dinsdag 31 mei 2016

We shall overcome, gezien in NTGent. Brief aan Roeland Vandemoortele.

Beste Roeland,
 
Ik had een brief kunnen schrijven aan Wim Opbrouck.  Aan Axl Peleman.  Ik had een brief kunnen schrijven aan Ron Reuman.  Ik deed het niet.  Ik verkoos mijn brief te richten aan u.  Aan Roeland Vandemoortele.  In tegenstelling tot uw kompanen ken ik u niet.  Of toch onvoldoende.  Uw kompanen heb ik al enkele keren zien optreden.  Zien performen.  Bij u was dat slechts één keer.  Dat was in De Centrale.  In het voorprogramma van Roland.  Toen stond u met Too Tangled op het podium.  Bij die eerste kennismaking was ik behoorlijk onder de indruk.  U had mij overtuigd.  Eén overtuigende ontmoeting blijft toch onvoldoende om te beweren dat ik u zou kennen.  Dat ik u persoonlijk zou kennen.  Daarom doe ik het ook niet.  Wel durf ik het aan u een brief te schrijven.  Dat is eerder vrijblijvend.  Vriendschapsbanden hoeven daarvoor niet.
 
Zaterdagavond was ik in Gent.  In NTG.  Ik had een kaartje gekocht voor We shall overcome.  Die voorstelling over oorlog en vrede.  Ik zag Axl het podium opstappen.  Ik zag Ron plaatsnemen achter het drumstel.  Ik zag Wim opkomen.  Ook u zag ik datzelfde podium opstappen.  Dat was een verrassing.  Ik had u niet onmiddellijk verwacht.  Waarom? Ik weet het niet.  Een verklaring kan ik niet geven.  Toch zou snel blijken dat u de juiste man op de juiste plaats was.  Net als met Too Tangled zou u erin slagen mij te overtuigen.
 
We shall overcome.  Meteen had ik door dat het geen feestje zou worden.  Het zou geen wandeling in het park worden.  Het podium kleurde zwart.  Weinig belichting.  Enkel het hoogstnodige.  In de zwarte doeken, achteraan op het podium, meende ik een bos te zien.  Een vies, vuil bos.  Kale, afgeknakte bomen.  Met achter dat bos de loerende vijand.  Klaar om aan te vallen.  Dat meende ik te zien.  Omwille van mijn eigen veiligheid kroop ik wat dieper weg in mijn zetel.  U kan maar nooit weten.
 
Oorlog is een monster.  Het is wreed.  Kwaadaardig.  Het kruipt en sluipt.  Oorlog vernietigt.  Verscheurt.  Dat mocht blijken uit de gekozen songs.  Wim zong de woorden.  Dat deed hij goed.  Dat zijn wij van hem gewoon.  U trad Wim bij.  Dat werd van u verwacht.  Dat is de taak van een muzikant.  U bent deel van een band.  Dan wordt enige medewerking gevraagd.  Verlangd. 
 
U dikte de door Wim gezongen woorden aan.  U legde de accenten.  U met uw gitaar.  U klonk hard als het moest.  Zacht als het kon.  U was de perfecte begeleider.  U vertaalde de gebrachte emoties, die Wim zong.  Soms woest, soms ingetogen.  In uw gitaarspel hoorde ik de oorlog.  De verwoestende kracht.  In uw spel hoorde ik het gehuil en getier.  Ik hoorde het rouwen.  Het stille gemijmer om wat verloren ging.  Ik hoorde de pijn.  Van gewonde soldaten.  Van angstige soldaten.  Van vaders en moeders, die hoopvol wachtten op nieuws van het front.  Van vrouwen en kinderen.  Uw gitaar versterkte de aanklacht tegen oorlog.
 
Na de pauze werd het helemaal anders.  De oorlog was nog altijd aanwezig.  Niet meer zo prominent.  Dat niet.  De oorlog sluimerde.  Slalomde doorheen de hoop.  De stille hoop op vrede.  Het zwarte werd weggegomd.  Het witte trad in de plaats.  De schoonheid.  De puurheid.  De onschuld.  Maar achteraan dat podium zag ik nog steeds dat bos.  Als een constante bedreiging voor de gevonden vrede.  Alsof het leek te zeggen dat alles zo weer kan ontbranden.  Dat alles zo weer kan ontaarden.  De hoop is fragiel.  De hoopvolle verwachtingen op een mooie toekomst zijn breekbaar.  Een wereld zonder oorlog, het klinkt naïef.  Alsof het niet mogelijk is.  Nooit mogelijk is.  Die twijfel klonk door in uw gitaarspel.  U speelde ingetogener.  Stiller.  Alsof u dacht dat u bij een al te luid en wild gitaarspel die gecreëerde hoop finaal de kop zou inslaan.

U bent een goochelaar.  Een tovenaar.  U bent een meester.  Een virtuoos.  U bent eigenlijk alles wat We shall overcome nodig had.
 
Zaterdagavond heb ik meegezongen.  Op aangeven van Wim.  De ceremoniemeester.  Die avond wou ik hem volgen.  Ik wou de straat op.  Met u en de band op kop.  Als er gezongen wordt, wordt er niet gevochten.  Dat gaat niet samen.  Dat kan niet.  Dat werkt niet.  Ik geloofde dat.  Die avond wou ik alles geloven.  Ik wou zelfs geloven dat heel binnenkort de wapens zouden zwijgen in Syrië.  Omdat wij zongen.  Omdat wij uit volle borst zongen de vrede toch een kans te geven.  Ik wou geloven dat het goed zou komen in Irak.  In Afghanistan.  Ik wou geloven dat België dan toch zou afzien van de aankoop van gevechtsvliegtuigen.  Dat België in plaats daarvan zou investeren in de strijd tegen armoede.  Dat wou ik geloven.  Omdat ik zong.
 
Zaterdagavond hebt u mij heel even doen geloven in een wereld zonder oorlog.  Zaterdagavond liet u mij toe heel even naïef te zijn.  Zonder daarop afgerekend te worden.  Zaterdagavond hebt u mij een fantastische avond bezorgd.  Omdat u mij deed stilstaan bij de oorlog.  Omdat u mij deed inzien dat wij voortdurend moeten blijven streven naar vrede.  Hier en overal.  Ondanks alle mogelijke risico’s.  Ondanks alle mogelijke tegenwerpingen.
 
U bezorgde mij een mooie avond.  Samen met Axl, Ron en Wim.  Daarvoor wou ik u danken.  Daarvoor wou ik jullie danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 
 

donderdag 26 mei 2016

Zwemmen? Eindelijk kan ik het. Brief aan een potentiële, aarzelende leerling-zwemmer.

Beste,
 
Het gebeurde wel eens.  Het overkwam mij wel eens.  Dat mij in een gesprek gevraagd werd of ik kon zwemmen.  Ik durfde op die vraag te antwoorden.  Ik durfde te antwoorden dat ik helemaal niet kon zwemmen.  Ik geneerde mij niet.  Ik voelde mij helemaal niet beschaamd.  Ik gaf het ronduit toe.
 
Moeilijker werd het als zij mij vroegen waarom ik niet kon zwemmen.  Daarop kon ik niet echt een antwoord geven.  Ik maakte mij er doorgaans van af met die ene dooddoener.  Dat ik een speelvogel was.  Dat ik wel kansen had gehad maar dat ik deze niet had gegrepen.  Bij dat antwoord ging mijn nieuwsgierige gesprekspartner al wat vreemder kijken.
 
Sommige gesprekspartners gingen nog verder.  Zij gingen nog dieper op de zaak in.  Zij vroegen mij op de man af wanneer ik dan eindelijk eens zou leren zwemmen.  Want dat was toch wel nodig.  Die laatste opmerking voegden zij er steeds aan toe.  Het kon toch niet dat een bijna vijftigjarige niet kon zwemmen.  Hierop vond ik nooit een juist antwoord.  Ooit zou ik het wel eens doen.  Dat antwoordde ik.  Als ik op pensioen was.  Een mens moet een uitdaging hebben.  Zelfs op latere leeftijd.  Een ander en juister antwoord vond ik niet.  Vond ik nooit.
 
Indien zij bleven aandringen op een verklaring (want sommigen deden dat) had ik nog die ene dooddoener.  Dat perfectie mij afschrikte.  Want indien ik ooit zou kunnen zwemmen, zou ik die perfectie benaderen.  Dat maakte mij onzeker.  Dat scenario wou ik vermijden.  Ik wou onaf blijven.  Dat vertelde ik.  Niet echt zelfzeker.  Ik besefte dat mijn laatste verweer weinig overtuigend klonk.  Mijn laatste verdedigingsmuur was op los zand gebouwd.  Dat besefte ik.
 
Ik bleef dat zwemmen voor mij uit duwen.  Ik kon het van mij weghouden.  Tot die ene dag.  Die ene dag, waarop het mij niet langer lukte.  Die ene dag kon ik het niet langer voor mij uit duwen.  Ik zat er midden in.  Die ene dag was ik begonnen met dat ene, dat ik had voorbehouden voor mijn pensioen.  Ik was begonnen met zwemlessen.  
 
Die ene dag stond ik in het zwembad.  In de juiste outfit.  Met zwembroek.  Zonder zwembandjes.  Ik was onrustig.  Zenuwachtig.  Angstig keek ik om mij heen.  Naar een laatste vluchtweg.  Die was er niet.  Vluchten kon niet meer.  Ik moest aan de slag.  
 
Het zou mij nooit lukken.  Met die gedachte stond ik in het water.  Die gedachte zei ik ook luidop.  Tegen mijn zwemleraar.  Ik trok mijn vermogen tot coördinatie sterk in twijfel.  Want net dat moet gebeuren bij zwemmen.  Bewegingen moeten op elkaar afgestemd worden.  Steeds weer dezelfde bewegingen moeten elkaar opvolgen.  Ik zou het niet kunnen.  Die weinig bemoedigende hersenkronkel had zich in mijn hoofd genesteld.  Was niet weg te krijgen.
 
Mijn zwemleraar had meer vertrouwen.  Het zou lukken.  Het zou zeker lukken.  Daarvan was hij overtuigd.  Daarvan probeerde hij mij te overtuigen.  Bij hem was geen twijfel te bespeuren.  Hij was zeker van zijn stuk.
 
Wij gingen aan de slag.  De bewegingen werden mij aangeleerd.  Aan de kant.  Op het droge.  Eerst de benen.  Dan de armen.  Alles werd eindeloos herhaald.  Die bewegingen moeten een automatisme worden.  Dat kan enkel via oefening.  Oefening baart kunst, dat wordt gezegd.  Oefenen dus.  Nog eens oefenen.  Nog maar eens oefenen.  De zwemleraar observeert.  Wijst mij de foutjes aan.  Corrigeert.  Wij hernemen.  Opnieuw en opnieuw.  Opnieuw en opnieuw.
 
Ik ging het water in.  Om die bewegingen ook in het water in te oefenen.  Ik ben nu bijna aan mijn laatste les toe.  Als ik terugkijk, kan ik niet precies meer zeggen wanneer de zwemleraar die ene opmerking maakte.  Die ene opmerking, die ik lang voor onmogelijk had gehouden.  Tijdens één van die eerste lessen riep de zwemleraar mij toe dat ik had gezwommen.  Ik had de juiste bewegingen gemaakt.  In de juiste volgorde.  Op het juiste moment.  In de juiste houding.  Het wonder was geschied.  Ik kon zwemmen.  Eindelijk kon ik zwemmen.
 
Niet enkel kon ik zwemmen.  Dat alleen zou wat weinig geweest zijn.  Met die zwemlessen had ik ook zin in zwemmen gekregen.  Ik zwom graag.  Heel graag.  Terwijl ik mij in het begin nog naar de lessen sleepte, haastte ik mij de laatste lessen glimlachend naar diezelfde lessen.  Ik stond te popelen om in het water te gaan.  Om die lengtes af te zwemmen.  Met naast mij mijn zwemleraar.  Die mij toeriep.  Om toch nog even op mijn voeten te letten.  Om toch nog even te wachten met die beenbeweging.  Om mijn hoofd laag te houden.  Om mijn hoofd voldoende lang boven water te houden.  Om mijn armbewegingen minder wijd te houden.  Alle raadgevingen volgde ik op.  Want ik wilde perfectie in mijn zwemstijl brengen.  Om ooit, als ik het zonder zwemleraar moest stellen, niet verweesd achter te blijven.  Ik luisterde.  Ik zwom.
 
Nu ik kan zwemmen stel ik vast dat ik nog niet perfect ben.  Nog altijd ben ik onaf.  Dat stelt mij gerust.  Er is nog werk aan de winkel.  Maar zwemlessen hoeven voor mij niet meer.  Ik kan zwemmen.  Niet langer blijf ik in het zwembad aan de kant.  Niet langer mijd ik zwembaden.  Neen, ik haast mij het zwembad in.  Want ik wil zwemmen.  Ik wil blijven zwemmen.  Voor eeuwig en altijd.  Ik wil die heerlijke sensatie niet meer missen.
 
Daarom kan ik enkel dat ene aanbevelen.  Als u nog niet kan zwemmen, aarzel niet.  Zoek geen uitvluchten.  Zoek geen terechte of onterechte excuses.  Neem zwemlessen.  Ontdek datgene dat ik heb mogen ontdekken.  Dat zwemmen een fantastische belevenis is.  Inspannend en tegelijk ontspannend.  U moet het proberen.  U moet het doen.  U zal een nog gelukkiger mens zijn.
 
Ik wens u het allerbeste toe.  Sterkte en volharding.  Met aan het eind die prachtige beloning.
 
Met vriendelijke groeten.
 
Info:

 

maandag 23 mei 2016

RadioGuga Inteam, gezien in Ancienne Belgique. Brief aan Guga Baul.

Beste Guga,
 
Wij hadden een ticket.  Ondanks dat vaststaande gegeven was er toch twijfel.  Constante twijfel.  Zelfs op weg naar Brussel dachten we er aan rechtsomkeer te maken.  Wij wilden op onze stappen terugkeren.  In plaats van naar Brussel te rijden, wilden wij huiswaarts keren.  Waarom? Het regende hard.  Dat is niet aangenaam rijden.  Te intens.  Te stresserend.  Stress op zondagavond willen wij vermijden.  Zondagavond moeten wij ons ontspannen.  Enkel ontspanning kan die zondagse blues wegduwen.  Kan ons doen vergeten dat een nieuwe werkweek voor de deur staat.  Die felle regen hielp ons niet.  Die felle regen deed ons twijfelen.
 
Toch reden wij door.  Want niet op onze afspraak verschijnen, zou aanvoelen als contractbreuk.  Dat ticket was als een stilzwijgende overeenkomst met u.  Wij moesten ons deel van de overeenkomst ook nakomen.  Dat besef dreef ons verder.  Dreef ons voort.  Tot in hartje Brussel.  Tot in de Ancienne Belgique.  Wij konden plaatsnemen.  Meer nog, wij konden gaan zitten.  Wij hadden een stoeltje.  Perfect voor een zondagse avond.  Een mooi alternatief voor de huiselijke divan.  Enkel het kussentje en fleecedekentje ontbraken.
 
Het werd een fantastische avond.  Ik vergat thuis.  Ik vergat dat kussentje.  Ik vergat dat fleecedekentje.  Ik vergat zelfs dat ik de volgende dag moest gaan werken.  De zondagse blues leek veraf.  Die blues kreeg mij niet in zijn greep.  Daar was u voor verantwoordelijk.  U leidde mijn aandacht af.  U verhinderde dat die radertjes in mijn hoofd gingen draaien.  Het was stil in mijn hoofd.  Rustig.  Ik zat in het moment.  Ik keek en luisterde naar u.  Er zat geen enkele storing op de lijn.  Alles kwam helder binnen.
 
Het is nog geen zomer.  Daarop moeten wij nog even wachten.  Toch hadden we gisteren ons eerste zomerfestival.  Een festival met een meer dan uitstekende affiche.  U had uw vrienden uitgenodigd.  Uw beste vrienden.  Op het podium nodigde u Editors uit.  Mumford and Sons.  Hozier.  Wat Herman Schueremans voorlopig nog niet lukt, lukte u wel.  U had Elvis Presley als gast.  Hij stond op uw podium.  Net als Roy Orbison en Jacques Brel.  Zij waren er ook.  Elkeen mocht een kort moment schitteren.  Elkeen deed het goed.  Deed het uitstekend.
 
U bleef ook dicht bij huis.  Ook in eigen land hebt u vrienden.  Oscar and the Wolf.  Kommil Foo.  Raymond van het Groenewoud.  De Kreuners.  Bart Peeters.  Admiral Freebee.  Zelfs Sam Gooris had u uitgenodigd.  Hij was ook van de partij.  Ik kan nog een tijdje doorgaan.  Te veel namen.  Ik zal ze niet allemaal noemen.  Dat zou mijn brief te lang maken.  Ik zou niet komen tot het eigenlijke doel van mijn schrijven.
 
Met deze brief wil ik een poging doen mijn bewondering voor uw prestatie onder woorden te brengen.  Want wat u doet, is fenomenaal.  Uw imitaties zijn subliem.  U benadert die stemmen niet.  U doet meer.  Meer dan enkel maar in de buurt komen.  Dat zou wat minnetjes zijn.  U doet veel meer.  U bent die stemmen.  U wordt die persoon.  Want u beperkt zich niet enkel tot die stem.  U gaat een stapje verder.  U kopieert de mimiek.  Die tics.  U vergroot de kleine kantjes uit.  Die kleine kantjes van grote artiesten.  Die combinatie maakt sommige stukken uit uw voorstelling meer dan hilarisch.  Ik heb gelachen.  Veel en vaak.  Niet stilletjes.  Wel luidop.  Ik rolde op mijn buik van het lachen bij Frank Boeijen.  Bij Ozark Henry.
 
Ik heb niet enkel gelachen.  Vaak werd ik geconfronteerd met een krop in de keel.  Een lach en een traan, vaak zijn zij één en ondeelbaar.  Vooral in de finale moest ik die krop wegslikken.  U bracht een eerbetoon aan Luc De Vos.  Ik ben van Gent.  Een vent van Gent.  Nog altijd heb ik het moeilijk met de gedachte dat Luc er niet meer is.  Er nooit meer zal zijn.  U riep hem even terug.  U bracht hem voor eventjes op het podium, zijn favoriete stek.  Opnieuw zag ik gekke Luc.  Luc, de mannetjesputter.  Koude rillingen liepen over mij heen.  U bezorgde mij kippenvel.  Ik zong mee.  Ik zong het refrein van Mia uit volle borst mee.  Alsof ik hiermee Luc opnieuw tot leven kon wekken.  Die enkele minuten leek het te lukken.  Maar dan doofden de lichten.  Weg was Guga.  Weg was Luc.
 
Twee uur duurt uw voorstelling.  Het leken vijf minuten.  De voorstelling was zo voorbij.  Nog maar net begonnen en het was al gedaan.  Zo leek het.  Zo voelde het.  U bezorgde mij een onvergetelijke zondagavond.  Niet enkel omwille van de vele imitaties.  Ook omwille van het puur muzikale.  Want ook dat stond op punt.  De gekozen nummers.  De muzikale interpretaties.  Ook dat was meer dan uitstekend.  Daar had een perfecte begeleidingsband ongetwijfeld de hand in.  Zij brachten u langsheen een schitterend parcours naar een spetterende finale.
 
Beste Guga, ik wil u danken voor een meer dan hoogstaand totaalpakket, dat u voor ons had klaargemaakt.  Van elk element uit dat pakket heb ik meer dan genoten.

Van harte bedankt.

Met vriendelijke groeten.


donderdag 19 mei 2016

Mooie liedjes: Doe Maar & Kenny B. Brief aan Kenny B en Ernst Jansz.

Beste Kenny,
Beste Ernst,
 
Ik zat in de wagen.  Reed doorheen Gent.  Op een uur, waarop het niet leuk rijden is.  Vlot verkeer was onmogelijk.  Traag tot stilstaand verkeer, zo wordt dit bumperkleven vaak genoemd.  Ik had mij kunnen opwinden.  Ik had mijzelf kunnen vervloeken.  Ik had mijzelf de haren uit het hoofd kunnen trekken.  Ik had die dag vrij.  Toch koos ik er voor net op het spitsuur de wagen te nemen.  Niet echt verstandig van mij.  Toch begon ik niet wild op het stuur te kloppen.  Ik begon geen krachttermen te gebruiken.  Ik bleef kalm.  Kalm zette ik de radio aan.  Toen gebeurde het.
 
Ik was net op tijd om die ene aankondiging van een concert te horen.  Doe Maar zou op tien juni een concert spelen in de Antwerpse Lotto Arena.  Ik zat in de wagen en twijfelde of ik zou gaan.  Indien ik zou gaan, zou dat zijn omwille van het jeugdsentiment.  Omwille van Doris Day en Andere Stukken.  Die plaat heb ik grijsgedraaid.  Dat was in het begin van de jaren tachtig.  Toen was ik nog een jong ventje.  Nu ben ik dat niet meer.  Nu voel ik mij soms nog een jong ventje.  Dat is een verschil.  Een klein verschil.  Een miniem verschil.  Maar toch.
 
Zou ik gaan? Zou ik niet gaan? Ik zocht naar redenen waarom ik wel zou gaan.  Evenzo zocht ik naar redenen waarom ik niet zou gaan.  Terwijl ik in mijn hoofd een kosten-batenanalyse maakte, volgde na die aankondiging een liedje.  Dat is eigen aan radio.  Info wordt afgewisseld met muziek.  Zo heeft het altijd gewerkt.  Gisteren, vandaag en morgen.  Aan die stilzwijgende afspraak zal nooit iets worden gewijzigd.  Omdat ik in mijn hoofd nog bezig was met die moeilijke oefening had ik niet gehoord welk plaatje zou gedraaid worden.  Dat is niet altijd noodzakelijk.  Nu wel.
 
Ik hoorde 5446 is mijn nummer.  Van Doe Maar & Kenny B.  Dat hoorde ik achteraf.  Na het liedje.  Ik had dat liedje nog nooit gehoord.  Het was nieuw voor mij.  Dat gebeurt wel vaker.  Dat ik nieuwe liedjes hoor op de radio.  Wat minder vaak gebeurt, is de manier waarop ik het liedje ervaarde.  De manier waarop dat liedje binnenkwam bij mij.
 
Uw liedje toverde een glimlach op mijn gezicht.  Ik zat in de wagen.  Ik zat in de file.  Toch was ik aan het lachen.  Het glimlachen.  Die lach hield ik aan tijdens het volledige liedje.  Neen, ik zou liegen.  Die glimlach verdween die dag niet meer van mijn gezicht.  U had mij aangestoken.  Met een virus van gelukzaligheid.
 
Ik moest constant de neiging onderdrukken op de rem te gaan staan.  Dat zou gevaarlijk zijn.  Voor de achterliggende wagens.  Ongelukken diende ik te vermijden.  Dat zou niemand helpen.  Toch wou ik het doen.  Toch wou ik de rem induwen.  Want ik wou aan de kant.  Ik wou dansen.  Ik wou rondhuppelen op uw te aanstekelijke beat.  Stilzitten was bij dit lied geen optie.  Mijn hoofd ging ritmisch schudden.  Mijn bovenlichaam maakte choreografisch verantwoorde bewegingen.  Maar mijn voeten bleven op de juiste pedalen.
 
Ik wou dat er geen eind aan kwam.  Ik wou bumperklevend doorheen Gent blijven rijden.  Met u als mijn reisgezel.  Nooit zou het vervelen.  Maar zoals altijd kwam dat varkentje met een lange snuit.  Toen was het vertellingsken uit.  Mooie liedjes duren niet lang.  Dat wordt wel eens gezegd.  Door nuchtere geesten.  Nuchtere geesten, die meer naïeve geesten tot voorzichtigheid willen aanmanen.  Bij uw liedje klopte die boutade.  In uw geval was dit gezegde een waarheid als een koe.  Uw liedje ging voorbij.
 
De radio speelde andere liedjes.  De radio ging gewoon door.  Maar in mijn hoofd bleef uw liedje rondtollen.  Nu nog altijd.  Nu nog altijd zing ik dat liedje.  Neurie ik dat liedje.  In de wagen.  Op de fiets.  Thuis.  Op het werk.  Honderden keren heb ik die enkele woorden gezongen.  5446 is mijn nummer.  Honderden keren heb ik op die enkele woorden gedanst.  Ik kan mij niet houden.  Ik zing die woorden en ik ga dansen.  Ik zing die woorden en ik ga lachen.
 
5446 is mijn nummer.  Het is een pareltje.  Het is een toverformule.  Het is de kortste weg naar een aanhoudend heerlijk gevoel.  Het is dat venster, dat uitzicht biedt op een onbezorgde, warme toekomst.  Uw nummertje doet dromen.  Dat alleen al is een mooie verdienste.
 
Beste Kenny, ik wens u alle plezier toe met uw nieuwe hit.  Mij heeft het alleszins al veel plezier bezorgd.  Daarvoor wou ik u danken.
 
Met vriendelijke groeten.

 

dinsdag 17 mei 2016

Brief aan een vluchteling. The sequel. Staatssecretaris Theo Francken antwoordt.

Op 05/02/2016 publiceerde ik mijn artikel 'Pushback or no pushback? That is not the question.  Brief aan een vluchteling'.  Op 09/05/2016 zond Staatssecretaris Theo Francken mij het volgende antwoord: 

Geachte heer Backx,

Hierbij bevestigt het kabinet van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie de goede ontvangst van uw schrijven.  Hartelijk bedankt hiervoor.  Door de grote toestroom aan berichten hebben wij uw brief niet eerder kunnen behandelen, waarvoor onze excuses.  Wij hebben met aandacht uw bericht gelezen alsook de ‘brief gericht aan de vluchteling’.  Mensen stellen zich vragen over de asielcrisis en daar hebben wij alle begrip voor.

Niet alle asielzoekers zijn “gelukzoekers, terroristen en profiteurs” (zoals u zei) en niet alle asielzoekers zijn criminelen maar er zijn rotte appels en die moeten eruit.  Daarom heeft deze regering reeds ettelijke maatregelen getroffen om crimineel gedrag van asielzoekers strenger te kunnen bestraffen.  Wie zich misdraagt, kan uitgesloten worden van de asielprocedure of kan zijn erkenning als vluchteling verliezen.  Daders worden door Justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf of worden verwijderd naar hun land van herkomst.  In de ochtend stelt Theo Francken dat we aan nieuwkomers en asielzoekers duidelijk moeten maken dat strafbare feiten hier niet kunnen: 

De staatssecretaris is menselijk voor de echte vluchtelingen, maar tegelijk hard voor criminelen en pleit voor zero-tolerance:

Verder zetten we uiteraard ook in op terugkeer naar het land van herkomst:

Binnen de federale meerderheid hebben we al heel wat initiatieven genomen.  Op 23 oktober werden nieuwe en verstrengde maatregelen getroffen in de aanpak van de asielcrisis.  Via volgende link verneemt u meer over deze initiatieven van staatssecretaris voor Asiel & Migratie Theo Francken:

Wij verzoeken u dan ook om geduld en om vertrouwen in het werk van de staatssecretaris.  Hij doet zijn uiterste best maar dient te opereren binnen een wettelijk kader dat door de vorige regeringen is beslist.  De staatssecretaris, en de partij in het algemeen, trekken aan de kar om aan dat wetgevend kader de nodige aanpassingen te doen maar zijn afhankelijk van goodwill bij de regeringspartners om op deze terreinen vooruitgang te boeken. 

Ik hoop dat u hiermee meer duidelijkheid heeft en dank u nogmaals voor uw reactie.

Met vriendelijke groeten,

Voor de Staatssecretaris
Kabinet Theo Francken – Cabinet Theo Francken
Staatssecretaris bevoegd voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging.
Secrétaire d’Etat à l’Asile et la Migration et à la Simplification Administrative.
Titelvoerend burgemeester van Lubbeek – Bourgmestre en titre de Lubbeek

dinsdag 3 mei 2016

Geflitst! Brief aan Lidar, de flitspaal.

Beste Lidar,
 
Ik kende u niet.  Uw bestaan was mij onbekend.  Al de media-aandacht, die uw intrede in Gent met zich meebracht, was aan mij voorbijgegaan.  Ik meen van mijzelf dat ik in de dagelijkse stroom van nieuwsberichten het belangrijke van het minder belangrijke, onbelangrijke kan onderscheiden.  Dat mag u doen besluiten dat ik uw bestaan tot het minder belangrijke rekende.  Want ik had het niet gelezen.  Ik wist het niet.
 
Lidar? Had u het mij moeten vragen, ik zou bij uw naam denken aan een personage uit Star Wars.  U zou een verre neef kunnen zijn van Darth Vader.  Het zou kunnen.  U zou een roboticaal vriendje kunnen zijn van C-3PO.  Het zou kunnen.  U zou een het mooiere broertje kunnen zijn van Jabba de Hutt.  Zelfs dat zou kunnen.  Maar neen, u was niks van dat alles.  U was een flitspaal.  Een superflitspaal, waarvan ik het bestaan niet vermoedde.
 
Uw bestaan zou aan mij voorbijgegaan zijn indien die ene dag, dat ene uur en die ene plaats niet op een voor mij fatale wijze waren samengekomen.  Want op die ene dag was ik op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. 
 
Ik had u niet gezien.  Dat zal u misschien verbazen.  U bent niet van de fijnste.  Eerder bent u aan de zware kant.  Interpreteer dat niet als een verwijt.  Dat is een vaststelling.  Indien u over enige zelfkennis beschikt, zal u het moeten beamen.  Desondanks had ik u niet gezien.  U stond alleen.  Niemand bij u in de buurt.  Dat is het lot van een onbemande flitspaal.  Een eenzaam bestaan, dat dacht ik later.  Veel later.
 
Een felle flits.  U knipoogde.  U knipoogde naar mij.  Dat is wat ik aanvankelijk dacht.  U trachtte mij op uw bestaan attent te maken.  U trok de aandacht.  Om uw tot dan eenzame bestaan te milderen.  U zocht contact.  Met mij.  Dat is wat ik dacht.  Ik dacht verkeerd.  U zocht geen contact.  U wees terecht.  Terechtwijzen kan u enkel als u niet wordt afgeleid.  Dat kan u enkel als u kan focussen.  Vandaar uw kluizenaarsbestaan.  Vandaar uw eenzaamheid.  U kiest zelf voor die afzondering.  Om uw opgedragen taak naar behoren te kunnen vervullen.  Om uw opdrachtgevers te behagen.
 
U wees mij terecht.  Via die flits liet u mij weten dat mijn voet te hard op het gaspedaal drukte.  Ik had uw boodschap meteen begrepen.  Ondanks het vroege uur was ik wakker.  Was ik alert.  Ik begreep uw boodschap.  Te laat, dat wel.  Te laat besefte ik dat ik mij verplaatste in de nieuw ingestelde zone 30.  Ik kom niet vaak in de binnenstad.  Toch niet met de wagen.  Eerder geef ik de voorkeur aan de fiets.  Slechts heel uitzonderlijk neem ik de wagen.  Ik moest dus nog wennen aan die zone 30.  Die gewenning gebeurde bruusk.  Onverwachts.  Daar had u de hand in.
 
Achteraf zond u mij nog een kaartje.  Heel attent van u.  U vroeg mij boete te doen.  Ik erkende mijn fout.  Ik deed boete.  Ik had naar redenen kunnen zoeken waarom ik toch niet zou moeten betalen.  Die vond ik niet.  Ik had mij in mijn protest kunnen verlagen tot scheldproza.  Ik kon gaan schelden op uw opdrachtgever.  Ik zou kunnen schrijven dat ik niet begreep waarom de overheid zich tot dergelijke praktijken durfde te verlagen.  Dat ik mij afvroeg of diezelfde overheid geen andere, meer belangrijke taken diende te vervullen.  Het bestrijden van terrorisme, bijvoorbeeld.  Ik zou kunnen schrijven dat het altijd maar weer de kleine man is, die gepakt wordt.  Dat de mannen van het grootkapitaal toch altijd maar weer de dans ontspringen.  Ik zou kunnen schrijven dat dertig kilometer per uur echt niet hoort voor een wagen.  Dat wagens daarvoor niet gemaakt zijn.  Dat die snelheid een slakkengangetje is.  Dat alles had ik kunnen schrijven.  Ik deed het niet.  Ik betaalde.  Met tegenzin, uiteraard.
 
Ik heb betaald.  Daarmee lijkt de kous af te zijn.  Toch is dat niet zo.  Ik voel de noodzaak u een brief te schrijven.  Om u te bedanken.  Jawel, u leest het goed.  Om u te bedanken.  Heel waarschijnlijk denkt u nu dat ik een wat rare jongen ben.  Dat zou kunnen.  Ik zelf vind van niet.  U zal misschien anders oordelen.
 
Onlangs was ik opnieuw in de binnenstad.  Met de wagen.  Ik was beducht op een nieuwe kennismaking met u.  Ik wou geen knipoog.  Ik wou geen flits.  Ik hield mij aan de snelheid.  Ik reed dertig.  Slechts dertig.  Bij die snelheid sloop een zekere rust in mij.  Ik voelde mij zen.  Zen in het verkeer? Het kan.  Ik heb het ervaren.  Ik keek anders tegen de dingen aan.  Ik had de tijd.  De gekke, soms onverwachte capriolen van de zwakke weggebruiker konden mij niet uit mijn lood slaan.  Integendeel.  Plots vond ik die capriolen charmant.  Grappig.  Ik lachte.  Ik gaf collega-weggebruikers voorrang.  Zelfs als het niet echt moest.  Ik liet anderen inschuiven.  Invoegen.  Zeeën van tijd, dat is wat ik had.  Dat is wat ik gaf.
 
U liet mij begrijpen dat dertig niet kan in de stad.  U liet mij inzien dat dertig moet in de stad.  Omdat het alles rustiger maakt.  Aangenamer.  Ik rij anders.  Niet dat ik anders een verkeersagressieveling was.  Dat was ik geenszins.  Maar ik durfde wel eens te zondigen.  Als u niet keek.  Als u heel even wegkeek.  Dat doe ik niet meer.  Nooit meer.  Ik ben tot inkeer gekomen.  Omwille van de rust, die ik in ruil gevonden heb.  Vanaf nu weet ik het.  Dertig per uur, een heerlijke, zalige state of mind.
 
Beste Lidar, ik dank u.  Als ik u de volgende keer zie, zal ik knipogen.  Met een grote glimlach.
 
Met vriendelijke groeten.