dinsdag 3 mei 2016

Geflitst! Brief aan Lidar, de flitspaal.

Beste Lidar,
 
Ik kende u niet.  Uw bestaan was mij onbekend.  Al de media-aandacht, die uw intrede in Gent met zich meebracht, was aan mij voorbijgegaan.  Ik meen van mijzelf dat ik in de dagelijkse stroom van nieuwsberichten het belangrijke van het minder belangrijke, onbelangrijke kan onderscheiden.  Dat mag u doen besluiten dat ik uw bestaan tot het minder belangrijke rekende.  Want ik had het niet gelezen.  Ik wist het niet.
 
Lidar? Had u het mij moeten vragen, ik zou bij uw naam denken aan een personage uit Star Wars.  U zou een verre neef kunnen zijn van Darth Vader.  Het zou kunnen.  U zou een roboticaal vriendje kunnen zijn van C-3PO.  Het zou kunnen.  U zou een het mooiere broertje kunnen zijn van Jabba de Hutt.  Zelfs dat zou kunnen.  Maar neen, u was niks van dat alles.  U was een flitspaal.  Een superflitspaal, waarvan ik het bestaan niet vermoedde.
 
Uw bestaan zou aan mij voorbijgegaan zijn indien die ene dag, dat ene uur en die ene plaats niet op een voor mij fatale wijze waren samengekomen.  Want op die ene dag was ik op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. 
 
Ik had u niet gezien.  Dat zal u misschien verbazen.  U bent niet van de fijnste.  Eerder bent u aan de zware kant.  Interpreteer dat niet als een verwijt.  Dat is een vaststelling.  Indien u over enige zelfkennis beschikt, zal u het moeten beamen.  Desondanks had ik u niet gezien.  U stond alleen.  Niemand bij u in de buurt.  Dat is het lot van een onbemande flitspaal.  Een eenzaam bestaan, dat dacht ik later.  Veel later.
 
Een felle flits.  U knipoogde.  U knipoogde naar mij.  Dat is wat ik aanvankelijk dacht.  U trachtte mij op uw bestaan attent te maken.  U trok de aandacht.  Om uw tot dan eenzame bestaan te milderen.  U zocht contact.  Met mij.  Dat is wat ik dacht.  Ik dacht verkeerd.  U zocht geen contact.  U wees terecht.  Terechtwijzen kan u enkel als u niet wordt afgeleid.  Dat kan u enkel als u kan focussen.  Vandaar uw kluizenaarsbestaan.  Vandaar uw eenzaamheid.  U kiest zelf voor die afzondering.  Om uw opgedragen taak naar behoren te kunnen vervullen.  Om uw opdrachtgevers te behagen.
 
U wees mij terecht.  Via die flits liet u mij weten dat mijn voet te hard op het gaspedaal drukte.  Ik had uw boodschap meteen begrepen.  Ondanks het vroege uur was ik wakker.  Was ik alert.  Ik begreep uw boodschap.  Te laat, dat wel.  Te laat besefte ik dat ik mij verplaatste in de nieuw ingestelde zone 30.  Ik kom niet vaak in de binnenstad.  Toch niet met de wagen.  Eerder geef ik de voorkeur aan de fiets.  Slechts heel uitzonderlijk neem ik de wagen.  Ik moest dus nog wennen aan die zone 30.  Die gewenning gebeurde bruusk.  Onverwachts.  Daar had u de hand in.
 
Achteraf zond u mij nog een kaartje.  Heel attent van u.  U vroeg mij boete te doen.  Ik erkende mijn fout.  Ik deed boete.  Ik had naar redenen kunnen zoeken waarom ik toch niet zou moeten betalen.  Die vond ik niet.  Ik had mij in mijn protest kunnen verlagen tot scheldproza.  Ik kon gaan schelden op uw opdrachtgever.  Ik zou kunnen schrijven dat ik niet begreep waarom de overheid zich tot dergelijke praktijken durfde te verlagen.  Dat ik mij afvroeg of diezelfde overheid geen andere, meer belangrijke taken diende te vervullen.  Het bestrijden van terrorisme, bijvoorbeeld.  Ik zou kunnen schrijven dat het altijd maar weer de kleine man is, die gepakt wordt.  Dat de mannen van het grootkapitaal toch altijd maar weer de dans ontspringen.  Ik zou kunnen schrijven dat dertig kilometer per uur echt niet hoort voor een wagen.  Dat wagens daarvoor niet gemaakt zijn.  Dat die snelheid een slakkengangetje is.  Dat alles had ik kunnen schrijven.  Ik deed het niet.  Ik betaalde.  Met tegenzin, uiteraard.
 
Ik heb betaald.  Daarmee lijkt de kous af te zijn.  Toch is dat niet zo.  Ik voel de noodzaak u een brief te schrijven.  Om u te bedanken.  Jawel, u leest het goed.  Om u te bedanken.  Heel waarschijnlijk denkt u nu dat ik een wat rare jongen ben.  Dat zou kunnen.  Ik zelf vind van niet.  U zal misschien anders oordelen.
 
Onlangs was ik opnieuw in de binnenstad.  Met de wagen.  Ik was beducht op een nieuwe kennismaking met u.  Ik wou geen knipoog.  Ik wou geen flits.  Ik hield mij aan de snelheid.  Ik reed dertig.  Slechts dertig.  Bij die snelheid sloop een zekere rust in mij.  Ik voelde mij zen.  Zen in het verkeer? Het kan.  Ik heb het ervaren.  Ik keek anders tegen de dingen aan.  Ik had de tijd.  De gekke, soms onverwachte capriolen van de zwakke weggebruiker konden mij niet uit mijn lood slaan.  Integendeel.  Plots vond ik die capriolen charmant.  Grappig.  Ik lachte.  Ik gaf collega-weggebruikers voorrang.  Zelfs als het niet echt moest.  Ik liet anderen inschuiven.  Invoegen.  Zeeën van tijd, dat is wat ik had.  Dat is wat ik gaf.
 
U liet mij begrijpen dat dertig niet kan in de stad.  U liet mij inzien dat dertig moet in de stad.  Omdat het alles rustiger maakt.  Aangenamer.  Ik rij anders.  Niet dat ik anders een verkeersagressieveling was.  Dat was ik geenszins.  Maar ik durfde wel eens te zondigen.  Als u niet keek.  Als u heel even wegkeek.  Dat doe ik niet meer.  Nooit meer.  Ik ben tot inkeer gekomen.  Omwille van de rust, die ik in ruil gevonden heb.  Vanaf nu weet ik het.  Dertig per uur, een heerlijke, zalige state of mind.
 
Beste Lidar, ik dank u.  Als ik u de volgende keer zie, zal ik knipogen.  Met een grote glimlach.
 
Met vriendelijke groeten.
 

4 opmerkingen:

  1. "zachte" weggebruiker klinkt zoveel positiever (en correcter), want leveren fietsers en voetgangers immer niet zelf de energie voor hun verplaatsing? Zijn ze mentaal niet sterk? De vraag stellen is ze beantwoorden!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. May the force be with you Wim ! ;-) You met a traffic Jeddhi !

    BeantwoordenVerwijderen