij.  Ik was content.  Voetbal kan een mens gelukkig maken.  René Froger beweert dat alles gelukkig kan maken.  Dat alles eens mens gelukkig kan maken.  Dat is te vaak.  Ik wil dat vage ‘alles’ ingevuld zien.  Sinds gisterenavond weet ik dat ook voetbal die mogelijkheid in zich heeft.  Dat ook voetbal invulling kan geven aan dat Frogeriaanse 'alles'.
 
Wij gaan door.  Naar de volgende ronde.  Naar de 1/8 finale.  Tegen Hongarije.  Het feest gaat verder.  Hopelijk blijven wij doorgaan.  Tot in Parijs.  Ik hoop het.  Maar ik zal het niet luidop zeggen.  Dat brengt onheil.  Enkel tegen u wil ik het zeggen.  Omdat u dat kan bewerkstelligen.  Omdat u daarover kan beslissen.  Uw inzet kan alles bepalen.  Daarom zeg ik het enkel tegen u.  Maar vertel het niet verder.  Hou het onder ons.
 
Deze morgen kwam ik dan te voet naar het werk.  Mijn fiets met lekke band stond nog op het werk.  Opnieuw dus een wandeling van acht kilometer.  Maar dat kon mij niet deren.  Die overwinning tegen Zweden gaf mij vleugels.  Nog altijd had ik die glimlach op mijn gezicht.  Die lach was nog niet verdwenen.  Ik was gaan slapen met een glimlach.  Ik werd wakker met diezelfde glimlach.  Daarvoor wil ik u danken.  U hebt een positieve invloed op mijn humeur.  Dat is fijn.  Dat is goed.
 
Ik wens u alle succes toe.  Laat ons nog enkele keren heerlijk ontwaken.  In het volle besef dat wij ons verblijf op het EK alweer maar eens hebben verlengd.  Het zou mooi zijn.  Ik help het u wensen.
 
Met vriendelijke groeten.


woensdag 22 juni 2016

Ravel, gezien in de Vlaamse Opera. Brief aan de muzikanten en de dansers.

Beste Sidi Larbi,
Beste Jeroen,
Beste Yannis,
 
Beste muzikanten,
Beste dansers,
 
Laat mij maar onmiddellijk met de deur in huis vallen.  Dat schept duidelijkheid.  Misverstanden worden zo vermeden.  Inderdaad, heldere communicatie is noodzakelijk.  Daarom dus.  Ik heb niks met klassieke muziek.  Dat hoeft u niet persoonlijk te nemen.  Ik voel geen afkeer.  Het is gewoon anders gelopen.  Ik ben een rocker.  Uit de vele mogelijke muziekrichtingen heb ik gekozen voor de rock.  Dat heeft zo zijn consequenties.  Ik tracht de ontwikkelingen in het rockwereldje te volgen.  Dat vraagt tijd.  Veel tijd.  Mijn favoriete zender is Studio Brussel.  Gevolgd door Radio 1.  Geen Klara voor mij.  U ziet, ik kom nauwelijks of niet in contact met klassieke muziek.  Soms betrap ik mijzelf op de gedachte dat ik mij wel wil verdiepen in die muziek.  Als een studieopdracht zou ik het beschouwen.  Maar tijd is een spelbreker.  Bovendien zou ik niet weten waar te beginnen.  Hoe te beginnen.  Ik hou mij dus weg van klassieke muziek.  Hou mij binnen de veilige cocon van de rock.  Een gemakkelijkheidsoplossing, ik besef het.
 
Eenzelfde gevoel heb ik met ballet.  Ik voel mij onwennig in de wereld van de dans.  Van de klassieke dans.  Het juiste vocabularium ontbreekt mij.  Ik voel mij onmondig.  Al te zeer heb ik de indruk niet in communicatie te kunnen treden.  Dat alles eenrichtingsverkeer blijft.  U mag het onzekerheid noemen.  Schrik ook.  Schrik dat het hele verhaal aan mij zou voorbijglijden.  Dat het niet zou kleven.  Omdat ik, zoals ik reeds zei, de woorden niet ken.  De symbolen.  De afspraken.  Dat lijkt mij nochtans noodzakelijk. 
 
Bovenstaande zou u doen veronderstellen dat wij elkaar nooit zullen ontmoeten.  Omdat onze werelden al te zeer uiteen liggen.  Toch zou dat een verkeerde veronderstelling zijn.  Want net die onwetendheid maakt mij nieuwsgierig.  Net die onwennigheid zet mij er toe aan de confrontatie aan te gaan.  Heel af en toe maak ik daarom een uitstapje naar de Vlaamse Opera in Gent.  Om de uitdaging aan te gaan.  In een poging mijn vocabularium aan te vullen.  Mijn muzikaal vocabularium.  Mijn dansbaar vocabularium.  Dat is evenwel niet mijn enige drijfveer.  Ik hoop in uw huis ook ontroering te vinden.  Ik hoop hier geraakt te worden.  Door schoonheid.  Door intense schoonheid.  Die hoop drijft mij ook naar uw huis.  Ontroering, dat is mijn grootste drijfveer.  In alles.  Dat is mijn motor.
 
Om al die redenen had ik een kaartje gekocht voor Ravel.  Zondag zat ik in de Vlaamse Opera.  In uw huis.  Ik zat op het tweede balkon.  In loge vijf.  Ik zat goed.  Ik kon bij u binnenkijken.  In de orkestbak.  Ik zag de wisselwerking tussen de dirigent en de muzikanten.  Ik zag u wachten.  Uw instrument in de aanslag.  Klaar om op het juiste moment in te vallen.  Alles is timing.  Dat wordt wel eens gezegd door managers.  Maar ook in uw wereld draait alles om een perfecte timing.  De juiste noot op het juiste moment.  Op de juiste plaats.  Een delicaat spelletje.  Met plezier keek ik naar de bewegingen van de dirigent.  Van de muzikanten.  Zij trokken mij de muziek in.  Zij sloopten de spreekwoordelijke afstand tussen podium en publiek.  Afstand verhindert inleving.  Die was er plots niet meer.  Ik stelde mij open.
 
Die openheid deed mij ook intenser kijken naar wat op het podium gebeurde.  Niet enkel was er die wisselwerking tussen de dirigent en de muzikanten.  Er was ook die wisselwerking tussen muziek en dans.  Beiden versterkten elkaar.  Het was vreemd om vast te stellen.  Mijn aanvankelijke onwennigheid was verdwenen.  Plotsklaps.  Ik voelde mij thuis.  Opgenomen in het kransje van de kenners en de connaisseurs.  
 
Ik kon het verhaal lezen.  Elk verhaal kon ik lezen.  Ik bleek dan toch niet onmondig.  Het gevreesde éénrichtingsverkeer bleef uit.  Wij traden in dialoog.  U bracht het verhaal.  Ik ontcijferde.  Soms moeizaam.  Soms traag.  Maar het lukte mij.  Elk van de drie stukken kon ik vertalen.  Op mijn manier.  Ik interpreteerde.  Volgens mijn mogelijkheden.  Ik vertaalde het verhaal op het podium naar mijn verhaal.  U gaf aan.  Ik construeerde.  Met uw bouwstukken maakte ik mijn invulling.  Ik zag leven op het podium.  Ik zag hoe dat leven ingekaderd wordt.  Ingeperkt.  Door regels en regeltjes.  Hoe wij constant opbotsen tegen die grenzen.  Hoe wij trachten uit te breken.  Hoe wij zoeken naar een uitweg.  Een uitweg uit het gewone.  Een uitweg om toch uit te steken boven de massa.  Om boven onszelf uit te stijgen.  Ik zag liefde op het podium.  Ik zag hoe liefde blijft doorwerken na de dood.  Hoe wij blijven zoeken naar degene, die weggevallen is.  Hoe hard dat gemis kan zijn.  Hoe dat gemis ons blijvend doet verlangen naar degene, die gemist wordt.  Ik zag een eerbetoon op het podium.  Aan de vrouw.  Aan de mens.  Ik zag hoe breekbaar die vrouw/mens is.  Hoe delicaat alles is.  Hoe een vrouw/mens tracht overeind te blijven.  
 
Drie stukken.  Drie verhalen.  Maar al die verhalen hebben dat ene gemeenschappelijk.  Die intensiteit.  Die constante kwaliteit.  Die passie.  Niks kan zo ontroerend zijn als passie.  Die passie bracht mij op het puntje van mijn stoel.  Want ik wou niks missen.  Geen enkele beweging.  Geen enkele noot.  Ik wou alles zien.  Alles horen.  Want dit was een feest.  Een feest waarop ik niet wilde afwezig blijven.  Ik voelde mij opgenomen in dat feestje.  Daarvoor zorgde u.  U hebt mij meegenomen.  U hebt mij bij de hand genomen.  Mij meegenomen op een fantastische ontdekkingsreis.
 
Ik blijf een leek in de klassieke muziek.  In de klassieke dans.  Maar dat mag mij niet afschrikken.  Dat mag mij niet weghouden.  Taal is niet altijd nodig.  Soms vinden wij wel een andere manier om te communiceren.  Dat heb ik zondag gemerkt.  Ik raakte ontroerd door uw beeldrijke taal.
 
Ik wil u allen danken.  Voor een wondermooie zondagmiddag.  Ik zeg u nu al: tot een volgende keer.  Die volgende keer komt er zeker.  Want in uw huis is schoonheid te vinden.  Ontroering.  Passie.  Daarvan wil ik proeven.  Met mondjesmaat.
 
Van harte bedankt.
 
Met vriendelijke groeten.


Trailer.

maandag 20 juni 2016

België - Ierland. Wat een feest! Wat een heerlijk feest!

Beste Duivels,
 
Ongetwijfeld had u al vroeger mijn brief verwacht.  Daarin kan ik u enkel bijtreden.  Het had vroeger gemogen.  Maar ik heb redenen.  Gegronde redenen om pas nu mijn brief te schrijven.  Zaterdag sloeg u mij met verstomming.  Ik was verlamd.  Nauwelijks in staat een woord te zeggen.  Laat staan een woord te schrijven.  Het ging niet.  Onmogelijk.  Die verlamming hield het hele weekend aan.  Pas nu heb ik een helder hoofd.  Pas nu kan ik opnieuw helder denken.  Die helderheid is nodig om een brief te kunnen schrijven.  Althans, dat is wat ik denk.
 
Heel misschien hebt u een scherpe geest.  Dan hebt u heel waarschijnlijk het verschil opgemerkt met mijn vorige brief.  Dat verschil schuilt reeds in de aanspreking.  In de manier waarop ik mij tot u richt.  In de vorige brief schreef ik duivels nog met een kleine letter.  Omdat het zo moest.  Omdat het zo hoorde.  Ik kon niet anders.  Ik schreef naar analogie met het geleverde spel.  Uw voetbal tegen Italië was niet fraai.  Enkel een kleine letter kon.  Een hoofdletter kon ik niet verantwoorden.  Daarom dus: duivels, met een kleine d.
 
Nu moet ik duivels met een hoofdletter schrijven.  Eigenlijk zou ik mijn volledige brief in hoofdletters moeten schrijven.  Dat kan ik evenwel niet.  Het zou te agressief ogen.  Het zou u heel misschien afschrikken.  U zou de brief wegleggen.  Waardoor hij ongelezen zou blijven.  Dat mag niet.  Brieven moeten gelezen worden.  Dat is het enige bestaansrecht van een brief.  Daarom is enige voorzichtigheid geboden.
 
Deze keer duivels met een hoofdletter in de aanspreking.  Het kan niet anders.  U schonk ons hoogstaand voetbal.  U schonk ons verhevenheid.  Het was een lust voor het oog.  Beter en mooier dan om het even welke Oscar winnende film.  Niemand die een beter scenario kan uitdenken.  Een betere plot kan niet uitgeschreven worden.
 
U hield ons nog een beetje in spanning.  Eén helft lang.  Voetbal heeft spanning nodig.  Er moet wat gesidderd worden.  Van angst.  Van spanning.  Er moet wat gebeefd worden.  Af en toe moet ons hart één tikje overslaan.  Dat is goed.  Dat is mooi.  Het doet ons meeleven.  Het doet ons intens meeleven.  Eén helft lang verkeerden wij in de onzekerheid.  Nagelbijtend keken wij toe.  Maar die intense spanning aan het thuisfront leken jullie niet te voelen.
 
Jullie bleven rustig.  Geen paniek in jullie rangen.  Overtuigd dat alles goed zou komen.  Aan het eind zou alles goed komen.  Geduld, dat hadden jullie.  Geduld wordt altijd beloond.  Dat zei mijn moeder altijd.  Als ik weer eens te ongedurig was.  Dan sprak zij mij toe.  Dat geduld een mooie deugd is.  Dat geduld altijd wordt beloond.  Dat zei zij.  Het leek wel alsof zij ook jullie had toegesproken.  Dat jullie haar woorden ter harte namen.  
 
U bouwde op.  U recupereerde.  Telkens in mooi, flitsend voetbal.  Dat het scorebord doelloos werkloos was leek u niet te deren.  Want u wist, ooit komt het goed.  Dat gebeurde ook.  In de wereld is rechtvaardigheid soms ver zoek.  In de voetbal daarentegen kan diezelfde rechtvaardigheid heel soms gevonden worden.  Zoals zaterdagmiddag.  U dwong die rechtvaardigheid af.  Dat moet soms gebeuren als die rechtvaardigheid niet op een dienblad wordt aangeboden.  Dan moet u zelf het initiatief daartoe nemen.  Dat deed u.  Niet één maal.  Wel drie maal.  Terwijl Petrus in een ver verleden de haan drie maal hoorde kraaien, zagen wij de bal drie maal in het doel verdwijnen.  Ongrijpbaar voor de doelman van Noord-Ierland.  Die doelman werd gevloerd door vakkundig sloopwerk.
 
Ik heb mij geamuseerd.  Zelfs in de eerste helft.  Toen doelpunten uitbleven.  Zelfs toen keek ik met plezier naar ons elftal.  Want ik zag één ploeg op het veld.  Een beeld, dat ik moest ontberen in die wedstrijd tegen Italië.  Ik zag gesloten rangen.  Ik zag elf spelers, die met eenzelfde doel op het plein stonden.  Met eenzelfde overtuiging.  In uw ogen brandde eindelijk dat heilige vuur.  Dat vuur, dat noodzakelijk is om op hoogstaand niveau te kunnen presteren.  Zaterdagmiddag had u dat vuur.  Negentig minuten lang.  Nooit doofde het.  Nooit minderde het.  U bleef dat vuur oppoken.  Opstoken.  Hoge, felle vlammen.  Het vuur knetterde.  Het vuur spatte.
 
Ik heb geroepen.  Ik heb gejuicht.  Bij elk doelpunt veerde ik recht.  Dolenthousiast.  Heel even had ik zelfs die spreekwoordelijke krop in de keel.  Sport is emotie, dat wordt wel eens gezegd.  Heel soms kunnen of mogen wij het ook ervaren.  Toen Romelu in de armen van zijn broer vloog, was er zo een moment.  Kan het mooier? Kan het beter? Ik denk het niet.  Tranen mogen vloeien.  Hoeven niet weggeborgen te worden.  Het bewijst dat onze helden ook maar mensen zijn.  Dat zij van vlees en bloed zijn.  Dat zij heel misschien wel op goden lijken maar eigenlijk heel diep van binnen nog dat kleine jongetje zijn.  Voetbal, wat een heerlijk spelletje.
 
Zaterdagmiddag heb ik gekeken.  U hebt mij betoverd.  U doet mij nu al uitkijken naar woensdag.  De tijd vliegt.  Dat is niet goed.  Want met die vliegende tijd worden wij ook altijd maar weer dat ietsje ouder.  Maar dat deert mij niet.  Ik wil dat het woensdagavond is.  Negen uur in de avond.  Ik wil dat de aftrap gegeven wordt tegen Zweden.  Dat ik eenzelfde voetbal mag zien.  Want dan kan het niet stuk.  Daarvan ben ik overtuigd.  Met eenzelfde overgave moeten wij het halen.
 
Ik wens u alle succes.  Doe het goed.
 
Met vriendelijke groeten.

donderdag 16 juni 2016

Adele, gezien in Sportpaleis. Brief aan Adele.

Beste Adele,
 
Slim naar Antwerpen? Wij dachten slim te zijn.  Gewoon één uurtje vroeger vertrekken dan oorspronkelijk gepland.  Op die manier dachten wij de files voor te zijn.  Ongestoord zouden wij naar het Sportpaleis kunnen.  Zo hadden wij het uitgedacht.  Maar tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren.  Dat wist Willem Elsschot al een tijdje.  Ons was die kennis volledig vreemd.  Wij werden hard geconfronteerd met het Antwerpse verkeersinfarct.
 
Drie uren.  Drie lange uren om van Gent naar Antwerpen te komen.  Te rijden.  Ik heb gefoeterd.  Op de andere automobilisten.  Omdat zij ons ophielden.  Op de verkeerslichten.  Op de politieagenten.  Op de voetgangers.  Ik heb gefoeterd op alles wat een normale doorstroom verhinderde.  Op alles wat mij voetstaps deed rijden.  Ik was niet de aangenaamste jongen in de wagen.  Fileleed brengt het minst fraaie naar boven in een mens.  Ik mocht ervaren dat ik hierop geen uitzondering ben.  Ik was op.  Ik had het gehad.
 
Ondanks het lange oponthoud was ik tijdig op de afspraak.  Een afspraak, dat ik al een tijdje terug met u had gemaakt.  Een afspraak, waarnaar ik uitkeek.  Vóór het concert had ik nog voldoende tijd om te ontstressen.  Alle stress viel van mij af.  Ik dronk een pintje.  Dat helpt altijd.  Het maakte mij rustiger.  Het deed mij beseffen dat ik op een feestje was.  Dat ik op één van de grootste evenementen van het jaar was.  Want dat had ik gelezen.  Dat had ik gehoord.  Op sociale media en in kranten las ik enkel superlatieven.  Nergens hoorde ik een onvertogen woord.  Enkel lof voor u.
 
Plots stond u op het podium.  U ben stipt.  U bent precies.  Tijdig was u op onze afspraak.  Vanuit de kelders van het Sportpaleis werd u het podium ‘opgeschoten’.  Heel eventjes dacht ik aan Star Wars.  Maar dat was slechts heel even.  Want ik wilde mij niet laten afleiden.  Ik wilde mij focussen.  Op u.  Enkel en alleen op u.  Voor niks anders zou ik oog hebben.
 
Hello.  Daarmee begon u.  Een mooier welkom bestaat niet.  Ik durfde niks terugzeggen.  Geen goedendag van mij aan u.  Ik ben nochtans een beleefde jongen.  Maar wat kon ik zeggen? Wat kon ik stamelen? Ik zweeg.  Ik zei niks terug.  Respect doet een mens soms verstommen.  Dat mocht ik gisteren ervaren.  Een hele avond deed u mij zwijgen.  Ik kon enkel luisteren.  Naar uw stem.  Een stem, die de mooiste en warmste nachtegaal in de schaduw zet.  Perfect vakmanschap.  Op geen enkel moment leek dat zingen een inspanning voor u.  Het ging als vanzelf.  U bent gezegend.  Twee uur lang presteren op een constant hoogstaand niveau, het is slechts weinigen gegeven.  Uw stem doet mij twijfelen.  Zou er dan toch een god zijn? Zou er dan toch ‘iets’ zijn? Want vanwaar kan zoveel schoonheid anders komen? Ik weet het niet.  Zelfs vandaag weet ik nog altijd het antwoord niet.  
 
Vóór aanvang was er toch enige twijfel bij mij.  Ik had vragen bij de nieuwe nummers.  Ik vond ze niet van eenzelfde hoogstaande niveau als de voorgangers.  Uw nieuwste album kon mij niet echt overtuigen.  Een ander punt van twijfel was de locatie.  Het Sportpaleis vond ik niet echt passen bij een dame als u.  Ik had gehoopt op iets intiemers.  Iets warmers.  Dat werd het niet.  U zou in de Antwerpse rocktempel staan.  Die keuze maakte mij bang.  Zou u, samen met uw nummers, niet verdwijnen in dat kolossale? Zou u niet ondergaan in dat decor?
 
Mijn vrees bleek ongegrond.  Ik vergat dat ik in het Sportpaleis was.  Daarvoor zorgde u.  U deed alles kleiner lijken.  Met uw geestige, spitse babbeltjes tussendoor leek het alsof wij op theevisite waren bij u.  Dat u ons had uitgenodigd.  Voor een avondje bij u thuis.  U was de perfecte gastvrouw.  U verwende ons.  U sprak ons toe.  U keek ons in de ogen.  Dat laatste kan onmogelijk lijken.  Toch was het zo.  Via het videoscherm kon ik u diep in de ogen kijken.  In uw ogen zag ik lichtjes fonkelen.  Daarin kon ik lezen dat u het best naar uw zin had.  U amuseerde zich.  Net als ik.  Net als al de rest.
 
Ook de nieuwe nummers bleken wonderwel te werken.  Terwijl ik mijn reserves had tegenover die nummers op plaat, sloopte u dat voorbehoud op het podium.  U wist mij in te palmen.  U wist mij te winnen.  Die nieuwe nummers hadden een juiste en terechte plaats in de set.  Zij zorgden voor poppy afwisseling.  Het niveau van vijfsterrenkwaliteit hield u aan tijdens het volledige concert.  Geen enkel zwak moment.  Geen enkel moment, waarop ook maar iets aan te merken zou kunnen zijn.  U ontnam ons alle wapens voor mogelijke kritiek.  Want kritiek was er niet.  U had ons ontwapend.  U had ons overtuigd.  
 
U voerde mij doorheen vele emoties.  Dat doen die nummers.  Dat doet u.  U laat ons niet onberoerd.  Tijdens het concert dacht ik aan vrienden.  Vrienden, die er niet meer zijn.  Vrienden die, als het anders was gelopen, heel waarschijnlijk naast mij hadden gezeten.  In het Sportpaleis.  Ik dacht aan vrienden, die er wel nog waren.  Gelukkig maar.  Ik dacht aan familie.  Ik dacht aan mijn grootste liefde.  Mijn grootste liefde, die ik nog steeds heb.  Die ik nog steeds bemin.  Aan dat alles dacht ik.  Ik was een rijk man.  Dat dacht ik terwijl u zong.  In dat Sportpaleis overviel mij een intens gevoel van geluk.  U bent gezegend met uw stem.  Ik voel mij gezegend met alles rondom mij.  
 
Heel lang keek ik uit naar uw komst.  Zoals ik vroeger deed met Sinterklaas.  Zo keek ik nu naar u uit.  Met eenzelfde intensiteit.  Met eenzelfde spanning.  Nu is het voorbij.  Te vlug.  Te snel.  Maar één ding weet ik.  Heel vaak zal ik terugkijken.  Vaak zal ik teruggrijpen naar dit concert.  Zal ik vele momenten herbeleven.  Zal ik opnieuw datzelfde gevoel herbeleven.  Dat gevoel van opperste en puur geluk.
 
Beste Adele, ik wil u danken.  Tegelijk wil ik u ook iets vragen.  Iets toevertrouwen.  Iets, dat u kan meenemen naar uw andere concerten.  Kom nog één keer terug.  Keer nog één keer terug op het podium.  Eén of meer bisnummers moet u het publiek gunnen.  Dat is nodig.  Want te bruusk afscheid nemen van pure schoonheid is hartverscheurend.  Dat kunnen wij niet aan.  Zachtjes aan moet u ons uitwuiven.  Zachtjes aan moet u ons terugsturen naar de alledaagsheid.  Want twee uur lang hebben wij mogen vertoeven op een uitzonderlijke planeet.  Die terugkeer moet in kleine stapjes gebeuren.  Dat had beter geweest.  Maar dat is slechts detailkritiek.  Doet geen afbreuk aan uw wonderbaarlijke prestatie.
 
Beste Adele, ik wil hopen op een volgende keer.  Want dan wil ik weer van de partij zijn.  Dat weet ik nu al.  Ik kan enkel zeggen dat ik er nu al naar uitkijk.
 
Met vriendelijke groeten.

Setlist:
Hello
Hometown glory
One and only
Rumour has it
Water under the bridge
Skyfall
Million years ago
Don’t you remember
Send my love (to your new lover)
Make you feel my love
Sweetest devotion
Chasing pavements
Someone like you
Set fire to the rain
When we were young
Rolling in the deep


dinsdag 14 juni 2016

België - Italië. Een spijtig resultaat maar wij blijven geloven.

Beste duivels,
 
Gisterenmorgen was ik zenuwachtig.  Dat is eerder uitzonderlijk te noemen.  Ik ben een rustige jongen.  Onder alle omstandigheden.  Of toch niet.  Als voetbal in het spel is, lijken mijn zenuwen toch ietsje actiever te worden.  Mijn zenuwen staan gespannen.  Dat hield gisteren de volledige dag aan.  Tot het moment dat jullie het veld opstapten.  Ik werd rustiger.  Omdat ik het beste elftal het veld zag opstappen.  Neen, ik moet eerlijk zijn.  Het op één na beste elftal, dat zijn jullie.  Dat ene cijfermatige feitje kalmeerde mij.  Dat feit leek dezelfde uitwerking te hebben als de beste kalmeerpil.
 
Vandaag ben ik niet langer zenuwachtig.  Een zekere gelatenheid hangt over mij.  Teleurstelling, zo kan je dat gevoel ook omschrijven.  Want vandaag weet ik wat ik gisteren nog niet wist.  Gisteren lag alles nog open.  Was alles nog mogelijk.  Twee keer vijfenveertig minuten boden ons de kans het verwachte resultaat te behalen.  Het draaide anders uit.  Dat verwachte resultaat kwam er niet.  Winnen deden wij niet.  De voetbalgoden hadden een ander scenario uitgetekend.  Een scenario, waarmee wij op voorhand geen enkele rekening hadden gehouden.  Jullie verloren.  Met twee tegen nul.  Dat verdict was hard.  Maar niet te ontkennen.  Die cijfers stonden gisterenavond groot op het scorebord.  Iets minder groot stonden die cijfers vandaag in de krant.
 
Wij verloren.  Dat is eigen aan het spelletje.  Je kan winnen.  Je kan verliezen.  Je kan zelfs gelijkspelen.  Wij gingen evenwel voor de slechtste optie: verlies.  Daarmee heb ik het niet moeilijk.  Ik vind het jammer, dat wel.  Zoals ik al zei, dat is eigen aan het spelletje.  Waar ik het wel moeilijk mee heb, is de manier waarop wij het verlies incasseerden.
 
Het had anders kunnen lopen.  Dat mocht blijken uit de gehoorde pronostieken bij vrienden en collega’s.  Iedereen ging voor winst.  Soms met het kleinste verschil.  Soms met groot verschil.  Maar altijd was er winst.  Toch bij de overgrote meerderheid.  De supporters leken overtuigd van jullie kunnen.  De supporters leken te beseffen dat wij het beste wereldelftal op de mat hadden.  Dat zelfde besef ontbrak bij jullie.  Jullie die toch de sterren zijn.  Jullie leken niet overtuigd van jullie bijeen gespeelde status.
 
Jan Mulder zei het in de nabeschouwing.  Ik kan hem enkel bijtreden.  Jullie straalden geen agressiviteit uit.  Jullie voetbalden niet volgens jullie plaats op de wereldranglijst.  Jullie waren te traag.  Te weinig geïnspireerd.  Te tam.  Te mak.  Te angstig.  Te voorzichtig.  Te weinig lef.  Jullie faalden als team.  Het zou te gemakkelijk zijn met een beschuldigende vinger naar deze of gene te wijzen.  Daaraan bezondig ik mij niet.  Het was het elftal, dat in gebreke bleef.  Geen van de elf spelers schitterde.  Het vurige rood was flets.  Het vurige rood fonkelde niet.  De duivels bleken inspiratieloze angsthazen.  Wij hoeven ons spel niet af te stemmen op de tegenstander.  We moeten uitgaan van onze eigen kracht.  Die eigen kracht gebruiken wij niet.  Of toch te weinig.  Veel te weinig.
 
Was alles dan slecht? Was alles dan superslecht? Neen.  Ik blijf geloven dat jullie het sprankelende voetbal, dat elk van jullie in de voeten heeft, ook op het veld zullen tonen.  Want op sommige momenten zag ik korte, hoopgevende flitsen.  Een bewijs dat het kan.  Maar aan die korte momenten hebben wij niet genoeg.  Jullie moeten negentig minuten klassebakvol flitsen.  Ik kan enkel hopen dat het gebeurt bij de volgende wedstrijden.  Dat jullie bij de volgende wedstrijden het spelniveau tentoonspreiden, waarom jullie zo geroemd worden.  Maar dan moet het anders.  Helemaal anders.  Dan moeten jullie spelen met het mes tussen de tanden.  In jullie ogen moet overtuiging schitteren.  Geen twijfel.  Wij zijn de beste spelers, die gedachte moeten jullie uitstralen.  Want zo is het.  Daarvan moeten jullie eindelijk zelf overtuigd zijn.  Met die overtuiging moeten jullie gaan spelen.  Sneller.  Flitsender.  Mooier.  Agressiever.
 
Zaterdag zal ik opnieuw voor het scherm zitten.  Ik zal opnieuw naar jullie kijken.  Verras ons.  Laat onze monden openvallen van verbazing.  Goochel met die bal.  Flits.  Schitter.  Overrompel de tegenstander.  Laat de tegenstander erbij staan en laat hem ernaar kijken.  Trap die bal naar voor.  Niet wild.  Wel doelgericht.  Met de juiste focus.  De focus van een overtuigde winnaar.  Want dat moeten jullie doen.  Winnen.  Laat ons zien dat jullie het spelletje beheersen.  Van het langste hoofdhaar tot de kleinste teennagel.  Dribbel en speel alsof het de laatste keer is.  Alsof het de laatste keer is dat jullie voor ons kunnen spelen.
 
Ik geloof dat jullie het kunnen.  Aan jullie om het te bewijzen.  Op de mat.  Op zaterdag en alle volgende wedstrijden.
 
Ik wens jullie alle succes.
 
Met vriendelijke groeten.

maandag 13 juni 2016

Doe Maar, gezien in Lotto Arena. Brief aan Henny, Ernst, Jan, René en Kenny B.

Beste Henny,
Beste Ernst,
Beste Jan,
Beste René,
 
Beste Kenny,
 
Vierendertig jaar terug kocht ik Doris Day en Andere Stukken.  Het derde album van Doe Maar.  Doe Maar en Skunk, de eerste twee albums, had ik aan mij laten voorbijgaan.  Die waren aan mijn aandacht ontsnapt.  Maar dat derde album heb ik grijsgedraaid.  Op mijn slaapkamer.  Op een platenspeler, dat ik van mijn grote broer had gekregen.  Elke keer, dat ik naar de plaat luisterde, veranderde mijn slaapkamer in een concertzaal.  Mijn slaapkamer werd het podium.  Buiten stonden duizenden fans naar mij te kijken.  Want ik was de frontman.  De frontman van Doe Maar.  Ik was Henny Vrienten.  Ik zong.  Want ik kende de teksten.  Van a tot z.  Van z tot a.  Ik sprong.  Ik huppelde.  Mijn imaginaire fans schonk ik elke keer weer een verzorgd optreden.  Ik gaf mij volledig over.  Ik gooide mij.  Ik smeet mij.  Ik was de perfecte entertainer.  Heerlijke tijden waren het.  Heerlijke, mooie momenten.
 
Vrijdagavond stond ik in de Lotto Arena.  Jullie waren te gast in Antwerpen.  Ik wilde weten of jullie mij konden terugbrengen naar mijn slaapkamertje.  Ik wilde weten of die vele hits nog hetzelfde effect zouden hebben op mij.  Ik wilde weten of jullie mij tweeëndertig jaar terug in de tijd konden flitsen.  Naar de gekke jaren tachtig.  Met de teletijdmachine van professor Barabas zou het lukken.  Daarvan ben ik zeker.  Maar zouden jullie het ook kunnen? Dat wilde ik vrijdagavond ervaren.
 
Jullie begonnen voorzichtig.  Rustig.  Kalmpjes aan.  Dat hoeft niet te verbazen.  Jullie zouden er een extra lange avond van maken.  Jullie zouden nummers spelen, die jullie voordien nooit speelden op concerten.  Dan moeten we voorzichtig opbouwen.  Want die tieners zijn intussen vijftigers geworden.  Die twintigers zijn nu zestigers.  Jonge, jeugdige benzinemotoren zijn trage, slome dieselmotoren geworden.  Die ietwat oudere motoren moeten opgewarmd worden.  Jullie gaven ons die mogelijkheid.  Die mogelijkheid ons voor te bereiden op een feestje, dat er onvermijdelijk zat aan te komen.
 
Tussen de minder gekende hits lieten jullie af en toe een bommetje vallen.  Om ons wakker te schudden.  Om ons bij de les te houden.  Tussendoor passeerden Macho, Nachtzuster en is dit alles.  Om de temperatuur te meten.  Die bleek goed te zitten.  Luidkeels werd meegezongen.  Het publiek was klaar.  Er mocht begonnen worden met dat feestje.  Want dat feestje was hier.  In de Lotto Arena.
 
Joost Belinfante stak het vuur aan de lont.  Hij bracht Nederwiet.  Ik ben een brave jongen.  Nooit gebruikte ik cannabis.  Toch zong ik uit volle borst mee.  Het voorzichtige heupwiegen werd ietwat uitbundiger.  De eerste danspasjes werden gezet.  Ik was klaar.  Ik wou meer.  Toch moest het echte feest nog beginnen.  Want ook Nederwiet was slechts een opwarmertje.  Een inleiding.  Een intro.
 
Het startschot voor de eigenlijke, echte feestfinale werd gegeven door Kenny B.  Hij mocht de aftrap geven.  Hij deed het met verve.  Met overtuiging.  Hij bracht de nieuwe single 5446 is mijn nummer.  Nu kon het eindelijk beginnen.  Kenny B leek de code gebroken te hebben.  Jullie gingen aan de slag.  Want in de zaal draaiden alle dieselmotoren op volle gang.  Jullie leken het te voelen.  Jullie lazen de signalen goed.  Jullie schakelden een versnelling hoger.  Neen, jullie schakelden twee versnellingen hoger.  Nu ging het pas echt hard.  Nu ging het pas echt goed.
 
De ene na de andere hit volgde.  Sinds 1 dag of 2 (32 jaar), Pa, Eén nacht alleen, Doris Day, De bom, … Ik kon niet meer zwijgen.  Alles zong ik mee.  De Lotto Arena werd mijn slaapkamertje.  Ik keerde tweeëndertig jaar terug.  Ik werd opnieuw dat jongetje.  Een warme gloed overspoelde mij.  Een warme, nostalgische gloed.  Ik keek om mij heen.  Ik kon enkel lachen.  Lachen van puur geluk.  Geluk dat ik hier kon staan.  Mocht staan.  Geluk dat ik hier kon feesten.  Mocht feesten.  Links en rechts van mij, iedereen huppelde.  Iedereen zong.  Voor en achter mij, iedereen huppelde.  Iedereen zong.  Dit was heerlijk.  Dit was mooi. 
 
Wij kregen er niet genoeg van.  Wij riepen jullie terug.  Jullie kwamen terug.  Tot twee maal toe.  Want jullie hadden nog wat te geven.  Jullie wilden nog even doorgaan.  Belle Hélène, Smoorverliefd en Dansen met Alice volgden.  Dit mocht niet stoppen.  Dit moest doorgaan.  Dat hoopte ik.  Dat had ik graag gehad.  Maar elk begonnen verhaal heeft een einde.  Ooit stopt het.  Dat is ook zo bij concerten.  Ook die stoppen eens.  Na dertig nummers bleef het definitief stil.  Ik viel terug op mijn stoel.  Om zachtjes tot het besef te komen dat het gedaan was.  Dat het definitief voorbij was.
 
Jullie hebben mij doen voelen dat het kleine jongetje in mij nog niet dood is.  Dat kleine jongetje is heel af en toe springlevend.  Als dat gebeurt, is de wereld te klein.  Dan wil ik roepen.  Dan wil ik schreeuwen.  Dat kleine jongetje heeft wel een zetje nodig.  Dat weet ik.  Dat besef ik.  Maar vrijdagavond hebben jullie dat zetje gegeven.  Ik heb heerlijk genoten.
 
Beste Henny.  Beste Ernst.  Beste Jan.  Beste René.  Beste Kenny B.  Jullie hebben mij een prachtige avond geschonken.  Daarvoor wil ik jullie danken.  Heel misschien tot een volgende keer.  Maar dan wel geen tweeëndertig jaar meer wachten.
 
Met vriendelijke groeten.

Setlist:
Okee
Watje
Doe maar net alsof
Zoek het zelf maar uit
Macho
Vergeet me
Ruma Saja
Nachtzuster
Winnetoe
Is dit alles
Regen
Bang
Hé, hé
Liever dan lief
Nederwiet
De eerste X
Radeloos
5446 is mijn nummer
Parijs
Sinds 1 dag of 2 (32 jaar)
Pa
Alles gaat voorbij
Tijd genoeg
Eén nacht alleen
Doris Day
De bom
Belle Hélène
Smoorverliefd
De vrolijke padvinder
Dansen met Alice