woensdag 28 december 2016

Uitgelezen: Rwanda, mijn verhaal. Brief aan Johan Swinnen.

Beste Johan,
 
Met een zekere angst begon ik aan uw boek.  Lezen en vrezen, het zou niet mogen samengaan.  Toch was het zo.  Ik kan die angst moeilijk verklaren.  Toch doe ik een poging.  Ik vreesde een te gedetailleerd verslag.  Ik vreesde mijzelf te verliezen in een weinig geanimeerd feitenrelaas.  Een opsomming van feiten en feitjes.  Wat ik vreesde, was een boekhoudkundig relaas.  Als ik het heb over een boekhoudkundig relaas, dan denk ik meteen aan saai en droog.  Ik weet dat ik de boekhouders te lande hiermee behoorlijk te kort doe.  Dat ik alle boekhouders over dezelfde kam scheer.  Nochtans weet ik dat wij daarmee moeten opletten.  Dat daarin een groot gevaar schuilt.  Toch doe ik het.  Ik ben niet volmaakt.  Ik heb mijn kleine kantjes.
 
Ik keek naar uw boek.  Een boek, waarvan ik, ondanks mijn vooroordelen, besefte dat het moest gelezen worden.  Toch als ik wou begrijpen hoe het zo ver is kunnen komen in Rwanda.  Ik meende dat uw verhaal een mooie bijdrage zou kunnen leveren tot dat begrip.
 
Ik ging aan de slag met uw boek.  Wat ik aanvankelijk vreesde, werd geen realiteit.  Soms moet een mens zijn angsten recht in de ogen kijken.  Om dan vast te stellen dat die angsten zonder grond zijn.  Dat is wat ik deed.  Ik las uw verhaal.  Een aaneenschakeling van feiten.  Van feitjes.  Een opeenvolging van data.  Maar ondanks dat werd het nooit saai.  Integendeel.  Die opsommingen stoorden niet.  Omdat u het goed weet te verpakken.  U vertelt uw verhaal op een boeiende manier.  Nooit oppervlakkig.  Altijd overtuigend gedocumenteerd.  U dwingt de lezer bij de les te blijven.  Dat doe ik ook.  Omdat ik de draad doorheen uw argumentatie niet wil verliezen.  Ik moet dus vaak terugkoppelen.  Moet af en toe eens enkele bladzijden terugkeren.  Meerdere keren moet ik doorbladeren naar de namenlijst, achteraan in het boek.  Naar de chronologische samenvatting.  Maar dat stoort niet.  Dat doe ik graag.  Omdat uw verhaal te interessant is.  Dan zou het zonde zijn om de weg te verliezen.  Dat wil ik niet.  Ik wil bij u blijven.  Samen met u wil ik doorstappen.  Tot het einde.  Ik wil u niet verliezen.  Want u bent mijn gids.  Mijn gids in een bijzonder woelige periode.
 
Een diplomaat behoort diplomatisch te zijn.  Dat is evident.  Nooit mag hij of zij het achterste van zijn of haar tong laten zien.  Die manier van werken belicht u uitvoerig in uw boek.  Voortdurend moet u wikken en wegen.  U moet laveren.  In uw oordeel moet u de bekommernissen van uw werkgever weerspiegelen.  Maar tegelijk moet u hierin de bezorgdheden van uw gastheer verwerken.  U moet de lijnen openhouden.  Dat is een delicate oefening.  Met grote zorg maakt u die oefening.  Elke dag opnieuw.  U vormt uw mening.  Herziet diezelfde mening indien de omstandigheden u daartoe dwingen.  U moet trachten alle elementen op te pikken en te vatten om op basis daarvan te kunnen oordelen.  Als ambassadeur bent u een equilibrist.  U danst op een smalle koord.  Hoog boven de grond.  Zonder vangnet.  
 
U bent kritisch.  Op een diplomatieke manier.  Uw kritiek dient tussen de regels gelezen te worden.  Nooit wijst u openlijk met het vingertje.  Het beschuldigende vingertje.  Nooit gebruikt u grote woorden.  Grove woorden.  Zoals ik al zei, u bent een diplomaat.  Dat lijkt u wel te zijn voor het leven.  Want nooit valt u uit uw rol.  Nog altijd schippert u.  Zoekt u naar het goede.  Naar het foute.  Dat alles legt u in de weegschaal.  Tussen de regels heb ik uw kritische analyse gevonden en gelezen.  U plaatst vraagtekens bij een al te zwak VN-mandaat.  U durft te opperen dat er in deze ramp ontegensprekelijk geopolitieke belangen in het spel waren.  Belangen, die er voor zorgden dat alles liep zoals het gelopen is.  U stelt de rol van Frankrijk in vraag.  U staat kritisch tegenover de houding van Frankrijk ten opzichte van ons land.  Merkt op dat dit alles voor verbetering vatbaar was.  U uit uw twijfels over de gemaakte excuses van ons land aan Rwanda.  U weet niet waarom die excuses moesten gemaakt worden.  Want wat heeft België verkeerd gedaan? Wat hebt u verkeerd gedaan? Niks.  Dat is wat ik denk.  Na het lezen van uw boek.  Als er dan toch één fout gemaakt werd, is het misschien dat wij al te lang in vrede hebben geloofd.  Terwijl diezelfde vrede langs alle kanten werd bedreigd.  U geloofde in de verworvenheden van de vredesakkoorden van Arusha.  Maar kan dat blijvende geloof in vrede ons ten kwade geduid worden?
 
Slechts één keer gaat u ‘full monty’.  Eén keer laat u alle reserves vallen.  Hebt u lak aan het diplomatieke taaltje.  Dat is aan het eind van het boek.  Als heel duidelijk wordt wat er staat te gebeuren.  Als de genocide bijna realiteit is.  Dan gaat u door het lint.  Uw vrouw gaat u voor.  Zij start een scheldtirade tegen Rwandese gezagsdragers, die naar uw residentie gekomen zijn.  Zij kan vrijuit spreken.  Dat doet zij ook.  Zij noemt die gezagsdragers laf en zwak.  Zij verwijt hen geen pogingen te ondernemen om het bloedvergieten te stoppen.  Om de radicale elementen te temmen.  Om de haatmedia het zwijgen op te leggen.  Dat alles zegt zij.  U volgt.  Doet die tirade nog een keer over.  Niet zo openlijk.  Maar wel direct.  Directer dan bij uw vorige interpellaties.  
 
Ik las uw boek.  Een boek, dat mij toegang verleende tot een deel van uw leven.  U liet mij binnen.  Opende de deur van uw ambassade.  Zette de deur van uw residentie open.  Over uw schouders keek ik mee.  Ik werd een deelgenoot in uw beslissingen.  Beslissingen, die niet alleen een impact hadden op het leven van de Rwandezen.  Die beslissingen hadden net zozeer een impact op uw gezin.  Want de verantwoordelijkheid voor uw gezin moest u ook meenemen in alle overwegingen.  Die persoonlijke kant van het verhaal gaat u niet uit de weg.  Daarvoor hebt u ook oog.  Dat maakt het boek tot meer dan enkel geschiedschrijving.  Net die invalshoek maakt uw boek nog interessanter.  Nog boeiender.
 
Ik heb uw boek gelezen.  Die aanvankelijke vrees was onterecht.  Uw boek is verplichte lectuur voor iedereen die wil weten hoe het zo ver is kunnen komen.  Voor iedereen die wil begrijpen hoe het kan gebeuren dat mensen elkaar zo veel wreedheid kunnen aandoen.  In dat boek kunnen zij een antwoord vinden.  Heel misschien een beangstigend antwoord.  Want wat in Rwanda gebeurde, kan overal gebeuren.  Als persoonlijke belangen en ambities de overhand halen.  Als het staatsmanschap zwijgt en radicaliteit het overneemt.  Dan kan het gebeuren.
 
Beste Johan, ik wil u danken voor dit intense boek.  U hebt mij doen begrijpen.  Op een boeiende wijze.  Op een intrigerende wijze.  U schreef een indrukwekkend boek.  Een belangrijk boek.  Een meeslepend boek.
 
Ik wens u het allerbeste.
 
Met vriendelijke groeten.

dinsdag 27 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 6: Hiroshima.

Het zal een lange dag worden.  Dat weten we nog niet bij het ontwaken.  Bij het ontwaken is elke dag een onbeschreven blad.  Een leeg blad, dat hopelijk volgeschreven wordt.  Vol gekladderd met grote en kleine avonturen.  Bij het begin van de dag een blanco blad dus.  Aan het eind van diezelfde dag een nieuw hoofdstuk in het boek van het leven.  Van uw leven.  Van mijn leven.  Geschreven door mezelf.  Want ik zelf ben de auteur.
 
Om half negen staan we in het Vredespark.  Dat is behoorlijk vroeg.  Toch op vakantie.  Uitslapen zou een mogelijkheid kunnen zijn.  Maar dat willen we niet.  We komen van ver.  Dan willen we iets zien.  Elke dag weer.  Geen uitslapen dus.  Vroeg uit de veren.  Zo hoort het.
 
We gaan naar het Vredespark.  Houden kort halt bij de cenotaaf.  Op dit grafteken staan de namen van alle slachtoffers.  Niet enkel staan op dit teken de namen gegrift.  Het bevat ook die ene inscriptie: ‘Rust in vrede.  We zullen deze fout nooit meer maken.’  Ik lees die tekst.  Ik herhaal hem in mijn hoofd.  Terwijl ik die woorden herhaal, kijk ik naar de Vredesvlam.  Die brandt nog steeds.  Zal blijven branden tot alle nucleaire wapens uit de wereld verbannen zijn.  Dat is nog niet gebeurd.  De mogelijkheid van een herhaling blijft bestaan.  De geschiedenis heeft vele gekken gekend.  We weten dat slechts één gek volstaat om de hele wereld in brand te zetten.  Het zou dus kunnen.  Helaas! Die woorden op de cenotaaf kunnen gekraakt worden.  Verpulverd.  Voorlopig blijven ze overeind.
 
 
De halte bij de cenotaaf is van korte duur.  Stille momenten hoeven niet lang te duren.  Ingetogenheid behoeft geen grote sier.  Is het best gediend met soberheid.  Niet met grote gebaren.  Daarom slechts een kort moment.  We gaan door naar het museum.  Daar willen we vroeg zijn.  Om al te lange wachtrijen te vermijden.  Want die rijen verwachten wij.  Bij de ingang van het museum is het rustig.  We zijn de stormloop voor.  In alle rust kunnen we doorheen het museum wandelen.  Want vroeg in de morgen is er nog niet te veel volk.  Dat is goed.
 

 
In het museum krijgen we het hele verhaal.  Via getuigenissen en persoonlijke bezittingen van slachtoffers.  Via foto’s en video’s.  Het is intens.  Aangrijpend.  Dit alles komt hard binnen.  Terwijl ik rondom mij kijk, hoor ik in mijn hoofd constant dat ene liedje.  Terwijl ik kijk en lees, hoor ik dat ene liedje van Orchestral Manoeuvres in the Dark.  Enola Gay.  Genoemd naar de B-29 bommenwerper, die de atoombom boven Hiroshima dropte.  Ik denk aan die vele feestjes.  Waarop ik wild stond te dansen op die hit van OMD.  Nooit luisterde ik naar de tekst.  Ik danste.  Ik amuseerde mij.  Nu, hier in Hiroshima, vind ik dat vreemd.  Hiroshima en dansen? Atoombom en dansen? Het kan niet samen gaan.  Volgende keer blijf ik aan de kant.  Weg van de dansvloer.
 
 
Ik zie al dat menselijke leed.  Ik zie wat mensen elkaar kunnen aandoen.  Dan denk ik aan de woorden van mijn moeder.  Dat de mens slechts een heel dun laagje beschaving heeft.  Dat vertelde mijn moeder.  Heel even krassen, zei zij.  Slechts heel even dat dun laagje weg krassen en we zien een hongerig dier.  Een wreed dier.  Dat enkel slaat.  Nooit zalft.  Als kind vond ik dat wrede woorden.  Ik keek om mij heen.  Ik zag enkel goedheid.  Mijn moeder wist beter.  Wist wat voorbij was.  Zij kende de geschiedenis.  Niet enkel haar geschiedenis.  Ook de geschiedenis van de wereld.  Die kennis bracht haar tot die zware woorden.  In dit museum kijk ik dat hongerige dier recht in de ogen.  Dit museum lijkt haar gelijk te geven.  En toch.  Toch weiger ik zelf die woorden te spreken.  Omdat in die woorden te veel pessimisme weergalmt.  Dat pessimisme weiger ik te aanvaarden.  Ik blijf geloven dat alles toch nog goed komt.  Ondanks alle slagen.  Boven en onder de gordel.  Vrede op aarde.  Ik geef mijn geloof niet op.
 
Ik denk niet enkel aan mijn moeder.  Ik denk aan die wetenschappers.  Aan die slimme koppen, die de atoombom ontwierpen.  Die dat verschrikkelijke wapen realiseerden.  Ik denk aan al die mensen en kan niet begrijpen dat niemand ooit die ene vraag stelde.  Dat niemand tijdens het hele ontwikkelingsproces die ene vraag stelde.  Kunnen we dit wel doen? Kunnen we hiermee doorgaan? Niemand stelde blijkbaar die ene vraag.  Of toch.  Na de eerste atoomtest ondertekenden zeventig wetenschappers een petitie, waarin zij vroegen de atoombom niet te gebruiken.  Slechts zeventig wetenschappers.  Niemand luisterde.  Iedereen deed maar door.  Leverde zijn stukje in het leggen van die wrede puzzel.  Ik kan niet begrijpen dat niemand op de rem ging staan.  Dat niemand besefte dat, als hiermee zou doorgegaan worden, de mensheid zou falen.  Want dat is wat gebeurd is.  De mensheid faalde.  
 
Jawel, ik weet het.  Ik ken de verschoningsgronden.  De excuses.  Er moesten afwegingen gemaakt worden.  Politieke en militaire.  Toch blijf ik er bij.  Die bom mocht niet gegooid worden.  Nooit.  Dat was een stap te ver.  Dat besef ik nu.  Meer dan ooit.  We zullen deze fout nooit meer maken.  Die woorden staan op de cenotaaf.  Een atoombom droppen, dat hebben we nog niet opnieuw gedaan.  Dat is waar.  Toch blijven we onmenselijke fouten maken.  Blijven we inhumane daden stellen.  Ik lees die onmenselijkheid vandaag af in onze houding tegenover de vluchtelingen.  In ons falen een humaan beleid te voeren.  Gebaseerd op respect en niet op angst.  Hiroshima herinnert ons aan de boodschap van vrede.  Van humaniteit.  Het wordt hoogtijd dat die boodschap doordringt in het handelen van onze politieke leiders.  Vele wereldleiders kwamen naar Hiroshima.  Zij spraken grote woorden.  Maar het blijven woorden.  Woorden, die snel vervagen als diezelfde wereldleiders op het vliegtuig stappen.  Naar hun land.  Wij hebben geen woorden nodig.  Geen vage beloftes.  Daden hebben wij nodig.  Hoogdringende en overtuigende daden.  Maar die blijven uit.  Voorlopig toch.  Intussen blijft de wapenwedloop doorgaan.  Want eenieder wil de grootste zijn.  De sterkste zijn.  Eenieder wil voorbereid zijn.  Intussen blijven wapenfabrieken doen wat zij moeten doen.  Wapens produceren.  Wapens verkopen.  Die fabrieken sluiten zal nooit lukken.  Omwille van de werkgelegenheid.  Dat moeten we toch begrijpen.  Overal in de wereld is er vraag.  Die fabrieken leveren het aanbod.  Het verfoeilijke spel van vraag en aanbod gaat maar door.  Alweer die excuses.  Excuses om aan de kant te blijven staan.  Om niet te hoeven handelen.
 
Ondanks alle miserie en ellende om mij heen hou ik mijn ogen droog.  Ik huil niet.  Ik werp mij niet op de grond.  Ik hef mijn armen niet ten hemel uit onmacht.  Ik ga gewoon door.  Verder.  Tracht alles om mij heen te begrijpen.  Die zoektocht naar begrip om wat gebeurd is, leidt mij af.  Houdt mij in zijn greep.  Krijgt de bovenhand op het emotionele.  Begrip vind ik niet.  Tranen heb ik niet.  Ik kom aan de uitgang.  Kijk nog heel even achterom.  Naar al die herinneringen aan de zesde augustus.  Naar al die bewijzen van de zesde augustus.  Ik schud met mijn hoofd.  Ik kan het niet begrijpen.  Wil het niet begrijpen.  Nog één maal kijk ik achterom.  Ik kijk naar die ene stap, die de mensheid zette.  Die ene stap, die een einde maakte aan een oorlog.  Die ene stap, die de wereld voorgoed onveilig zou maken.  Want sindsdien bestaat die onzekerheid.  Die twijfel.  Dat het ooit nog eens zou kunnen gebeuren.
 
Ik stap nog even de museumshop binnen.  Eén boekje koop ik.  Hiroshima van John Hersey.  Ik moet betalen.  Dat doe ik.  Uiteraard.  Ik ben een nette jongen.  Welopgevoed.  Ik ga met mijn boekje naar de kassa.  Ik betaal.  Ik kijk de winkeljuffrouw in de ogen.  Dan gebeurt datgene wat voordien niet gebeurde.  Ik moet vechten tegen mijn tranen.  In de ogen van dat vriendelijke verkoopstertje zie ik alles opnieuw.  Alles wat ik voordien heb gezien.  In haar ogen zie ik de slachtoffers.  Ik zie Sadako Sasaki.  Ik zie de kraanvogels.  Ik breek.  Ik wil dat Japanse mevrouwtje in mijn armen sluiten.  Verlate troost.  Verlate excuses.  Ik voel de onmacht.  Het onrecht.  De onschuld.  Ik wil iets zeggen.  Weet niet wat.  Daarom zwijg ik maar.  Ik neem mijn boekje.  Haast mij naar buiten.  Moet even gaan zitten.  Duw op de pauzeknop.  Stilte.  Dat is wat ik nodig heb.  Ik moet alles laten bezinken.  Even niet bewegen.  Tot alle indrukken vastliggen.  Niet meer kunnen schuiven.  Hiroshima? Het doet wat met een mens.
 
Troost heb ik niet kunnen bieden.  Zelfs niet in uitgesteld relais.  Wel heb ik de boodschap kunnen verkondigen.  De blijde, naïeve boodschap.  In het Vredespark heb ik de Vredesklok geluid.  Dat was het enige wat ik kon doen.  Dat was mijn enige, kleine bijdrage.  Mijn bijdrage aan de wereldvrede.  Ik luidde de klok.  Niet hard.  Niet wild.  Wel kort en stil.  Mijn roep om vrede trilt na.  In Hiroshima.  Zindert na.  In de wereld.  Mijn roep galmt na.  Versterkt zich.  Wordt gehoord.  Niet enkel door mij.  Door iedereen.  U noemt mij naïef.  Dat stoort mij niet.  Ingrijpende hervormingen of veranderingen begonnen vaak vanuit een zekere naïviteit.  Vele hervormers begonnen vaak vanuit een droom.  Een droom, die door anderen werd weggelachen.  Als onrealistisch.  Zij verweten die ene hervormer het contact met de echte wereld verloren te hebben.  Maar die verwijten deden hem of haar niet twijfelen.  Hij of zij zette door.  Realiseerde de droom.  De droom werd werkelijkheid.  Een betere werkelijkheid.  Een mooiere en meer rechtvaardige werkelijkheid.  Dromen zijn niet altijd bedrog.  Heel vaak zijn zij de kiem tot iets moois.  Tot iets groots.
 
We hebben de klok geluid.  In het Vredespark hebben we nagedacht over de waanzinnige onzin van oorlog.  Hebben we de absolute noodzaak aan een wereldvrede begrepen.  Een wereldvrede, die evenwel al te vaak geschonden wordt.  Op vele plaatsen.  In vele landen.  Die wereldvrede moet constant zijn.  Moet alomtegenwoordig zijn.  Voor die wereldvrede hebben we misschien andere wereldleiders nodig.  Grote vragen.  Geen antwoorden.  Tijd om het Vredespark te verlaten.  Of wij worden gek.
 
Wij gaan naar de volgende halte.  De volgende stop.  We gaan naar Miyajima.  Daarvoor nemen we de tram.  Vanuit het Vredespark is dat een ritje van vijfenveertig minuten.  Dan nog kort met de ferry.  Schipper, mag ik overvaren? Die vraag hoeven we niet te stellen.  Hoeven we zelfs niet te zingen.  Gewoon een ticketje nemen, aanschuiven en de ferry opstappen.  Alweer mogen we ervaren dat het openbaar vervoer meer dan goed georganiseerd is.  Nooit wachten.  Altijd op tijd.  Een heel regelmatige verbinding.  Terwijl ik op tram en ferry zit, denk ik dat het misschien goed zou zijn om enkele Japanners te droppen op het kabinet van de Vlaamse Minister van Mobiliteit.  Misschien zouden zij een einde kunnen stellen aan de stiefmoederlijke behandeling van het openbaar vervoer.  Misschien zouden zij het beleid kunnen opfrissen.  Kunnen updaten.  Kunnen optillen naar een beleid van deze eeuw.  Naar een beleid voor de volgende eeuw.  Want hier in Japan blijken ze toch visie te hebben.  Blijken ze toch zicht te hebben welke richting het uit moet.  Dat in België kunnen realiseren, het zou mooi zijn.  Maar voorlopig dus niet.  
 
Miyajima.  Heiligdomeiland.  Dit eiland in de Japanse Binnenzee doet ons de macht ervaren van een foto.  Tot vandaag had ik Miyajima altijd vereenzelvigd met die Otorii.  Een vermiljoenrode poort, die bij eb uit zee oprijst.  Op elke toeristische folder prijkt die ene toegangspoort.  Niks anders.  Enkel dat.  Dat is wat ik dacht dat Miyajima was.  Een poort.  Meer niet.  De fotografische waarde en kracht van die ene torii had mij tot die verenging gebracht.  Een zware denkfout, dat moet ik vandaag vaststellen.  Een ontkenning van al het andere.  Want het heiligdomeiland is zo veel meer.
 
Wij zijn niet alleen op het eiland.  Iedereen komt kijken naar de drijvende torii.  Naar het Itsukushimaheiligdom.  Naar de pagode met vijf verdiepingen.  Naar de tamme herten.  Japan lijkt het fenomeen van massatoerisme ook te kennen.  Dat stellen wij hier vast.  Wij stappen snel door.  Laten de massa achter ons en haasten ons naar de kabeltjesbaan.  Wij gaan de berg Misen op.  Naar de top.  Via een tussenstation komen we boven aan.  Op het observatieplatform.  Met uitzicht op de Japanse Binnenzee.  Daar beginnen we aan onze wandeling.
 

 
Aan dat platform is het nog behoorlijk druk.  Maar dan beginnen we te stappen.  Naar ons uiteindelijke doel.  De Daisho-intempel.  Daar moeten we heen.  Geleidelijk aan laten we iedereen achter ons.  Tot wij bijna alleen zijn.  Alleen op de wereld.  Zo voelt het.  Zo lijkt het.  Toch zijn wij niet alleen.  Er blijken nog andere wezentjes te zijn.  Enge wezens.  Gevaarlijke wezens.  Daarvoor waarschuwen borden langs het wandelpad.  We moeten uitkijken voor mamushi’s.  Dat zijn giftige slangen.  Zij bijten.  Elk jaar worden in Japan twee- tot drieduizend mensen gebeten door deze slang.  Elk jaar sterven enkele mensen aan deze slangenbeten.  We moeten dus uitkijken.  Willen niet eindigen als toetje voor een hongerige mamushi.
 
Heelhuids bereiken we de Daisho-intempel.  Onderweg hebben we geen strijd moeten leveren met mamushi’s.  Wij stonden niet op de menukaart.  Die Japanse slangen hadden blijkbaar net hun buikje rond gegeten als wij passeerden.  Hadden blijkbaar andere dingen te doen dan die enkele Belgen lastig te vallen.  Zonder ook maar één schrammetje stappen wij het Daisho-in complex binnen.  
 
 
Het regent vandaag.  Toeristen blijken allergisch te zijn aan regen.  Zij gaan schuilen.  Kruipen binnen.  Wachten tot de bui overwaait.  Wij doen hier niet aan mee.  Wij gaan verder.  Lopen van de ene naar de andere bezienswaardigheid.  Want hier valt wat te beleven.  Wij zien Tengu.  Een figuur met lange neus en vleugels.  Zij zouden bovennatuurlijke krachten hebben en zouden fungeren als een soort van beschermheer.  Wij zien vijfhonderd Rakan beeldjes.  Elk met een unieke gelaatsuitdrukking.  Wij zien het beeld van Kannon.  Met elf hoofden.  Bedoeld om elk levend wezen te zien en te behoeden.  Kannon waakt over elk levend wezen.  Enkele hoofden extra kunnen dan best wel nuttig zijn.  Langsheen de hoofdtrap zien wij gebedswielen.  Die draaien wij rond.  Want dat zou geluk brengen.  Vele toeristen komen niet tot hier.  Te ver.  Uit de baan.  Dat is jammer.  Want dit complex is meer dan de moeite waard.  Hier mag wat voor gestapt worden.  Hier mag wat voor gezweet worden.  De beloning is immens groot.
 


 

 
Wij kunnen ons wel een tijdje zoet houden in de Daisho-intempel.  Maar we moeten verder.  Het is bijna sluitingstijd en we moeten nog langs het Itsukushimaheiligdom.  De massa is intussen al behoorlijk uitgedund.  We moeten nog even wachten.  Dan zijn wij bijna alleen.  Pas dan kunnen we ongehinderd foto’s nemen van de grote Otorii.  Dat is bijna een verplichting.  Kunnen we niet zomaar voorbij wandelen.  Door Japanners wordt deze torii alom bejubeld als één van de drie mooiste panorama’s.  Foto’s moeten dus genomen worden.  Dat doen wij.  Uiteraard.  Wij zijn toeristen.  Toeristen nemen foto’s.  Dat is al jaren zo.  Vroeger niet.  Vroeger was het anders.  Dan schreven zij brieven.  Of boeken.  Nu niet meer.  Foto’s zijn gebalde samenvattingen.  Eén groot verhaal, teruggebracht in die ene, enkele foto.
 
 
We hebben die ene, noodzakelijke foto.  De grote Otorii.  Bij valavond.  Wij hebben die ene, noodzakelijke foto maar weten nu dat Miyajima zo veel meer te bieden heeft.  Zo veel meer dan enkel die toegangspoort.  Nu weten we dat foto’s niet altijd het volledige verhaal vertellen.  Soms verhullen zij dingen.  Laten zij dingen achterwege.  Die achterwege gelaten dingen zelf gaan ontdekken is deel van het reizen.  Die ontdekkingen maken reizen tot iets moois.
 
 
Het eiland sluit.  De tamme herten worden opnieuw heer en meester van het eiland.  Wij moeten weg.  Moeten de ferry en de tram halen.  Maar dat gaat makkelijk nu.  We weten hoe het moet.  Wij zijn ervaringsdeskundigen.  Het nemen van een ticketje voor de ferry aan de automaat gaat vlotjes.  Geen enkel probleem.  Nu toch niet.  Op de heenweg was het wat anders.  Dan stonden we te stuntelen.  Te zoeken en te proberen.  Nu niet meer.  Nu lukt alles bij de eerste keer.  Net zoals op de tram.  We weten nu dat we de tram gewoon kunnen opstappen.  Dat we pas moeten betalen bij het uitstappen.  Hoe die conducteur weet waar wij precies opgestapt zijn, weet ik niet.  Alles lijkt gebaseerd op vertrouwen.  Op dat heldere geloof dat elke burger doodeerlijk is.  Dat geloof in het goede zien en ervaren, is ontroerend.
 
Het was een zware dag.  Mijn hoofd zit nog vol.  Hiroshima houdt mij bezig.  Heeft mij in zijn houdgreep.  Zelfs als ik ga slapen en mijn ogen sluit, blijft alles natollen.  Vele vragen flitsen door mijn hoofd.  Ik zoek antwoorden.  Soms vind ik die.  Soms niet.  Dan blijf ik zoeken.  Al zoekend val ik in slaap.  Klaar voor de volgende dag.
 
Mijn reisverhaal Japan.  Dag 7: Hiroshima – Onomichi.  Te lezen op dinsdag 03/01/2017.

donderdag 22 december 2016

Humanitair visum en de argumenten. Brief aan Bart De Wever.

Beste Bart,

Ik zal het niet hebben over uw tweet.  Die tweet waarin u het hebt over wereldvreemde rechters.  Daarover werd reeds voldoende geschreven.  Ik zal die discussie dus niet hernemen.  Wel wil ik het hebben over uw argumentatie, die u opbouwde.  Over uw verhaal, waarin u beweert dat België niet alle asielzoekers van de wereld kan opvangen.  Over uw verhaal, waarin u beweert dat rechters het Europese asielbeleid onmogelijk hebben gemaakt. 


Indien België een humanitair visum zou verlenen aan het Syrische gezin uit Aleppo, zou dat de deur openzetten voor een oncontroleerbare toestroom aan Syriërs.  Dat is wat u beweert.  Om uw argumentatie kracht bij te zetten, verwijst u naar Zwitserland.  Omdat de situatie in Syrië snel achteruitging, besliste Zwitserland in 2013 om de voorwaarden voor visumaanvragen van Syriërs te versoepelen.  Geen geldig paspoort.  Geen financiële garanties.  Bovendien kon men bij nagenoeg elke familiale band met Zwitserland een aanvraag indienen.  In uitzonderlijke gevallen werden de reiskosten zelfs gedragen door de Zwitserse overheid.  Dat scenario dreigde nu in België realiteit te worden.  Daarvoor waarschuwde u.  Daarvoor vreesde u.

Nochtans is uw vrees zonder grond.  De Belgische situatie verschilt in alles van de Zwitserse.  In België worden wel degelijk voorwaarden gesteld.  In België moet het bewijs geleverd worden dat de aanvrager van een humanitair visum niet ten laste zal vallen van de Belgische staat.  Degene, met wie de aanvrager zich in België zal herenigen, moet beschikken over voldoende financiële middelen en tevens vast werk hebben.  De hereniger in België zal ook het bewijs moeten voorleggen van voldoende huisvesting.  De visumaanvrager moet beschikken over een geldig reisdcoument en moet bewijzen dat hij de administratieve bijdrage van 215,00 euro betaald heeft.  Bovendien wil ik nog meegeven dat een humanitair visum geen recht is.  Het is een gunst, waarbij de Dienst voor Vreemdelingenzaken elke aanvraag op individuele basis beoordeelt.

U vreest dat vanaf heden zestig miljoen vluchtelingen naar een Belgische ambassade kunnen stappen, een humanitair visum aanvragen, vertrekken en uiteindelijk in België asiel kunnen aanvragen.  U vreest dat die waanzin kan omgezet worden in werkelijkheid.  Dat zijn uw woorden.  Bovenstaande moet evenwel duidelijk maken dat een dergelijk ‘horrorscenario’ niet tot de mogelijkheden behoort.  Wat u doet, is stemmingmakerij.  Paniekzaaierij.  U verdraait de realiteit voor politiek gewin.  Voor politiek gespin.

U beweert dat rechters het Europese asielbeleid onmogelijk hebben gemaakt.  U verwijst hierbij naar het arrest Hirsi vs. Italië, dat pushbacks op de Middellandse Zee sindsdien verbood.  Ook verwijst u naar een arrest, waarbij België werd veroordeeld voor het terugsturen van een asielzoeker naar Griekenland.  Sindsdien zou het Dublin-akkoord, dat bepaalt welk land in Europa verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, dood zijn.  Dat alles beweert u.

Alweer gaat u hier heel kort door de bocht.  In beide gevallen oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de mensenrechten voor de betrokken personen geschonden werden.  Volgens Paul Lemmens, rechter bij het EHRM, heeft het Hof nooit de bedoeling gehad het immigratiebeleid van nationale overheden over te nemen maar ziet het Hof er wel op toe dat diezelfde overheden opereren binnen de grenzen van de mensenrechten.  Ik meen te mogen geloven dat u als ware democraat diezelfde bekommernissen deelt.

In het eerste arrest werd Italië veroordeeld omdat het land een groep Somaliërs en Eritreeërs naar Libië had teruggestuurd terwijl er duidelijke aanwijzingen waren dat vluchtelingen in dat land op een mensonterende manier werden behandeld.  De vluchtelingen liepen het risico mishandeld te worden of dreigden teruggestuurd te worden naar het land, dat ze ontvlucht hadden.  In het tweede arrest oordeelde het Hof dat België een Afghaan niet had mogen terugsturen naar Griekenland (in uitvoering van het Dublin-akkoord) omdat de opvang in Griekenland barslecht was en is.  Uit beide arresten spreekt een humane bezorgdheid.  Een bezorgdheid, die wij jammer genoeg ontberen in het Europese asielbeleid.

U, samen met Theo Francken, beweert dat het arrest Hirsi vs. Italië smokkelaars een vrijgeleide geeft om vluchtelingen op gammele bootjes de zee op te sturen.  Volgens u zou iedereen die in een bootje stapt en asiel aanvraagt meteen Europa binnenmogen.  U beweert dus dat rechters bestaansrecht geven aan mensensmokkelaars.  Alweer doet u de waarheid geweld aan.  Niet de rechters treft hierin schuld.  Wel de Europese politici.  Nog altijd is het bijna onmogelijk Europa binnen te komen op legale wijze.  Europa trekt steeds hogere muren op aan de buitengrenzen.  Het veroordeelt vluchtelingen tot het nemen van onmenselijke risico’s.  Het beleid en niet de rechters stuurt vluchtelingen de zee op in gammele bootjes.  Dat is de waarheid.  Een waarheid, die u anders verpakt.

Een oplossing voor bovenstaande zou misschien kunnen liggen in het vlotter toekennen van humanitaire visa.  Dit zou de mogelijkheid bieden om meer vluchtelingen veilig naar een bepaald land te laten reizen en hen bescherming te bieden bij aankomst.  Gevaarlijke tochten, waarbij vluchtelingen hun leven moeten riskeren, zouden op die manier tot het verleden behoren.  Uiteraard hoeft België dit niet alleen te doen.  Een dergelijk beleid moet gekaderd worden in een uniform Europees beleid.  Dat is wat Vluchtelingenwerk bepleit.  Dat is wat Dokters van de Wereld bepleit.  Dat is een pleidooi, waarvoor politici ongevoelig voor blijken te zijn.

En zo komen we opnieuw uit bij het humanitaire visum.  Waarmee de cirkel rond is.  Ik betreur uw verzet.  Ik betreur uw argumentatie.  U verschuilt zich achter angst.  Angst om overrompeld te worden.  Dat is verkeerd.  Dat is fout.  Als politicus moet u zich laten leiden door een zorg om menselijkheid.  Door het streven naar een humaan beleid.  Die bezorgdheid is nu ver weg.  Dat bewees u nog maar eens met uw uitspraken.  Zo lang dat niet gebeurt faalt u als verantwoordelijk politicus. 

Ik hoop dat 2017 een nieuwe start mag betekenen.  Een nieuwe start voor een ander asielbeleid.  Een beleid, gebaseerd op durf en humaniteit.  Dat zou mooi zijn.  Laat dat mijn wens zijn.  U kan die wens tot realiteit maken.  Door niet angstig achterover te leunen maar door daadkrachtig een vernieuwende voortrekkersrol te spelen.

Ondanks alles wil ik u toch danken.

Met vriendelijke groeten.

dinsdag 20 december 2016

Mijn reisverhaal Japan. Dag 5: Beppu - Hiroshima.

Goed geslapen.  Een wonderbaarlijke vaststelling.  We hadden het ergste verwacht.  Slapen op de vloer, in ons hoofd hadden we allerhande rampscenario’s uitgedacht.  Geen enkel scenario wordt Het werkelijkheid.  Integendeel.  We worden wakker na een uitstekende nachtrust.  Geen stijve ledematen.  Geen pijnlijke rug.  Niks van dat alles.  We zijn fris.  We zijn monter.  Klaar voor een nieuwe dag.
 
Vandaag reizen we door naar Hiroshima.  Met het openbaar vervoer.  Wij denken aan datzelfde vervoer in België.  We denken aan lange wachttijden.  We denken aan treinen/bussen, die dan toch niet rijden.  Neen, in ons landje is het openbaar vervoer geen te overwegen alternatief.  Daarvoor moet nog heel wat gebeuren.  In Japan is het anders.  Heel wat anders.  Hier is het geen enkel probleem om het land te bereizen met het openbaar vervoer.  Stiptheid en vlotheid zijn belangrijke betrachtingen bij de Japanse vervoersmaatschappijen.  U zou kunnen denken dat het heel wat zoekwerk vraagt om een juiste bus te nemen.  Want wie kan die Japanse tekens ontcijferen aan de bushaltes? Ik kan het niet.  Andere toeristen kunnen het heel waarschijnlijk ook niet.  Daarop hebben onze Japanse vrienden iets gevonden.  Uiteraard.  Efficiëntie is het hoogste goed in Japan.  Aan de bushalte staat een werknemer van de vervoersmaatschappij.  Met handen en voeten en een klein beetje Engels krijgt zij uitgelegd welke bus wij dienen te nemen.
 
Vóór we de bus opstappen, lopen we nog even rond in Beppu.  Het is niet de meest aangename stad.  Het is niet meest flitsende stad.  Maar we hebben een postkantoor nodig.  Willen een kaartje versturen.  Naar het thuisfront.  Aan hen willen we zonnige groetjes wensen.  Een mailtje was ook een mogelijkheid geweest.  Zelfs een sms’je hadden we kunnen overwegen.  Toch geef ik de voorkeur aan een prentbriefkaart.  For sentimental reasons.  
 
Het postkantoor vinden we vrij snel.  Daar doen we een vreemde vaststelling.  Zien wij iets wat bij ons al lang niet meer bestaat.  De postbeambten zitten niet weggestopt achter veiligheidsglas.  Zij zitten gewoon achter hun bureau.  Zonder enige barrière.  Als wij het zouden willen, zouden wij hen zo kunnen aanraken.  Wij zouden hen zo kunnen omhelzen.  Dat doen wij uiteraard niet.  Wij willen die postbeambten niet al te zeer laten schrikken.  Wij houden afstand.  Toch juich ik de afwezigheid van dat verfoeilijke glas toe.  Het lijkt het persoonlijke contact nog te versterken.  Het staat voor openheid.  Voor geloof.  Jawel, geloof in een vredelievende maatschappij.  In een maatschappij waar mensen rustig praten.  Niet roepen.  Niet tieren.  Niet slaan en schoppen.  Maar gewoon de zaken uitpraten.  Rustig en stilletjes.  Dat alles lees ik in het afwezig zijn van veiligheidsglas.  Zou het kunnen dat ik te naïef ben? Of hebben wij gewoon dat geloof verloren?
 
Het was mij de voorbije dagen al opgevallen.  Vandaag zie ik het opnieuw.  Japan is netjes.  Proper.  In de stad.  Op het platteland.  Langs de wegen.  Nergens is ook maar één papiertje te vinden.  Geen snippertje.  Slechts zelden zie ik een papierrestje rond dwarrelen.  Maar dat is dan die ene uitzondering.  Die netheid is bijna beangstigend.  Wij zijn dat niet gewoon.  Sluikstorten lijkt bij ons bijna aanvaard.  Elke stad heeft zo wel zijn kankerplekken.  Hier, in Japan, dus niet.  Toch is die netheid geen evidentie.  Vuilnisbakken zijn zeldzaam.  Vuilnismannen zien we nauwelijks.  Japanners moeten heel waarschijnlijk een enorme zelfdiscipline hebben.  Om toch maar niks achter te laten.  Ik vermoed dat alle vuilnis wordt bijgehouden.  Om éénmaal thuis alles eindelijk in die ene vuilnisbak te kunnen droppen.
 
Die alomtegenwoordige netheid heeft ook een impact op mijn handelen.  Ik beken, thuis zou ik het wel eens durven.  Snel een papiertje op de openbare weg achterlaten.  Ik durf het wel eens te doen.  Slechts heel uitzonderlijk.  Maar toch.  Hier doe ik het nooit.  Ik vrees de reactie als ik het toch zou doen.  Ik zou terechtgewezen worden.  Door verontwaardigde Japanners.  Dat denk ik.  Die sociale controle weerhoudt mij.  Maar het is niet enkel angst, die mij drijft.  Het is nog iets anders.  Die netheid vraagt om navolging.  In die netheid lees ik een uitnodiging.  Om het zelf ook te doen.  Om zelf ook oplettend te zijn.  Om zelf ook een bijdrage te leveren.  Want ik moet bekennen, een propere stad is heerlijk.  Het storende aan rondslingerend vuil valt weg.  Geen ergernissen hierover.  Eén ergernis minder.  Het maakt de mens minder chagrijnig.  Het maakt diezelfde mens gelukkiger.
 
Over die nette wegen rijden wij.  Met de bus.  Over het water varen wij.  Met de ferry.  Dat moet.  Vandaag maken wij de oversteek.  Van Kyushu naar Honshu.  Daarvoor moeten we de Straat van Shimonoseki over.  Dat gaat niet te voet.  Over het water wandelen heeft slechts één iemand gekund.  En zelfs die ene prestatie wordt in twijfel getrokken.  Die ene prestatie heeft zijn believers en zijn non-believers.  Wij kunnen het alleszins niet.  Daarvoor is ons geloof te zwak.  Wij gaan met de bus de boot op.  Varen naar het grootste eiland van Japan.
 

Enkel wij staan op het buitendek.  Nochtans zijn wij niet alleen.  Anderen hebben ook ingescheept.  Waar zijn die dan? Ik ga op onderzoek.  Het volstaat niet enkel vragen te stellen.  Antwoorden dienen ook gezocht te worden.  Dat antwoord vind ik al snel.  De rest van de medepassagiers vind ik op het binnendek.  In enkele kamers zijn tatami-matten uitgerold.  Daarop liggen zij.  Te slapen.  Dat lijkt een Japanner graag te doen.  Elke verloren minuut lijkt de Japanner aan te grijpen om een dutje te doen.  Om even uit te rusten en zo de batterijen op te laden.  Wij doen het niet.  Wij hebben geen verloren minuten.  Zelfs geen verloren seconde.  Wij kijken voortdurend om ons heen.  Nieuwsgierig als we zijn.  Zelfs op zee kijken wij rond.  Laten die weidse uitgestrektheid op ons inwerken.  Wij nemen die rustige stilte in ons op.  Zo zoeken wij onze rust.  Niet door te slapen.  Wel door te observeren.
 
’s Avonds laat arriveren we in Hiroshima.  Die historische plaats.  Wij moeten de deur uit.  Om te eten, dat ook.  Maar niet enkel daarom.  We willen al even passeren langs het Vredespark.  Alsof het moet.  Alsof wij naar die plaats geroepen worden.  Het is avond.  Het is donker.  We zijn bijna alleen in het Vredespark.  Dat is goed.  Alsof het zo hoort.  We worden niet afgeleid.  Aan het kindervredesmonument zijn wij alleen.  Alleen met onze gedachten.  Wij denken aan Sadako Sasaki.  Ik zie haar kraanvogels vouwen.  Origami, de Japanse vouwkunst.  Duizend kraanvogels vouwt zij.  Want dan mag zij een wens doen.  Haar wens wordt niet gehonoreerd.  Geen genezing voor dit meisje.  Dit dappere meisje.  Zij overlijdt alsnog aan de gevolgen van de Amerikaanse atoombom op haar stad.  Ik word stil.  Ik ril van de koude.  Koude rillingen lopen over mijn armen.  Over mijn rug.  Mijn weinige haar gaat overeind staan.  Grote mensen vechten oorlogen.  Kleine mensjes sterven in die oorlogen.  Het zou niet mogen.  Oorlogen zouden niet mogen.  Niet nu.  Niet later.  Nooit.
 
 
Terwijl wij naar het stadscentrum stappen, zien wij om ons heen dat rare fenomeen.  Het is vrijdagavond.  Dan gaan de collega’s op stap.  Met hun baas.  Op die vrijdagavonden wordt gedronken.  Stevig gedronken.  Niet één glaasje.  Wel vele glazen.  Iedereen moet mee.  Niemand mag aan de kant blijven.  Het zou de teamgeest moeten bevorderen.  Dat zou de bedoeling zijn.  In die gezellige bacchanalen groeien de werknemers naar elkaar toe.  Drank maakt de tongen los.  Opgekropte frustraties worden geuit.  Wat al zo lang op de lever ligt, wordt eindelijk ter sprake gebracht.  Niemand zal u iets kwalijk nemen.  Het is vrijdagavond.  Dan mag alles gezegd worden.  Op die avond zijn er geen geheimen.  Toch meen ik te mogen zien dat velen niet meer tot praten in staat zijn.  Zij wankelen.  Waggelen.  Worden ondersteund door collega’s.  Voor velen waren de glazen diep.  Te diep.  Morgen is alles vergeten.  Dat is wat alcohol doet met een mens.  Het wist uit.  Morgen is er weer nood aan een vrijdagavond.  Om datgene te zeggen wat nu vergeten is.
 
Wij gaan niet drinken.  Of toch niet in die mate.  Wij gaan eten.  Okonomiyaki.  Dat is wat we zullen eten.  De specialiteit van Hiroshima.  Japanse pannenkoeken, dat is wat het is.  Gebakken op een ijzeren plaat.  Eerst de bodem, de eigenlijke pannenkoek.  Daarbovenop witte kool.  Aan te vullen met eigen wensen.  Extra vlees kan.  Extra groente kan.  Extra kaas kan.  Alles kan.  Volgens eigen wensen.  En oh ja, een eitje komt er ook nog bovenop.
 
 
Wij zitten in een klein restaurantje.  Een okonomiyaki-bar.  Ergens op de tweede verdieping.  Hier maken we kennis met het Japanse ondernemerschap.  Wij zien hoe een Japanse kleine zelfstandige onderneemt.  Hoe hij initiatief neemt.  De gasten entertainen, dat moet hij geleerd hebben op de schoolbanken.  Op die schoolbanken waar mensen omgevormd worden tot ondernemers.  Die genoten lessen zet onze gastheer nu om in de praktijk.  Hij hoort ons praten.  Vraagt vanwaar we zijn.  België, antwoorden wij in alle openheid.  Met dat ene antwoord gaat hij aan het werk.  Hij heet ons welkom.  In het Nederlands.  Tracht ook snel nog de vrouwen aan tafel te verleiden met enkele Franse zinnen.  Dat hij van hen houdt.  Voor eeuwig en altijd.  Wij lachen.  Onze gastheer schakelt nog een versnelling hoger.  De televisie gaat aan.  Een Nederlandstalige schlager schalt door de boxen.  Weliswaar een schlager van het derde knoopsgat, maar toch.  Onze gastheer zoekt verder.  Omdat hij weet dat wie zoekt ook vindt.  Zelfs in Japan is dat zo.  Hij heeft gevonden.  Een schat heeft hij opgegraven.  Hij schenkt ons Wannes Van De Velde.  Kan het nog echter? Kan het nog puurder? Ik denk het niet.  Onze gastheer graaft verder.  Dieper.  Via YouTube komt hij uit op filmpjes over België.  We zien Gent.  Antwerpen.  Brussel.  Luik.  Zelfs onze biercultuur komt aan bod.  Op een moment dat deze cultuur nog geen immaterieel cultureel erfgoed was.  Deze man kent zijn klassiekers.  Maar dan is er dat ene moment.  Dat moment, waarop overmoed het overneemt.  Onze gastheer waant zich te zeker.  Denkt dat er niks verkeerd kan lopen.  Net op die momenten gebeurt het dan toch.  Wij krijgen beelden te zien van de terreuraanslagen in Brussel.  Een fout filmpje op het foute moment.  Dit kan niet.  Straks krijgen wij nog beelden te zien van Marc Dutroux.  Van het Heizeldrama.  Van de Bende van Nijvel.  Dat denken wij.  Dat vrezen wij.  Met die dieptepunten uit onze nationale geschiedenis willen we niet geconfronteerd worden.  Dit is geen wegkijken.  Dit is geen negatie.  We weten dat het gebeurd is.  Maar op reis hoeven we hiermee niet geconfronteerd te worden.  De gastheer grijpt in.  Aan onze reactie kan hij afleiden een gevoelige snaar geraakt te hebben.  Het verslag over de terreuraanslagen wordt uitgezet.  Terug naar kalmer vaarwater.  Naar muziek.  Dat is veiliger.
 
We nemen afscheid.  Van onze gastheer.  Van ons toonbeeld van Japans ondernemerschap.  We keren terug naar ons hotel.  Kruipen onder de wol.  Want morgen alweer een nieuwe dag.
 
Nog even dit.  Deze avond namen we de taxi naar ons hotel.  Niets gemakkelijker dan een taxi te nemen.  U houdt een taxi aan.  Gewoon zoals op andere plaatsen.  Even de hand in de hoogte.  Een taxi is er snel.  De deur hoeft u niet te openen.  Dat gebeurt automatisch.  Via een duwknopje opent de chauffeur vanuit de wagen de deur voor u.  De deur dichttrekken hoeft ook niet.  Ook dat gebeurt automatisch.  Net als de kofferbak.  Automatisch open en dicht.
 
Tijdens de rit hoeft u zich geen zorgen te maken over een juiste afrekening.  Een Japans taxichauffeur is betrouwbaar.  Sjoemelt niet.  Is altijd correct.  Hier hebben we geen Axel Daeseleire nodig.  Geen Axel Opgelicht om ons te wijzen op mogelijke oplichterspraktijken.  Dat hoeft niet.  Wat ook niet hoeft, is het zoeken naar fooien.  Dat wordt niet gedaan in Japan.  Nooit.  Hou dat enkelgeld dus maar in de broekzak.  Fooien worden ervaren als een belediging.  Iemand beledigen is wel het laatste wat we willen doen.  Geen fooi dus.  
 
Japan? Elke dag leren we bij.

Mijn reisverhaal Japan.  Dag 6: Hiroshima.  Te lezen op dinsdag 27/12/2016.